2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Enkele definities...
Als de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, verschijnen streepjes op het
display. Na het tanken van minimaal
5 liter brandstof wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven als
deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde
werkplaats als tijdens het rijden
de streepjes continu worden
weergegeven. Deze functie wordt alleen weer-
gegeven bij snelheden vanaf
30 km/h.
Deze waarde kan variëren door
een gewijzigde rijstijl of het rij-
den op een helling, waardoor
het momentele brandstofver-
bruik aanzienlijk kan wijzigen.
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden, berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste af-
gelegde kilometers.
Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde brand-
stofverbruik over de laatste se-
conden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde ver-
bruik sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Deze afstand wordt bere-
kend sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snel-
heid sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer
(contact aan).
Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen af-
stand tot de eindbestemming.
Deze afstand wordt op elk moment tij-
dens het navigeren berekend of wordt
ingevoerd door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand ver-
schijnen er streepjes in plaats van cij-
fers.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop &
Start, registreert een teller hoelang de
STOP-stand tijdens een traject is geac-
tiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het con-
tact met de sleutel aanzet, weer op nul
gezet.
3
51
COMFORT
Om bij koude motor de toevoer
van koude lucht te beperken,
wordt de aanjagerregeling ge-
leidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Bij koud weer wordt de warme
lucht uitsluitend naar de voorruit,
de zijruiten en de beenruimte
van de passagiers verdeeld. Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of ho-
ger is dan de ingestelde waarde,
heeft het geen zin om voor het
gewenste comfort de ingestelde
waarde te wijzigen. Het systeem
compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuur-
verschil.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. De bestuurder en de voorpas-
sagier kunnen de temperatuur
afzonderlijk naar wens instel-
len.
)
Draai de knop 2
of 3
naar links of
naar rechts om deze waarde te ver-
lagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de
waarde 21 aanbevolen. Niettemin is af-
hankelijk van uw wensen een afstelling
tussen 18 en 24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raad-
zaam dat het verschil in instelling links
en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
4. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan het
programma "comfort" niet
toereikend blijken om de rui-
ten condens- en ijsvrij te hou-
den (vocht, veel inzittenden,
vorst...).
)
Kies in dat geval het automatische
programma "zicht".
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst, de
luchttoevoer en de luchtverdeling naar
de luchtroosters voor een optimale ont-
waseming van de voorruit en zijruiten.
Automatische werking
)
Druk op de toets "AUTO"
.
Het lampje van de toets
gaat branden.
2. Regeling bestuurderszijde
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
MET GESCHEIDEN REGELING
Het is raadzaam deze stand te gebrui-
ken: het systeem regelt de temperatuur,
de luchtopbrengst, de luchtverdeling
naar de luchtroosters en de luchtrecir-
culatie automatisch en optimaal aan de
hand van de door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten. De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald comfort-
niveau en niet op de werkelijke tempera-
tuur in graden Celsius of Fahrenheit.
)
Druk nogmaals op de toets "zicht"
of op de toets "AUTO"
om dit pro-
gramma af te sluiten. Het lampje van
de toets "zicht" gaat uit en dat van
de toets "AUTO"
gaat branden.
1. Automatisch programma "comfort"
3. Regeling passagierszijde
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in wer-
king is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
4
70
TOEGANG TOT DE AUTO
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het raadzaam
minimaal 5 liter brandstof te tan-
ken.
Zolang de brandstoftankdop niet
is vastgedraaid, kan de sleutel niet
uit de dop worden verwijderd.
Bij het openen van de brandstof-
tankdop kan een aanzuiggeluid
van lucht hoorbaar zijn. Dit is nor-
maal en komt doordat de afdich-
ting van het brandstofcircuit een
onderdruk veroorzaakt.
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: onge-
veer 50 liter (benzine) of 48 liter (die-
sel); (Afhankelijk van de uitvoering:
ongeveer 30 liter (benzine of die-
sel)).
Waarschuwing brandstofniveau Tanken
Op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Als dit controlelampje gaat
branden, is het minimale niveau
in de brandstoftank bereikt. Op
het moment dat het lampje gaat
branden, bevindt zich nog on-
geveer 5 liter brandstof
in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voor-
komen dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege
tank (diesel) het hoofdstuk "Controles-
Niveaus". Veilig tanken:
)
zet altijd de motor af,
)
open de brandstoftankklep,
)
steek de sleutel in de dop en draai
de sleutel linksom,
)
verwijder de dop en bevestig deze
aan de haak aan de binnenzijde van
de klep,
)
u kunt de auto aftanken, maar laat
het vulpistool nooit meer dan
3 keer afslaan
. Indien dit wel ge-
beurt, kunnen er storingen optre-
den.
Na het tanken:
)
breng de dop aan,
)
draai de sleutel naar rechts en ver-
wijder deze vervolgens uit de dop,
)
sluit de brandstoftankklep.
Tank nooit als de motor door
het Stop & Start-systeem is af-
gezet; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel.
5
75
ZICHT
Handbediende follow me home-
verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het af-
zetten van het contact de dimlichten nog
even blijven branden om het uitstappen
in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
)
Geef bij afgezet contact een "licht-
signaal" met de lichtschakelaar.
)
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt
de handbediende follow me home-ver-
lichting na een bepaalde tijd automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij uitvoeringen met dagrijverlichting
wordt de dimverlichting ingeschakeld
als de auto wordt gestart.
*
Afhankelijk van het land van bestem-
ming. Dit lampje brandt op het dash-
board.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.
Inschakelen
)
Draai de ring A
in de stand "AUTO"
.
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen
)
Draai de ring A
in een andere stand
dan de stand "AUTO"
. Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer de ver-
lichting handmatig wordt ingeschakeld.
Deze functie kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld door het CITROËN-net-
werk of door een gekwalifi ceerde werk-
plaats. Onder bepaalde weersomstan-
digheden (lage temperatuur,
vochtigheid) kan zich een laagje
condens aan de binnenzijde van
de koplampen en de achterlich-
ten vormen; dit verdwijnt enkele
minuten na het ontsteken van de
koplampen.