FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-10
3
De helderheid instellenMet deze functie regelt u de helderheid van
het toerentellerpaneel en snelheidsmeter
(“Meter panel”) (tellerpaneel), de naald van
de toerenteller (“Needle”) (naald) en het
multifunctionele display (“Display”) in over-
eenstemming met het aanwezige daglicht.
1. Druk op “SELECT” om “Brightness”
(Helderheid) te markeren.
2. Druk op “RESET”, druk vervolgens op
“SELECT” om door de functies te bla-
deren en een item te markeren.
3. Druk op “RESET”. De segmenten van
het helderheidsniveau voor het gese-
lecteerde item gaan knipperen.
4. Druk op “SELECT” om het gewenste
helderheidsniveau te markeren.
5. Druk op “RESET” om het helderheids-
niveau in te stellen.6. Druk “SELECT” om te bladeren
naar“”, druk vervolgens op “RESET”
om terug te keren naar het vorige me-
nu.
De instellingen van het controlelampje
schakelmoment selecterenMet deze functie kiest u of het controlelamp-
je schakelmoment wordt geactiveerd en of
het bij activering knippert of continu brandt.
1. Druk op “SELECT” om “Shift light”
(Schakellampje) te markeren.
2. Druk op “RESET”.3. Druk op “SELECT” om “Operation se-
lection” (Werkingsselectie) te marke-
ren.
4. Druk op “RESET”.
Druk op “SELECT” en markeer “On”
(Aan) om het controlelampje te active-
ren. Het controlelampje brandt continu
na activering.
Druk op “SELECT” en markeer “Flash”
(Knipperen) om het controlelampje te
activeren. Het controlelampje gaat
knipperen na activering.
Druk op “SELECT” en markeer “Off”
(Uit) om het controlelampje te deacti-
veren. Het controlelampje brandt niet
en gaat niet knipperen.1. Controlelampje schakelmoment
1
U2S3D2D0.book Page 10 Tuesday, September 21, 2010 3:37 PM