112
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
Rijd altijd met beide han-
den op de stuurwielrand,
zodat bij het in werking treden van
de airbag, het systeem niet wordt
gehinderd door obstakels. Rijd niet
met voorover gebogen lichaam,
maar ga goed rechtop zitten en
steun tegen de rugleuning. Laat bij
diefstal of een poging tot diefstal,
bij beschadiging of als de auto bij
een overstroming onder water is ge-
weest, het airbagsysteem door het
Lancia Servicenetwerk controleren.
ATTENTIE
Reis niet met voorwerpen
op schoot of voor de borst
en houd vooral geen pijp, potlood
enz. in de mond. Bij een ongeval
waarbij de airbag in werking treedt,
kan dit ernstig letsel veroorzaken.
ATTENTIE
De frontairbag treedt in
werking als de botsing
zwaarder is dan een botsing waar-
bij alleen de gordelspanners wor-
den geactiveerd. Bij aanrijdingen
die tussen die twee drempelwaar-
den in liggen, treden alleen de gor-
delspanners in werking.
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat
het lampje “(met de frontairbag
aan passagierszijde ingeschakeld)
enkele seconden knipperen, om
u eraan te herinneren dat de air-
bag aan passagierszijde bij een
botsing wordt geactiveerd. Hierna
moet het lampje doven.
ATTENTIE
De stoelen mogen niet met
water worden afgenomen
of met stoom worden gereinigd
(met de hand of in een automatisch
wasapparaat).
ATTENTIE
De airbag is geen vervan-
ging voor de veiligheids-
gordels, maar een aanvulling. Om-
dat de frontairbags niet worden
geactiveerd bij frontale botsingen
bij lage snelheid, bij zijdelingse
aanrijdingen en als de auto van
achter wordt aangereden of over de
kop slaat, worden in deze gevallen
de inzittenden uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd. De
gordels moeten dus altijd gedragen
worden.
ATTENTIE
Haak geen harde voorwer-
pen aan de kledinghaakjes
en aan de steunhandgrepen.
ATTENTIE
Als de contactsleutel in
stand MAR staat, kunnen,
ook bij uitgezette motor, de airbags
inschakelen als de auto stilstaat en
de auto frontaal wordt aangereden
door een andere auto die met vol-
doende snelheid rijdt. Daarom mo-
gen, ook als de auto stilstaat,
absoluut geen kinderen op de pas-
sagiersstoel voor worden geplaatst.
Als de contactsleutel echter in
stand STOP staat, wordt bij een
ongeval geen enkel veiligheidssys-
teem (airbag of gordelspanners)
geactiveerd; als een systeem niet in
werking treedt, betekent dit niet
dat het systeem niet goed werkt.
ATTENTIE
120
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Het gewicht van de aanhanger dat op
de trekhaak rust, moet worden afge-
trokken van het laadvermogen van de
auto. Om er zeker van te zijn dat
u het maximum toelaatbaar aan-
hangergewicht niet overschrijdt (aan-
gegeven op de typegoedkeuring),
moet u er rekening mee houden dat
het maximum betrekking heeft op het
totale gewicht van de aanhangwagen
of caravan, inclusief accessoires en
bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden.
U mag in geen geval harder rijden
dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto
is uitgerust, werkt niet op
het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modifi-
caties aan het remsysteem
van de auto uit. Het remsysteem
van de aanhanger moet geheel on-
afhankelijk van het hydraulisch
remsysteem van de auto worden
bediend.
ATTENTIE
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespeciali-
seerd personeel aan de carrosserie
worden bevestigd waarbij de richtlij-
nen die hierna zijn opgenomen, moe-
ten worden aangehouden. Deze richt-
lijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabri-
kant van de trekhaak.
De te installeren trekhaak moet vol-
doen aan de huidige EU-normen
94/20 en daarop volgende wijzigingen.
Voor iedere uitvoering moet een trek-
haak worden gebruikt die geschikt is
voor het maximale aanhangergewicht
van de auto waarop de trekhaak
wordt bevestigd.
Voor de elektrische aansluiting moet
een gestandaardiseerde stekkerver-
binding worden gebruikt die kan wor-
den bevestigd op de daarvoor be-
stemde steun op de trekhaak.
Bovendien moet op de auto een rege-
leenheid voor de buitenverlichting van
de aanhanger worden geïnstalleerd. Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12 VDC stekker-
verbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-
normen) worden gebruikt, waarbij
eventuele aanwijzingen van de fabri-
kant van de auto en/of van fabrikant
van de trekhaak moeten worden
opgevolgd.
Eventueel elektrisch geregelde rem-
men of andere systemen (lier enz.)
moeten rechtstreeks op de accu wor-
den aangesloten met een kabel met
een diameter van minimaal 2,5 mm
2.
BELANGRIJK De elektrisch geregelde
rem of lier kan alleen gebruikt wor-
den als de motor is ingeschakeld.
Naast de voorgeschreven elektrische
aansluitingen, mogen slechts een
eventuele elektrisch geregelde rem en
een 15 W-gloeilamp voor de binnen-
verlichting van de aanhanger op de
elektrische installatie van de auto
worden aangesloten.
Gebruik voor de aansluitingen de
aparte module met een kabel vanaf de
accu met een diameter van ten min-
ste 2,5 mm
2.
125
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN.......................... 126
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU............... 126
AANGETROKKEN HANDREM ........................ 126
STORING AIRBAGSYSTEEM ........................... 126
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR................ 127
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN................................................... 127
TE LAGE MOTOROLIEDRUK..........................128
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............... 128
STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING „DUALDRIVE” ...... 129
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN............ 129
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ... 129
STORING EBD ................................................. 129
STORING IN INSPUITSYSTEEM ..................... 129
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD)............................................................. 129
UITGESCHAKELDE AIRBAG
PASSAGIERSZIJDE.......................................... 130
STORING ABS .................................................. 131
BRANDSTOFRESERVE................................... 131
VOORGLOEI-INSTALLATIE........................... 131STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE .......... 131
WATER IN BRANDSTOFFILTER.................... 131
STORING ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING – LANCIA CODE .......... 132
MISTACHTERLICHTEN.................................. 132
ALGEMENE STORINGSMELDING.................. 132
VERSLETEN REMBLOKKEN.......................... 133
VERSTOPT ROETFILTER............................... 133
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ..... 133
FOLLOW ME HOME ....................................... 133
MISTLAMPEN VOOR ...................................... 133
RICHTINGAANWIJZER LINKS....................... 134
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .................... 134
INSCHAKELING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING „DUALDRIVE” ...... 134
CRUISE-CONTROL (SNELHEIDSREGELAAR)
(CRUISE CONTROL) ....................................... 134
GROOTLICHT................................................. 134
KANS OP GLADHEID ...................................... 134
BEPERKTE ACTIERADIUS............................. 134
Kwaliteitsverlies van de motorolie wordt
versneld door:
– overwegend stadsgebruik van het voer-
tuig, waardoor de frequentie van het re-
generatieproces van het DPF toeneemt
– gebruik van het voertuig voor korte
trajecten, waardoor de motor de bedrijf-
stemperatuur niet kan bereikene
– herhaalde onderbrekingen van het re-
generatieproces, aangegeven door het
branden van het DPF-lampje.
128
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
BRANDEN CONTINU:
TE LAGE
MOTOROLIEDRUK
(rood)
KNIPPEREN: OLIEKWALITEIT
ONVOLDOENDE (alleen Multijet-
uitvoeringen met DPF - rood)
Als de contactsleutel op MARwordt
gezet, gaat het lampje branden; direct
na het aanslaan van de motor moet het
lampje doven.
Te lage motoroliedruk
Het lampje brandt continu (voor be-
paalde uitvoeringen/markten, waar
voorzien) en verschijnt er een bericht
op het display wanneer het systeem
detecteert dat de motoroliedruk te laag
is.
v
Als het lampje vtijdens
het rijden gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een melding op het display),
zet dan onmiddellijk de motor uit
en wendt u tot het Lancia Service-
netwerk
ATTENTIE
Als het lampje gaat bran-
den, moet de oude motoro-
lie zo snel mogelijk, en ieder geval
binnen 500 km nadat het lampje is
gaan branden, worden ververst.
Als deze informatie niet in acht
wordt genomen, kan dit ernstige
schade aan de motor en het verval-
len van de garantie tot gevolg heb-
ben. Het knipperen van dit lampje
heeft niets te maken heeft met de
hoeveelheid olie in de motor; wan-
neer het lampje gaat knipperen
moet u dus absoluut geen olie aan
de motor toevoegen.
ATTENTIE
2. Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met
DPF)
Het lampje knippert en er verschijnt
(voor bepaalde uitvoeringen/markten,
waar voorzien) een bericht op het dis-
play. Afhankelijk van de uitvoering kan
het lampje op een van de volgende wij-
zen knipperen:
– gedurende 1 minuut om de twee uur;
– tot de olie wordt ververst, waarbij het
lampje om de 3 minuten 5 seconden uit
blijft.
Na de eerste melding blijft het lampje na
iedere start knipperen op de eerder be-
schreven wijzen zolang de motorolie niet
is ververst. Er verschijnt een bijbeho-
rende melding op het display (voor be-
paalde uitvoeringen/markten, waar
voorzien).
Als dit lampje gaat knipperen betekent
dit niet dat er sprake is van een defect
aan het voertuig, maar wordt de klant
gewaarschuwd over het feit dat het nor-
male gebruik van het voertuig heeft ge-
leid tot de noodzaak van olieverversing.
131
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
STORING ABS
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als het sys-
teem defect of niet beschikbaar is. In
dat geval blijft het remsysteem nor-
maal werken, maar zonder de moge-
lijkheden van het ABS. Rijd voorzich-
tig verder en wendt u zo snel mogelijk
tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
>
BRANDSTOFRESERVE
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als er nog
ongeveer 6/7 liter brandstof in de
tank aanwezig is.
WAARSCHUWING Als het waarschu-
wingslampje knippert, dan is er een
storing in het systeem. Wendt u in dit
geval tot het Lancia Servicenetwerk
om het systeem te laten controleren.
K
VOORGLOEI-
INSTALLATIE
(Multijet-uitvoeringen
– geel)
STORING VOORGLOEI-
INSTALLATIE
(Multijet-uitvoeringen
– geel)
Voorgloeibougies
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het
lampje dooft als de voorgloeibougies
de vooraf ingestelde temperatuur heb-
ben bereikt. Start de motor, zodra het
lampje gedoofd is.
WAARSCHUWING Bij een hoge bui-
tentemperatuur kan het lampje zeer
kort branden.
Storing in voorgloei-installatie
Het lampje gaat knipperen als er een
storing is in de voorgloei-installatie.
Wendt u zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
m
WATER IN
BRANDSTOFFILTER
AANWEZIG (Multijet-
uitvoeringen – geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Het lampje cgaat branden als er wa-
ter in het dieselfilter zit.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
c
Water in het brandstofsys-
teem kan het inspuitsys-
teem ernstig beschadigen en
de motor kan onregelmatig
gaan draaien. Als het lampje cgaat
branden (er verschijnt ook een mel-
ding op het display), wendt u dan zo
snel mogelijk tot het Lancia Servi-
cenetwerk om de condens te laten af-
tappen. Als het lampje direct na het
tanken gaat branden, bestaat de mo-
gelijkheid dat er tijdens het tanken
water in de brandstoftank is geko-
men: zet in dat geval onmiddellijk de
motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
142
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
PROCEDURE VOOR HET
VERVANGEN VAN DE SPUITBUS
Ga als volgt te werk voor het vervan-
gen van de spuitbus:
❒maak de koppeling A-fig. 9los;
❒draai de te vervangen spuitbus
linksom en trek de spuitbus om-
hoog;
❒plaats de nieuwe spuitbus en draai
de spuitbus rechtsom;
❒sluit de koppeling Aaan op de
spuitbus en plaats de doorzichtige
vulbuisBin het daarvoor be-
stemde vak.
fig. 9L0D0368m
U moet absoluut aangeven
dat de band is gerepareerd
met de snelle bandenreparatieset.
Overhandig de informatiefolder
aan het personeel dat de band moet
repareren die behandeld is met de
bandenreparatieset.
ATTENTIE
WIEL
VERWISSELEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Voor het verwisselen van het wiel en
voor het juiste gebruik van de krik en
het noodreservewiel moeten de on-
derstaande voorzorgsmaatregelen in
acht worden genomen.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust
met „Fix&Go (snelle bandenrepara-
tieset)”, zie dan de betreffende in-
structies in de vorige paragraaf.
Het bijgeleverde noodre-
servewiel behoort bij de
auto waarbij het geleverd is; ge-
bruik het reservewiel niet bij an-
dere auto’s en monteer geen reser-
vewielen van andere auto’s. Het
noodreservewiel mag alleen in
noodgevallen worden gebruikt. Het
noodreservewiel moet zo kort mo-
gelijk gebruikt worden en er mag
niet sneller dan 80 km/h mee wor-
den gereden. Op het noodreserve-
wiel is een oranje sticker aange-
bracht waarop de belangrijkste
aanwijzingen en de beperkingen
staan vermeld met betrekking tot
het gebruik van het reservewiel.
Deze sticker mag absoluut niet
worden verwijderd of afgedekt. Op
het noodreservewiel mag nooit een
wieldeksel worden gemonteerd. Op
de sticker staan de volgende aan-
wijzingen in vier talen vermeld: at-
tentie! alleen voor tijdelijk gebruik!
max. 80 km/h! vervang zo snel
mogelijk door normale band. Be-
dek deze aanwijzingen niet.
ATTENTIE
143
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
Bij een gemonteerd noodre-
servewiel veranderen de
rij-eigenschappen van de auto. Ver-
mijd met vol gas optrekken,
bruusk remmen en hoge snelheden
in de bochten. Het noodreservewiel
heeft een levensduur van ongeveer
3000 km. Na deze afstand moet de
band van het noodreservewiel ver-
vangen worden door een nieuwe
band van hetzelfde type. Monteer
nooit een normale band op de velg
van het noodreservewiel. Laat het
verwisselde wiel zo snel mogelijk
repareren en monteren. Gebruik
nooit twee of meer noodreservewie-
len. Smeer voor montage de schroef-
draad van de wielbouten niet met
vet: de bouten kunnen loslopen.
ATTENTIE
De krik dient uitsluitend
voor het verwisselen van
een wiel van de auto waarbij de
krik geleverd is of voor auto’s van
hetzelfde model. Gebruik de krik
niet voor het opkrikken van andere
auto’s. En beslist nooit voor het uit-
voeren van werkzaamheden onder
de auto. Als de krik niet juist ge-
plaatst wordt, kan de opgekrikte
auto van de krik vallen. Op een sti-
cker op de krik is het maximum
hefvermogen aangegeven; de krik
mag nooit voor een zwaardere last
worden gebruikt. Het reservewiel is
het niet geschikt voor de montage
van sneeuwkettingen. Als u een
lekke voorband hebt, kunt u het re-
servewiel op de achteras plaatsen
en het achterwiel op de vooras
(voorwielaandrijving.) Zo hebt u op
de vooras twee normale wielen
waarop u sneeuwkettingen kunt
monteren.
ATTENTIE
Door een verkeerde mon-
tage kan het wieldeksel
tijdens het rijden loslaten. Maak
het ventiel absoluut niet open.
Plaats geen enkel stuk gereedschap
tussen velg en band. Controleer re-
gelmatig de spanning van de ban-
den en van het noodreservewiel en
houdt u daarbij aan de waarden
die beschreven staan in het hoofd-
stuk „Technische gegevens”.
ATTENTIE
175
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
KOELVLOEISTOF fig. 11-12
Het niveau van de koelvloeistof moet
gecontroleerd worden bij een koude
motor en moet tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het expansiere-
servoir staan.
Een te laag niveau bijvullen door een
mengsel van 50% gedemineraliseerd
water en PARAFLU
UPvan PETRONAS
LUBRICANTS, langzaam via de vul-
opening van het expansiereservoir te
gieten.
Een mengsel van PA R A F L U
UPen ge-
demineraliseerd water in een meng-
verhouding van 50% beveiligt tot een
temperatuur van −35°C.
BELANGRIJK Draai bij een warme
motor de dop van het expansiereser-
voir nooit los: gevaar voor verbranding.
fig. 11 – Uitvoering 1.4 8V(voor bepaalde uitvoeringen/
markten) en 1.4 16V
L0D0210mfig. 12 – uitvoering 1.3 Multijet
en 1.6 MultijetL0D0211m
Bij extreem koude klimatologische
omstandigheden raden wij een meng-
sel aan van 60% PARAFLU
UPen
40% gedemineraliseerd water.
Het motorkoelsysteem is
gevuld met PARAFLUUP-
koelvloeistof. Als eventueel moet
worden bijgevuld, gebruik dan
vloeistof met dezelfde specificaties
als waarmee het motorkoelsysteem
is gevuld. PARAFLU
UP-koelvloei-
stof kan niet worden gemengd met
welke andere koelvloeistof dan ook.
Als dit toch gebeurt, mag de motor
absoluut niet worden gestart en
moet u zich tot het Lancia Service-
netwerk wenden.
ATTENTIE
Vervang de dop indien no-
dig alleen door een exem-
plaar van hetzelfde type, anders
kan de werking van het systeem in
gevaar worden gebracht.
ATTENTIE
fig. 10 – Uitvoering 1.6 MultijetL0D0489m