WEGWIJS IN UW AUTO131
1Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet bij
het demonteren van een band, ook het rubber van
het ventiel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moeten
bij het monteren/demonteren van de banden
en/of velgen speciale voorzorgsmaatregelen in
acht worden genomen. Om te voorkomen dat de senso-
ren beschadigen of verkeerd gemonteerd worden, mogen
de banden en/of de velgen uitsluitend door gespeciali-
seerd personeel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Sterke straling op een radiofrequentie kan het
TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de
bestuurder aangegeven door het brandende
lampje
nof het symbool op het instrumentenpaneel en
het verschijnen van een melding op het display. Deze
melding verdwijnt automatisch zodra de storing het
systeem niet meer ontregelt.
142WEGWIJS IN UW AUTO
Als de bestuurder tijdens het inparkeren, bedoeld of onbedoeld,
het stuurwiel aanraakt (het vastgrijpt of de beweging ervan ver-
hindert), wordt de manoeuvre afgebroken.
Wanneer oneffenheden op het wegoppervlak of obstakels voor de
wielen de beweging van de auto zodanig beïnvloeden dat de juis-
te manoeuvre niet kan worden gemaakt, wordt het inparkeren
mogelijk afgebroken.
Beëindiging van de manoeuvre
Als de parkeerplek groot genoeg is, wordt het inparkeren in één
manoeuvre uitgevoerd. Na het uitschakelen van de achteruit wordt
het stuur in de rechtuitstand gezet, waarna de manoeuvre als vol-
tooid wordt beschouwd en het systeem wordt uitgeschakeld. Als
de parkeerplek niet groot genoeg is en het inparkeren alleen in
meerdere manoeuvres kan worden uitgevoerd, wordt de be-
stuurder door middel van een bijbehorende melding op het dis-
play van het instrumentenpaneel geïnformeerd dat hij het in-
parkeren zelf handmatig dient te voltooien.Algemene opmerkingen
❍De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor par-
keermanoeuvres. Controleer als u de auto parkeert of zich geen
personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden.
Het Magic Parking-systeem vormt (evenals de parkeersensoren)
een hulpmiddel voor de bestuurder. Deze dient echter altijd goed
te blijven opletten tijdens mogelijk gevaarlijke parkeermanoeu-
vres, ook al worden die met lage snelheid worden uitgevoerd.
❍Wanneer de positie van de sensoren door een aanrijding niet
meer correct is, kan dat tot gevolg hebben dat het systeem niet
meer naar behoren functioneert.
❍Wanneer de sensoren zijn bedekt met vuil, sneeuw, ijs of mod-
der of zijn overgespoten met een nieuwe laklaag, kan dat tot ge-
volg hebben dat het systeem niet meer naar behoren functioneert.
❍Voor een juiste werking van het systeem moeten de sensoren
altijd schoon zijn. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen
droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gerei-
nigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toe-
gevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom
of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
Als u het stuurwiel tijdens een manoeuvre met
de hand wilt blokkeren, kunt u het beste de bui-
tenrand stevig vastgrijpen. Probeer niet de han-
den tussen de spaken te steken of de spaken zelf vast te
pakken.
WEGWIJS IN UW AUTO151
1
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de
auto en binnen de aftersales-service worden gemonteerd, moe-
ten voorzien zijn van het merkteken:
FIATS.p.A. autoriseert de montage van zendontvangstappara-
tuur op voorwaarde dat de montagewerkzaamheden op de juis-
te wijze bij een gespecialiseerd bedrijf worden uitgevoerd, waar-
bij de aanwijzingen van de fabrikant in acht moeten worden ge-
nomen.
BELANGRIJK Als door de montage van systemen de kenmer-
ken van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs wor-
den ingenomen door de bevoegde instanties en eventueel de ga-
rantie komen te vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn door
de bovengenoemde modificatie of op defecten die direct of in-
direct daarvan het gevolg zijn.
FIATS.p.A. is op geen enkele
wijze aansprakelijk voor schade die het gevolg is van de instal-
latie van accessoires die niet door
FIATS.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de geleverde instructies zijn geïn-
stalleerd.RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke)
mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne
aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto
(zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de ge-
zondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elek-
trische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de vei-
ligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-
perkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt
u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS)
met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door
de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
156VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan
de gordel om.
Maak de gordels vast door de gesp A in de sluiting B te drukken,
totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrekken van de
gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje
teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blok-
keren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook
bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met
rolautomaat.
Druk tijdens het rijden niet op de knop C.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel
dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen
zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook
gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
fig. 1L0E0061m
Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C druk-
ken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorko-
men dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de leng-
te van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de
drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
3
STARTEN EN RIJDEN177
Motor starten .........................................................................................178
Handrem ...............................................................................................181
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ..................................182
Brandstofbesparing ................................................................................183
Trekken van aanhangers ........................................................................185
Winterbanden ........................................................................................186
Sneeuwkettingen ....................................................................................187
Auto langere tijd stallen .........................................................................187
STARTEN EN RIJDEN183
3
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofver-
bruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen, zowel CO
2als andere schadelijke stoffen (stikstof-
oxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz.) zo-
veel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles
en afstellingen die in het “Geprogrammeerd Onderhoudssche-
ma” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de span-
ning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van
de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben gro-
te invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, bagagebox
enz. van het dak als u ze niet meer gebruikt. Ze verminderen
de aerodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze nodig hebt.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en
de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel
stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25%
in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het
brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): gebruik
wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de func-
ties van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoi-
res kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.
STARTEN EN RIJDEN185
3
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de au-
to uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type
en een adequate elektrische installatie. De montage van de trek-
haak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waar-
mee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door
het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook
de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voor-
komen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet
worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er
zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet
u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft
op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclu-
sief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto's met aan-
hanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsy-
steem van de auto uit. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhankelijk van het
hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
186STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maxi-
mum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de au-
to (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de
auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschu-
wingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid
wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig
de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen
en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag niet
sneller worden gereden dan 160 km/h; echter de
lokaal geldende wettelijke snelheidsbeperkingen
moeten altijd worden gerespecteerd.
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de stan-
daard geleverde banden.
Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke band het meest
geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het type
winterbanden exact aan de gegevens die staan vermeld in de pa-
ragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. De specifieke eigenschap-
pen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte
minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de pres-
taties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange af-
standen op de snelweg worden gereden, minder dan die van de
standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winter-
banden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.