7
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENINGDASHBOARD ....................................................... 8
INSTRUMENTENPANEEL .................................. 10
SYMBOLEN ......................................................... 11
LANCIA CODE ..................................................... 11
DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING ... 13
START-/CONTACTSLOT ..................................... 20
INSTRUMENTEN ................................................ 21
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(OP HET STANDAARD INSTRUMENTENPANEEL
MET TWEE REGELS) ......................................... 22
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(OP HET COMFORT INSTRUMENTENPANEEL
MET DRIE REGELS) ........................................... 25
ZITPOSITIE INSTELLEN ................................... 38
HOOFDSTEUNEN ............................................... 44
STUURWIEL VERSTELLEN ............................... 45
SPIEGELS ............................................................ 46
KLIMAATREGELING/AIRCONDITIONING ........ 47
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING ............... 48
AUTOMATISCHE TWEEZONE
KLIMAATREGELING .......................................... 52
BUITENVERLICHTING ...................................... 62
RUITEN REINIGEN ............................................. 64
CRUISE-CONTROL ............................................. 67
PLAFONDVERLICHTING ................................... 69
BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING ............ 71BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR ..................... 72
INTERIEURUITRUSTING ................................... 73
ROKERSKIT ......................................................... 75
ZONNEKLEPPEN ................................................ 76
OPENDAK ............................................................ 76
RUITBEDIENING ................................................ 78
BAGAGERUIMTE ................................................ 80
MOTORKAP ......................................................... 82
DAKRAILS ........................................................... 83
KOPLAMPEN ....................................................... 84
ABS ...................................................................... 85
EOBD-SYSTEEM ................................................. 86
GSI-SYSTEEM ..................................................... 87
AUTORADIO ........................................................ 87
EXTRA ACCESSOIRES ....................................... 88
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
„DUALDRIVE” .................................................... 89
PARKEERSENSOREN ......................................... 90
TANKEN .............................................................. 92
BESCHERMING VAN HET MILIEU .................... 94
DASHBOARD EN BEDIENING
29
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
Gevoeligheid schemersensor
instellen (Sens. licht)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid
van de schemersensor ingesteld wor-
den op drie niveaus (niveau 1 = mi-
nimum niveau, niveau 2 = middelste
niveau, niveau 3 = maximum niveau);
hoe hoger de gevoeligheid, hoe lager
de benodigde hoeveelheid buitenlicht
om de lampen in te laten schakelen.
Deze functie is standaard ingesteld op
niveau „2”.
Ga voor de gewenste instelling als
volgt te werk:
– druk kort op de knop MODE; op de
display knippert het eerder ingestelde
niveau;
– druk op de knop +of–om de keuze
uit te voeren;
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.Trip B (Trip B)
Met deze functie kan de weergave van
Trip B (dagteller) worden ingescha-
keld (On) of uitgeschakeld (Off).
Zie voor meer informatie de paragraaf
„Tripcomputer”.
Ga voor het in-/uitschakelen als volgt
te werk:
– druk kort op de knop MODE; op de
display knippert (On) of (Off), af-
hankelijk van de instelling;
– druk op de knop +of–om de keuze
uit te voeren;
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.Klokje instellen
(Reg. klok)
Met deze functie kunt u het klokje in-
stellen.
Ga voor het verstellen als volgt te
werk:
– druk kort op de knop MODE; op de
display knipperen de „uren”;
– druk op de knop +of–om de in-
stelling uit te voeren;
– druk kort op de knop MODE; op de
display knipperen de „minuten”;
– druk op de knop +of–om de in-
stelling uit te voeren.
OPMERKING Elke keer als u de knop
+of–indrukt, wordt de waarde een
eenheid verhoogd of verlaagd. Als
u de knop ingedrukt houdt, lopen de
cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dicht bij de juiste waarde bent,
stelt u de exacte waarde in door de
knop telkens in te drukken en los te
laten.
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm
zonder op te slaan.
52
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de ingestelde temperaturen
op de displays van de bestuurder en
de passagier voor (behalve als het sys-
teem is uitgeschakeld of in enkele om-
standigheden als de compressor is uit-
geschakeld).
De volgende parameters en functies
kunnen handmatig worden ingesteld
en gewijzigd:
❒temperatuur bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒aanjagersnelheid (traploze rege-
ling);
❒luchtverdeling in vijf standen (be-
stuurder/passagier voor);
❒inschakelen van de compressor;
❒niet gescheiden/gescheiden rege-
ling;
❒snelle ontwaseming/ontdooiing;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakelen van het systeem. ❒aanjagersnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
❒inschakelen van de compressor
(voor koeling/ontvochtiging van
de lucht);
❒luchtrecirculatie.
Deze functies kunnen handmatig wor-
den gewijzigd, d.w.z. dat u het sys-
teem kunt regelen door naar wens een
of meer functies te selecteren en te
wijzigen. Op deze manier worden de
functies die handmatig zijn gewijzigd
niet langer automatisch door het sys-
teem geregeld. Het systeem grijpt al-
leen in om veiligheidsredenen (bijv.
kans op beslaan).
De handmatige instellingen hebben
voorrang boven de automatische in-
stellingen en blijven in het geheugen
opgeslagen totdat de gebruiker de re-
geling weer overlaat aan de automa-
tische werking, behalve in de gevallen
dat het systeem om veiligheidsrede-
nen ingrijpt.
Als handmatig een functie wordt aan-
gepast, blijven de andere functies
echter automatisch geregeld.
De luchtopbrengst in het interieur is on-
afhankelijk van de snelheid van de
auto, omdat de luchtopbrengst elektro-
nisch geregeld wordt door de aanjager.KLIMAATREGELING,
AUTOMATISCH
MET GESCHEIDEN
REGELING
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
ALGEMENE INFORMATIE
De automatische klimaatregeling met
gescheiden regeling regelt de tempe-
ratuur en de luchtverdeling in het in-
terieur in twee zones: bestuurders- en
passagierszijde. De temperatuurrege-
ling is gebaseerd op de „gevoelstem-
peratuur”: d.w.z. dat het systeem
continu werkt om het comfort in het
interieur constant te houden en even-
tuele verschillen in de weersomstan-
digheden buiten te compenseren, ook
zonnestraling (gesignaleerd door een
zonnestralingssensor).
De automatisch gecontroleerde para-
meters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luch-
troosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒luchtverdeling naar de uitstroom-
openingen aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
63
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
RICHTINGAANWIJZERS fig. 65
Zet de hendel in de vergrendelde
stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling
linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert
het controlelampje
FofD.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als de auto weer recht-
uit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven,
voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig
hoeft te worden verdraaid, dan drukt
u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omgevings-
licht waar te nemen op basis van de
ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de
gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te
schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het
„Setup-menu” van het „Multifunctio-
nele display”.
Inschakelen
Zet de draaiknop in stand
2Afig. 67;
op deze manier gaan, afhankelijk van
de sterkte van het buitenlicht, de bui-
tenverlichting en de dimlichten auto-
matisch branden. „FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
fig. 66
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOPte
draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Bij iedere afzonderlijke bediening van
de hendel wordt de ingeschakelde tijd
van de verlichting met 30 seconden
verlengd tot een maximum van
210 seconden. Na het verstrijken van
deze tijd gaan de lichten automatisch
uit.
fig. 65L0D0071mfig. 66L0D0070mfig. 67L0D0072m
64
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet:
Aruitenwissers uitgeschakeld
Bwissen met interval.
Draai als de hendel in stand Bstaat,
de draaiknop Fin een van de vier in-
tervalstanden:
,= zeer lang interval
--= lang interval
---= gemiddeld interval
----= kort interval Als de schemersensor is ingeschakeld,
verschijnt op het multifunctionele dis-
play de ingestelde gevoeligheid van de
sensor. Tijdens de weergave kan de
gevoeligheid worden gewijzigd met de
knoppen
+en–(ziefig. 68).
Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt,
worden eerst de dimlichten en, na on-
geveer 10 seconden, de buitenverlich-
ting uitgeschakeld.
Als tijdens de automatische verlich-
ting het grootlicht (handmatig door
de gebruiker) wordt ingeschakeld,
dan wordt het grootlicht uitgescha-
keld als de verlichting automatisch
uitschakelt.
BELANGRIJK De schemersensor is
niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting
handmatig worden ingeschakeld.
fig. 68L0D0384m
fig. 69L0C0073m
Clangzaam continu wissen
Dsnel continu wissen;
Etijdelijk snel wissen (onvergren-
delde stand).
65
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
In stand Ewerken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel lo-
slaat, springt deze direct weer in stand
Aen schakelen de ruitenwissers auto-
matisch uit.
BELANGRIJK Vervang de wisserbla-
den volgens de aanwijzingen in het
hoofdstuk „Onderhoud en zorg”.REGENSENSOR
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor zorgt ervoor
dat de frequentie van de slagen van
de ruitenwissers automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen
op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand
naar beneden.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F-fig. 71draait,
kunt u de gevoeligheid van de regen-
sensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensen-
sor verhoogd wordt, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma
ingeschakeld, zonder de extra reini-
gingsslag na 5 seconden. Daarna her-
vat de regensensor zijn normale auto-
matische werking. „Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruiten-
wissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog 4 slagen maken.
Na vijf seconden volgt nog een extra
reinigingsslag. Gebruik de ruitenwissers
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te ver-
wijderen. In die omstandig-
heden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging
in, die ervoor zorgt dat de ruiten-
wissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
fig. 70L0D0074m
66
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
❒synchroon (met de helft van de
frequentie van de ruitenwissers
voor) als de ruitenwissers voor zijn
ingeschakeld.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
voor de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser
continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard
duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde naar het dashboard geduwd
houdt, schakelt ook de achterruitwis-
ser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het in-
telligente wis-/wasprogramma inge-
schakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor. Als de regensensor op deze wijze op-
nieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
❒vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Zet de hendel in stand Bof draai de
start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als
de hendel in stand Bis blijven staan.
Zet, om de sensor in te schakelen, de
hendel in stand AofCen vervolgens
in stand Bof verdraai de draaiknop
om de gevoeligheid in te stellen.
fig. 71L0C0073m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER fig. 72
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop Avan stand
åin
stand'zet, dan werkt de achter-
ruitwisser als volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwis-
sers voor niet zijn ingeschakeld;
fig. 72L0D0075m
90
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Bij een storing in het systeem blijft de
auto mechanisch bestuurbaar. Wendt
u echter zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
WAARSCHUWING De benodigde
stuurkracht kan toenemen bij lang-
durige parkeermanoeuvres; dit is een
normaal verschijnsel om oververhit-
ting van de motor voor de stuurbe-
krachtiging te voorkomen, in deze si-
tuatie zijn er geen reparaties vereist.
Als u de auto een volgende keer weer
gebruikt, zal de stuurbekrachtiging
weer normaal werken.PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbum-
per van de auto en attenderen de be-
stuurder via een repeterend akoestisch
signaal op de aanwezigheid van ob-
stakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch ge-
activeerd als de achteruit wordt inge-
schakeld. Als de afstand tot het ob-
stakel achter de auto kleiner wordt,
neemt de frequentie van het akoesti-
sche signaal toe.
fig. 114L0D0419m
Het is streng verboden om
de-/montagewerkzaamhe-
den uit te voeren, waarvoor wijzi-
gingen in de stuurinrichting of de
stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveili-
ging). Hierdoor kunnen de presta-
ties van het systeem, de garantie en
de veiligheid in gevaar worden ge-
bracht en voldoet de auto niet meer
aan de typegoedkeuring.
ATTENTIE
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in het systeem
worden aangegeven door het branden
van het lampje
gop het instrumen-
tenpaneel (op het multifunctionele
display verschijnt ook een bericht - zie
het hoofdstuk „Lampjes en berich-
ten”).
Zet altijd de motor uit en
verwijder de contactsleutel
uit het contactslot, waardoor het
stuurwiel wordt vergrendeld, voor-
dat er onderhoudswerkzaamheden
worden uitgevoerd, vooral als de
auto met de wielen los van de
grond staat. Als dit niet mogelijk is
(als de sleutel in stand MAR moet
staan of de motor moet draaien),
moet de hoofdzekering van de elek-
trische stuurbekrachtiging worden
verwijderd.
ATTENTIE