ESP OFF
109
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEI
D
4
ANTISPINREGELING (ASR)
EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMM
A
(ESP)
Deze systemen staan in verbinding met
het ABS en zijn hier een aanvulling op.
De A
SR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op
de weg, zodat wordt voorkomen dat
u tijdens het accelereren de controle over de auto verliest.
Het s
ysteem past de aandrijfkracht
aan om het doorspinnen van de wielen
t
e voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. Het systeem zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het E
SP is ingeschakeld in
een bocht het stuurwiel altijd in degewenste richting en stuur niet tegen.
Het ESP-s
ysteem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR/ESP uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen en weer grip
kunnen krijgen.
Controle van werking
Gebruiksvoorschriften
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde dat
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en
dat de procedures voor montage en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een
aanrijding controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Werking van het ASR- enESP-systeem
Het lampje knippert tijdens een ingreep van de ASR of het ESP.
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de
snelheid hoger wordt dan 50 km/h, Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan
branden in het geval van een te lage
bandenspanning. Controleer van alle
banden de bandenspanning.
- Druk op de knop of draai
het knopje in de stand ESP
OFF (afhankelijk van de
uitvoering).
- Het verklikkerlampje gaat branden:
de systemen ASR en ESP zijn
uitgeschakeld.
- ingeschakeld als u de knop
indrukt of het draaiknopje
weer terugdraait (afhankelijk
van de uitvoering).
ESP OFF
111
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEI
D
4
De ESP-stand is de
normale stand voor situaties
waarin weinig wielslip
optreedt, gebaseerd op
de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden op
autowegen en snelwegen.
Elke keer als u het contact afzet,
wordt het ESP automatisch weer
ingeschakeld.
De stand ESP OFF
is
alleen geschikt voor bij
het wegrijden en bij lage
snelheden.
Deze stand is alleen mogelijk
bij snelheden tot 50 km/h.
In de stand "Sneeuw"
past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op
de hoeveelheid grip die elk
voorwiel op dat moment heeft.
Tijdens het optrekken optimaliseert
het systeem de wielslip zodanig
dat de beschikbare grip effectief
wordt gebruikt voor een maximale
acceleratie.
In de stand "Off road" wordt
bij het wegrijden veel wielslip
toegestaan bij het wiel met
de minste grip, zodat de
modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer
grip krijgt. Er wordt zo veel mogelijk
koppel naat het wiel met de meeste
grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het
systeem de wielslip zodanig dat de
handelingen van de bestuurder zo veel
mogelijk effect hebben.
In de stand "Zand" is het
gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen
toegestaan, zodat de auto
vooruit komt en het risico van
ingraven wordt beperkt.
Activeer op zand geen andere standen,
hierdoor bestaat de kans dat de auto
vast komt te zitten in het terrein.
11 3
VEILIGHEI
D
4
Veiligheidsgordels
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in
en schuif deze omhoog of omlaag(veiligheidsgordel bestuurdersstoel en
enkele passagiersstoel).
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in
de gordelsluiting.
Trek aan de
gordel om de
vergrendeling van de gesp te controleren.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
Losmaken
Druk op de rode knop.
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij hetstarten van de motor het
verklikkerlampje branden.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het
wegrijden zeker van te zijn dat alle
inzittenden hun veiligheidsgordels op
de juiste manier hebben vastgemaakt.
Zor
g ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw.
Gebruik
geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te
laten aansluiten (zoals wasknijpers,klemmen, veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het
gebruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is
opgerold en de gordelsluiting zich opde juiste plaats bevindt.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels directstevig tegen het lichaam van de
inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard met een lichte onschadelijke
rookvorming en een geluid als gevolg
van de pyrotechnische lading in hetsysteem.
11 4 11 4
Veiligheidsgordels
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12
jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
-
laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordelmag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie
over kinderzitjes in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen in de auto".
Reini
g de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig (ook na een kleine
aanrijding) controleren door het
PEUGEOT-netwerk: de gordels mogen
geen slijtagesporen en scheuren
vertonen en er mogen geen wijzigingen
aan de gordels zijn aangebracht.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van eenautomatische blokkeerinrichting die in werkingtreedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. De veiligheidsgordels met
pyrotechnische gordelspanners werkenalleen als het contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode knop op de gesphouder in te drukken. Geleid de gordel tijdens het oprollen.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd, gaat het verklikkerlampje airbag
branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan éénpersoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet degordel in een vloeiende bewegingnaar voren worden getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het hollegedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordelszijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaaktdoor even aan de riem te trekken.
Autogordels zitplaatsen vóór
De autogordels vóór zijn voorzien van
pyrotechnische gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Autogordels zitplaatsen achter (5 zitplaatsen)
De zitplaatsen achter zijn voorzien van driepuntsgordels met oprolautomaten.
128
Trekken van een aanhanger
Gebruiksvoorschrift
Onder zeer zware
gebruiksomstandigheden (het trekken
van het maximale aanhangergewicht
op een steile helling bij hoge
temperatuur) wordt de airconditioning
automatisch uitgeschakeld, zodat de
prestaties van de motor weer kunnen
worden verhoogd.
Banden
Controleer de bandenspanning
van de auto (zie rubriek 8 in het
gedeelte "Identifi catie") en de
aanhanger en breng deze indien nodig
op de juiste waarde. Zie in de rubriek 6 het gedeelte
"Niveaus". Als het verklikkerlampje van
de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger
vergroot de remweg. Rijd met matige
snelheid, schakel tijdig terug, rem
geleidelijk.
Trekhaak
Wij raden u aan gebruik te maken van
originele PEUGEOT-trekhaken en hun
kabelset, die tijdens de ontwikkeling
van uw auto uitgebreid zijn getest
en gehomologeerd en de montage
hiervan toe te vertrouwen aan het
PEUGEOT-netwerk.
In geval van montage buiten het
PEUGEOT-netwerk, moet deze
montage worden uitgevoerd met
gebruikmaking van de voorbereide
geïntegreerde elektrische
voorzieningen aan de achterzijde van
de auto en de voorschriften van de
constructeur.
Conform de algemene voorschriften
die hierboven zijn vermeld, attenderen
wij u op het risico dat het monteren van
een trekhaak of elektrisch accessoire
zonder artikelnummer van PEUGEOT
met zich meebrengt. Hierdoor kunnen
storingen in het elektrisch systeem van
uw auto ontstaan. Raadpleeg eerst het
PEUGEOT-netwerk.
Zijwind
De zijwindgevoeligheid van de auto
is groter. Rijd daarom soepel en met
matige snelheid.
ABS/ESP
Het ABS of ESP werkt uitsluitend op de
auto en niet op de aanhanger.
Parkeerhulp achter
Bij het trekken van een aanhanger is
de parkeerhulp uitgeschakeld.
131
ONDERHOU
D
6
Onderhoud met Total
V
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die
geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in
auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale
prestaties van de motor van uw auto.
Een optimale bescherming van uw motor
Wanneer u het onderhoud van uw
PEUGEOT laat uitvoeren met TOTAL
smeermiddelen, zorgt u voor betere
prestaties en een langere levensduur
van de motor waarbij het milieu wordt
gerespecteerd.
AANBEVOLEN
156
Zekering vervangen
ZEKERINGEN ONDER DE
MOTORKAP
Maak de zekeringkast open en kantel
deze omlaag om bij de zekeringen te
komen. Zekering
F
Ampère
A
Functie
1 20 Motormanagement
2 15 Claxon
3 10 Pomp ruitensproeiers voor en achter
4 20 Pomp koplampsproeiers
5 15 Motorcomponenten
6 10 Sensor verdraaiing stuurwiel, ESP
7 10 Rempedaalschakelaar, schakelaar koppelingspedaal
8 25 Startmotor
9 10 Motor koplampverstelling, elektronische eenheid
parkeerhulp
10 30 Motorcomponenten
11 40 Niet gebruikt
12 30 Ruitenwissers
13 40 Intelligente servicecentrale (BSI)
14 30 Pomp
15 10 Grootlicht rechts
16 10 Grootlicht links
17 15 Dimlicht rechts
18 15 Dimlicht links
9.2
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
URGENCE-OPROEP
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze
toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk
PEUGEOT Urgence is gedaan * .
Door deze toets meteen o
pnieuw in te drukken, wordt de oproepgeannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.
ASSISTANCE-OPROEP
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te latencontroleren en eventueel confi gureren. In een meertalig land kunt u het
systeem laten confi gureren in de offi ciële landstaal van uw voorkeur.
Bi
j het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van hetsysteem.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraaggeannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Druk lan
ger dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.
Een
gesproken bericht bevestigt dat de oproep is gedaan*.
WERKING VAN HET SYSTEEM Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de
verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
Deze oproep wordt beheerd door de PEU
GEOT Urgence helpdesk die de
informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwingkan zenden naar de gekwalifi ceerde hulpdiensten. In landen waar de
helpdesk niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten(11 2), zonder lokalisatie.
Wanneer de airbagcomputer een botsing hee
ft waargenomen,
wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
Het oran
je lampje knippert: er is een storingin het systeem.
Het oran
je lampje blijft branden: denoodbatterij moet vervangen worden.
Raadplee
g in beide gevallen het PEUGEOT- netwerk.
*
Deze dienst is afhankeli
jk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadplee
g het PEUGEOT-netwerk.