9
124
RIJDEN
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer
u de snelheid met de toetsen in-
stelt; dit kan een plotselinge ver-
andering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar
niet op gladde wegen of bij zeer
druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorko-
men dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de peda-
len blijven hangen:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- leg nooit verscheidene mat-
ten op elkaar.
Programmeren
)
Draai de knop 1
in de stand
"CRUISE"
: de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (PAUZE).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
)
Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
op het display.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.
)
Stel de snelheid in door de wa-
gensnelheid op het gewenste ni-
veau te brengen en vervolgens op
de toets 2
of 3
te drukken (bijv.:
110 km/h).
)
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4:
het uitschakelen wordt bevestigd op het display
(PAUSE).
)
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4
.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2
en 3
:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.