35
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
Menu verlaten
Laatste functie waarmee de instellin-
gen uit het menuscherm worden
afgesloten.
Druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het beginscherm
zonder op te slaan.
Als u de knop +indrukt, wordt te-
ruggekeerd naar het eerste menupunt
(Snelh. lim).Beide functies kunnen op nul worden
gezet (reset - begin van een nieuwe rit).
„General Trip” geeft informatie over:
– Autonomie (actieradius)
– Afgelegde afstand
– Gemiddeld verbruik
– Huidig verbruik
– Gemiddelde snelheid
– Reistijd.
„Trip B” geeft informatie over:
– Afgelegde afstand B
– Gemiddeld verbruik B
– Gemiddelde snelheid B
– Reistijd B.
OPMERKING De functie „Trip B”
kan worden uitgeschakeld (zie de pa-
ragraaf „Trip B”). De gegevens „Au-
tonomie” en „Huidig verbruik” kun-
nen niet op nul worden gezet. TRIP COMPUTER
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Algemeen
Met de „Trip computer” kan, als de
contactsleutel in stand MARstaat, op
de display informatie worden weerge-
geven over de werking van de auto.
Deze functie bestaat uit „General
trip”, dat betrekking heeft op de hele
rit van de auto, en „Trip B”, dat be-
trekking heeft op een deeltraject. Deze
laatste functie vormt een onderdeel
(zoals is afgebeeld in fig. 30) van het
totale traject van de auto.
36
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Nieuwe rit
Begint als een reset is uitgevoerd:
– „handmatig” door de gebruiker
d.m.v. het indrukken van de betref-
fende knop;
– „automatisch” wanneer de „afge-
legde afstand” de waarde 9999,9 km
bereikt of wanneer de „reistijd” de
waarde 99.59 (99 uur en 59 minuten)
bereikt;
– iedere keer als de accu losgekoppeld
is geweest.
BELANGRIJK Als u het systeem op
nul zet terwijl het scherm van „Gene-
ral trip” wordt weergegeven, dan wor-
den ook de gegevens van „Trip B” op
nul gezet, terwijl bij het op nul zetten
van „Trip B ” alleen de gegevens van
„Trip B” op nul worden gezet. Reistijd
Tijd die vanaf het begin van de
nieuwe rit verstreken is.
BELANGRIJK Als er geen informatie
is, verschijnt bij alle functies op de
Tripcomputer de aanduiding „----” in
plaats van de waarde. Wanneer de nor-
male werking weer hersteld is, worden
de waarden van de functies weer op
normale wijze weergegeven. De waar-
den die voor de storing werden weer-
gegeven, worden niet op nul gezet en
er wordt geen nieuwe rit begonnen.
Bedieningsknop TRIP fig. 29
Met de knop TRIP, aan het uiteinde
van de rechter hendel, krijgt u, als de
contactsleutel in stand MARstaat,
toegang tot de hiervoor beschreven
gegevens en kunnen de gegevens op
nul worden gezet om een nieuwe rit te
beginnen:
– kort indrukken voor weergave van
de verschillende gegevens
– even ingedrukt houden voor het op
nul zetten (reset) en het beginnen van
een nieuwe rit. Weergegeven gegevens
Autonomie (actieradius)
Geeft de indicatieve afstand aan die nog
met de brandstof in de tank afgelegd
kan worden; hierbij wordt er van uit ge-
gaan dat de rit wordt voortgezet met
dezelfde rijstijl. Op het display ver-
schijnt de indicatie „----” als:
– de actieradius kleiner is dan 50 km
(of 30 mijl) of de brandstofvoorraad
minder is dan 4 liter;
– de auto langere tijd met draaiende
motor stilstaat.
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft
afgelegd vanaf het begin van een
nieuwe rit.
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het indicatieve gemid-
delde brandstofverbruik aan vanaf
het begin van een nieuwe rit.
Huidig verbruik
Geeft doorlopend de wijziging in het
brandstofverbruik aan. Bij stilstaande
auto met draaiende motor wordt op
de display „----” weergegeven.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van de
auto aan afhankelijk van de totale tijd
die vanaf het begin van de nieuwe rit
is verstreken.
fig. 29L0D0026m
52
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de ingestelde temperaturen
op de displays van de bestuurder en
de passagier voor (behalve als het sys-
teem is uitgeschakeld of in enkele om-
standigheden als de compressor is uit-
geschakeld).
De volgende parameters en functies
kunnen handmatig worden ingesteld
en gewijzigd:
❒temperatuur bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒aanjagersnelheid (traploze rege-
ling);
❒luchtverdeling in vijf standen (be-
stuurder/passagier voor);
❒inschakelen van de compressor;
❒niet gescheiden/gescheiden rege-
ling;
❒snelle ontwaseming/ontdooiing;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakelen van het systeem. ❒aanjagersnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
❒inschakelen van de compressor
(voor koeling/ontvochtiging van
de lucht);
❒luchtrecirculatie.
Deze functies kunnen handmatig wor-
den gewijzigd, d.w.z. dat u het sys-
teem kunt regelen door naar wens een
of meer functies te selecteren en te
wijzigen. Op deze manier worden de
functies die handmatig zijn gewijzigd
niet langer automatisch door het sys-
teem geregeld. Het systeem grijpt al-
leen in om veiligheidsredenen (bijv.
kans op beslaan).
De handmatige instellingen hebben
voorrang boven de automatische in-
stellingen en blijven in het geheugen
opgeslagen totdat de gebruiker de re-
geling weer overlaat aan de automa-
tische werking, behalve in de gevallen
dat het systeem om veiligheidsrede-
nen ingrijpt.
Als handmatig een functie wordt aan-
gepast, blijven de andere functies
echter automatisch geregeld.
De luchtopbrengst in het interieur is on-
afhankelijk van de snelheid van de
auto, omdat de luchtopbrengst elektro-
nisch geregeld wordt door de aanjager.KLIMAATREGELING,
AUTOMATISCH
MET GESCHEIDEN
REGELING
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
ALGEMENE INFORMATIE
De automatische klimaatregeling met
gescheiden regeling regelt de tempe-
ratuur en de luchtverdeling in het in-
terieur in twee zones: bestuurders- en
passagierszijde. De temperatuurrege-
ling is gebaseerd op de „gevoelstem-
peratuur”: d.w.z. dat het systeem
continu werkt om het comfort in het
interieur constant te houden en even-
tuele verschillen in de weersomstan-
digheden buiten te compenseren, ook
zonnestraling (gesignaleerd door een
zonnestralingssensor).
De automatisch gecontroleerde para-
meters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luch-
troosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒luchtverdeling naar de uitstroom-
openingen aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
53
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN
A:drukknop voor inschakelen func-
tieMONO(gelijkstellen ingestelde
temperaturen)
B:drukknop voor in- en uitschakelen
aircocompressor
C:drukknop voor in- en uitschakelen
luchtrecirculatie
D:display met informatie over kli-
maatregeling
L:verhogen/verlagen aanjagersnel-
heid
M:drukknoppen voor instellen lucht-
verdeling aan bestuurderszijde
N:drukknop voor inschakelen func-
tieAUTO(automatische werking)
en draaiknop voor instellen tem-
peratuur aan bestuurderszijde E:drukknop voor uitschakelen air-
conditioning
F:drukknop voor inschakelen func-
tieMAX-DEF(snelle ontdooiing/
ontwaseming voorruit en zijruiten
voor)
G:drukknop voor in-/uitschakelen
achterruitverwarming
H:drukknop voor inschakelen func-
tieAUTO(automatische werking)
en draaiknop voor instellen tem-
peratuur aan passagierszijde
I:drukknoppen voor instellen lucht-
verdeling aan passagierszijde
fig. 60L0D0065m
54
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Tijdens de volledig automatische wer-
king van het systeem kunt u op ieder
moment de ingestelde temperaturen,
de luchtverdeling en de aanjagersnel-
heid met de betreffende knoppen wij-
zigen: het systeem zal automatisch de
eigen instellingen wijzigen en aanpas-
sen aan de nieuwe instellingen.
Als tijdens de volledige automatische
werking (FULL AUTO) de luchtver-
deling en/of de luchtopbrengst gewij-
zigd worden en/of de inschakeling
van de compressor en/of de recircula-
tie, dan verdwijnt het opschrift FULL.
Op deze manier worden de functies
niet langer automatisch geregeld maar
moeten met de hand worden bediend,
totdat u opnieuw de knop AUTOin-
drukt. De aanjagersnelheid is voor alle
zones in het interieur gelijk.
Als een of meer functies handmatig
zijn aangepast, dan blijft de regeling
van de luchttemperatuur automatisch
plaatsvinden, behalve als de com-
pressor is uitgeschakeld: als de com-
pressor is uitgeschakeld, dan kan er
geen lucht in het interieur worden ge-
voerd waarvan de temperatuur lager
is dan de buitentemperatuur. Tijdens de volledig automatische wer-
king van het systeem, moeten alleen
de volgende functies eventueel hand-
matig worden ingeschakeld:
❒MONO, om de ingestelde tempe-
ratuur en de luchtverdeling aan
bestuurders- en passagierszijde
voor gelijk te stellen;
❒
…, luchtrecirculatie, om de re-
circulatie altijd in- of uitgescha-
keld te houden;
❒
-, voor een snelle ontwaseming/
ontdooiing van de ruiten voor, de
achterruit en de buitenspiegels;
❒
(, voor het ontwasemen/ont-
dooien van de achterruit en de
buitenspiegels. GEBRUIK VAN DE
KLIMAATREGELING
Het systeem kan op verschillende ma-
nieren worden ingeschakeld, maar wij
raden u aan te beginnen met het in-
drukken van een van de knoppen
AUTOen vervolgens de draaiknoppen
te draaien om op de display de ge-
wenste temperaturen in te stellen.
Omdat het systeem het klimaat in twee
zones in het interieur regelt, kunnen de
bestuurder en de passagier voor ver-
schillende temperatuurwaarden instel-
len. Het maximaal toegestane verschil
is 7 °C.
Op deze wijze begint het systeem ge-
heel automatisch te werken, zodat zo
snel mogelijk de ingestelde tempera-
turen worden bereikt. Het systeem
regelt de temperatuur, de luchthoe-
veelheid en de luchtverdeling in het
interieur, de recirculatiefunctie en het
inschakelen van de aircocompressor.
55
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
Deze functie kan worden ingeschakeld
als u het interieur zo snel mogelijk
wilt verwarmen, waarbij maximaal
van het vermogen van het systeem ge-
bruik wordt gemaakt. Deze functie
maakt gebruik van de maximale tem-
peratuur van de verwarmingsvloei-
stof, terwijl de luchtverdeling en de
snelheid van de aanjager door het sys-
teem worden ingesteld.
Als de motorkoelvloeistof niet warm
genoeg is, schakelt het systeem niet on-
middellijk de maximale aanjagersnel-
heid in, om de toevoer van te koude
lucht in het interieur te beperken.
Als deze functie is ingeschakeld, zijn
alle handmatige instellingen toege-
staan.
Voor het uitschakelen van de functie
is het voldoende om de draaiknop
voor de temperatuur naar links te
draaien en de gewenste temperatuur
in te stellen.
❒FunctieLO(maximale koeling):
wordt ingeschakeld als de draaiknop
van de temperatuur naar links wordt
gedraaid, voorbij de minimale waarde
(16 °C). Deze functie kan worden ge-
activeerd voor alleen de bestuurders-
zijde of de passagierszijde voor of voor
beide zijden (ook door de functie
MONOte selecteren). Met deze functie kan de temperatuur
in het interieur makkelijk geregeld
worden, als de bestuurder alleen in de
auto zit.
De gescheiden regeling van de tempe-
ratuur en de luchtverdeling wordt au-
tomatisch weer hervat, als u de draai-
knoppenHdraait of nogmaals op de
knop (A-MONO) drukt als het lampje
op de knop brandt.
Als u de knoppen helemaal naar
rechts of helemaal naar links draait,
tot aan de uiterste waarden HIofLO,
wordt respectievelijk de functie van de
maximale verwarming of de maxi-
male koeling ingeschakeld:
❒FunctieHI(maximale verwar-
ming):
wordt ingeschakeld als de draaiknop
van de temperatuur naar rechts wordt
gedraaid, voorbij de maximale waarde
(32 °C). Deze functie kan worden ge-
activeerd voor alleen de bestuurders-
zijde of de passagierszijde voor of voor
beide zijden (ook door de functie
MONOte selecteren). BEDIENINGSKNOPPEN
Draaiknoppen
voor regeling
luchttemperatuur
H-N
Als u de knoppen naar
rechts of naar links
draait, verhoogt of ver-
laagt u de luchttempe-
ratuur respectievelijk
in het gedeelte links-
voor (draaiknop N) en
rechtsvoor (draaiknop
H) van het interieur.
Omdat het systeem het klimaat in twee
zones in het interieur regelt, kunnen de
bestuurder en de passagier voor ver-
schillende temperatuurwaarden instel-
len. Het maximaal toegestane verschil
is 7 °C.
De ingestelde temperaturen worden
op de display weergegeven dicht bij
de knoppen.
Als u de knop A(MONO) indrukt,
wordt de temperatuur aan bestuur-
ders- en passagierszijde voor automa-
tisch gelijkgesteld, waarna u de tem-
peratuur in de twee zones met de
draaiknopNaan bestuurderszijde
kunt regelen.
57
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
De ingestelde luchtverdeling wordt
aangegeven door een brandend
lampje op de geselecteerde knoppen.
Als een gecombineerde functie is in-
gesteld en er een knop wordt inge-
drukt, dan wordt ook de functie van
die knop ingeschakeld. Als daarente-
gen een knop van een reeds ingestelde
functie wordt ingedrukt, dan wordt
die functie uitgeschakeld (het be-
treffende lampje dooft).
Voor het hervatten van de automati-
sche werking van de luchtverdeling na
een handmatige instelling, moet de
knopAUTOworden ingedrukt.
Als de bestuurder kiest voor luchtver-
deling naar de voorruit, wordt ook de
luchtstroom aan passagierszijde auto-
matisch naar de voorruit geleid. De
passagier kan vervolgens een andere
luchtverdeling kiezen door de be-
treffende knoppen in te drukken.Drukknoppen
AUTO H-N
(automatische
werking)
Als u de knop AUTO
aan bestuurderszijde
en/of passagierszijde
voor indrukt, regelt het
systeem automatisch,
in de betreffende zo-
nes, de hoeveelheid en
de verdeling van de
naar het interieur toegevoerde lucht en
worden alle voorafgaande handmatige
instellingen opgeheven.
Dit wordt aangegeven door het ver-
schijnen van het opschrift FULL
AUTOop de display voor.
Als er een of meerdere handmatige
instellingen zijn uitgevoerd (luchtre-
circulatie, luchtverdeling, aanjager-
snelheid of uitschakeling aircocom-
pressor), dooft het opschrift FULLop
de display om aan te geven dat het
systeem niet langer alle functies auto-
matisch regelt (behalve de tempera-
tuur die altijd automatisch wordt
geregeld). Drukknoppen
voor regelen
aanjagersnelheid L
Als u op de uiteinden
van knop
pdrukt,
wordt de aanjagersnelheid verhoogd
of verlaagd en daarmee de hoeveel-
heid lucht die in het interieur wordt
gevoerd om de gewenste temperatuur
te handhaven.
De aanjagersnelheid wordt weergege-
ven door verlichte staafjes op de dis-
play
❒Maximum aanjagersnelheid = alle
staafjes verlicht
❒Minimum aanjagersnelheid = één
staafje verlicht.
De aanjager kan worden uitgescha-
keld, maar alleen als u de aircocom-
pressor hebt uitgeschakeld met de
knopB.
BELANGRIJK Voor het hervatten van
de automatische werking van de aan-
jager na een handmatige instelling,
moet de knop AUTOworden inge-
drukt.
58
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Drukknop voor
in-/uitschakelen
luchtrecirculatie C
De luchtrecirculatie
werkt als volgt:
❒handmatig ingeschakeld (recircula-
tie altijd ingeschakeld); het lampje
op de knop MONOen het symbool
íop de display branden;
❒handmatig uitgeschakeld (recircu-
latie altijd uitgeschakeld met lucht-
toevoer van buiten); lampje op de
knop en het symbool
êop de dis-
play gedoofd.
Deze mogelijkheden kunnen worden
ingeschakeld door meerdere keren op
de recirculatieknop Cte drukken.
Na een bepaalde tijd wordt de recir-
culatie om veiligheidsredenen auto-
matisch uitgeschakeld, zodat de lucht
in het interieur ververst kan worden. Drukknop MONO A
(gelijkstellen
ingestelde
temperaturen
en luchtverdeling)
Als u de knop MONOindrukt, wordt
de temperatuur en de luchtverdeling
aan bestuurderszijde en aan passa-
gierszijde voor automatisch gelijkge-
steld, waardoor u in de twee zones
dezelfde temperatuur en de luchtver-
deling kunt instellen met de draai-
knop aan bestuurderszijde. Met deze
functie kan de temperatuur in het in-
terieur makkelijk geregeld worden als
alleen de bestuurder in de auto zit. De
gescheiden regeling van de tempera-
tuur en de luchtverdeling wordt auto-
matisch weer hervat als u de draai-
knopHdraait of nogmaals op de
knopMONO Adrukt als het lampje
op de knop brandt. BELANGRIJK Als het systeem van-
wege handmatige instellingen de ge-
wenste temperatuur in de verschil-
lende zones niet meer kan garanderen
en handhaven, knippert de ingestelde
temperatuur om aan te geven dat het
systeem een probleem heeft gesignal-
eerd; na een minuut dooft het op-
schriftAUTO.
Voor het hervatten van de automati-
sche werking van het systeem na een
handmatige instelling (een of meer-
dere), moet de knop AUTOworden
ingedrukt.