11
5
5
VEILIGHEI
D
Veiligheid tijdens het rijden
Brake-Assist-System *
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt. Het
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit
van het ESP-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer
krachtig in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld.
*
Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen
en via het motorkoppel om de auto (binnen
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
Het ESP-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart en
kan niet worden uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting.
Als dit controlelampje en het
controlelampje van de toets "ASR
OFF"
gaan branden, in combinatie
met een melding op het display
van het instrumentenpaneel, wijst dit op een
storing in het ESP-systeem. Het systeem
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen
van de wielen door in te grijpen op de
remmen van de aangedreven wielen en op
het motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit
van het ASR-systeem en treedt in werking
als te abrupt wordt geschakeld of als de
aangedreven wielen gaan glijden. Door het
motorkoppel te vergroten zorgt het systeem
ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de
auto grip verliest of uit de koers dreigt te
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,...) kan het nuttig zijn het
ASR-systeem uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
)
Druk op de toets "ASR OFF"
, die zich in
het midden van het dashboard bevindt.
Als het controlelampje van de toets brandt
en er een melding op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt, is het
ASR-systeem uitgeschakeld. In dat geval gaat dit
controlelampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Storing
5
VEILIGHEI
D
Veiligheid tijdens het rijden
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Control
de ASR
-functie
over door de aandrijfkracht over te brengen
op de wielen met de meeste grip, waardoor
de tractie en de bestuurbaarheid optimaal
zijn.
Inschakelen
Bij het starten van de auto is de functie
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het dashboard om de
functie in te schakelen; het lampje van de
toets gaat branden.
De functie blijft actief tot ongeveer 30 km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30 km/h, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld, maar
blijft het lampje branden.
De functie wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u weer langzamer
dan 30 km/h rijdt.
Uitschakelen
Druk op de toets op het dashboard om de
functie uit te schakelen. Het lampje gaat uit
en de ASR
is weer actief.
Storing
Dit lampje blijft branden op het
instrumentenpaneel in het geval
van een storing aan de functie.
122
Airbags
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd bij een
ernstige frontale aanrijding, behalve als de
airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard om
te voorkomen dat de inzittende naar voren
wordt geworpen.
Uitschakelen
Uitsluitend de passagiersairbag vóór kan
worden uitgeschakeld. Het uitschakelen
gebeurt via de boordcomputer.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt zolang
de airbag is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Raadpleeg hiervoor rubriek 3 in het
onderdeel "MENU" en selecteer
vervolgens " OFF
" in het menu "Airbag
passagier".
Storing
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel
met de rug in de rijrichting wanneer
de twee verklikkerlampjes van de airbags
permanent branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
brandt, een geluidssignaal
klinkt en een melding op het
display verschijnt, neem dan contact op
met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalifi ceerde werkplaats om het systeem
te laten controleren. Het is mogelijk dat de
airbags niet in werking treden bij een ernstige
aanrijding.
12
3
5
VEILIGHEI
D
Airbags
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittenden bij het
opblazen van de airbag verwonden. Laat na
een aanrijding of diefstal van uw auto het
airbagsysteem controleren.
Uitsluitend personeel van het PEUGEOT-
netwerk of van een gekwalificeerde
werkplaats mag werkzaamheden uitvoeren
aan airbagsystemen.
Zelfs wanneer alle voorschriften worden
gevolgd, bestaat er een risico op
verwondingen of lichte brandwonden aan
hoofd, borst of armen wanneer een airbag
onverhoopt afgaat. De airbag wordt namelijk
vrijwel onmiddelijk opgeblazen (in enkele
milliseconden) en loopt vrijwel meteen weer
leeg, waarbij hete gassen vrijkomen via de
daarvoor bedoelde openingen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op
het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
goedgekeurde stoelhoezen die geschikt zijn
voor stoelen met zij-airbags. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk voor meer informatie
over de voor uw auto geschikte stoelhoezen.
Zie ook het hoofdstuk "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
14
1
7
SNEL WEER OP WE
G
Wiel verwisselen
NOODREPARATIESET VOOR BANDEN
Deze set bevindt zich voor in de auto. De
set bestaat uit:
- een spuitbus A
met reparatievloeistof en:
●
een vulslang B
,
●
een sticker C
met de waarschuwing
"max. 80 km/h", die de bestuurder na
het repareren van de lekke band zo op
het dashboard moet plaatsen dat hij er
tijdens het rijden aan wordt herinnerd,
- een compressor D
met manometer en
aansluitingen,
- verloopstukken voor het oppompen van
andere voorwerpen,
- een paar werkhandschoenen,
- een beknopte gebruiksaanwijzing voor de
noodreparatieset.
Repareren
- Trek de handrem aan en zet de
versnellingshendel in de neutraalstand.
- Verwijder de dop van het ventiel van de
lekke band.
- Houd de vulslang B
omhoog en draai de
ring E
op het ventiel van de band.
- Verzeker u ervan dat de AAN/UIT-
schakelaar F
van de compressor in de
stand "0"
(UIT) staat.
- Start de motor.
- Steek de stekker G
in de dichtstbijzijnde
12V-accessoireaansluiting van de auto.
- Zet de AAN/UIT-schakelaar F
van de
compressor in de stand "1"
(AAN).
- Breng de band op een spanning van
3 bar.
Controleer vervolgens nogmaals de
bandenspanning op de manometer H
als de
compressor is uitgeschakeld. De afgelezen
waarde is dan het meest nauwkeurig. Een nieuwe reparatieset is verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Met de set kan een lek met een diameter
van maximaal 4 mm worden gerepareerd, op
voorwaarde dat het lek zich in het loopvlak
of de schouder van de band bevindt. Haal
vreemde voorwerpen die in de band zijn
binnengedrongen niet weg.
14
9
7
SNEL WEER OP WE
G
Zekering vervangen
ZEKERINGEN VERVANGEN
De twee zekeringkasten bevinden zich in het
dashboard aan bestuurderszijde en in de
motorruimte.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing op te
sporen en te (laten) verhelpen. De nummers
van de zekeringen zijn aangegeven op de
zekeringkast.
Gebruik altijd de speciale tang om de
zekering uit de zekeringkast te verwijderen
en inspecteer de staat van de smeltdraad.
Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(identieke kleur).
Als de storing zich kort na het vervangen
van de zekering opnieuw voordoet, laat
dan het elektrische systeem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de zekeringkast in het dashboard
- Verwijder om bij de zekeringen in het
dashboard te komen de 2 schroeven
met de contactsleutel en kantel de
zekeringkast.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die niet door het PEUGEOT-
netwerk aanbevolen en geleverd worden,
en die niet volgens de voorschriften zijn
gemonteerd. Dit geldt met name voor
apparatuur met een stroomverbruik van
meer dan 10 milliampère.
A.
Goed.
B.
Defect.
C.
Tang.
Toegang tot de zekeringkast onder de
motorkap
- Maak om bij de zekeringkast onder de
motorkap te komen de stekker van de
linkerkoplamp en vervolgens het deksel
van de zekeringkast los.
150
Zekering vervangen
Tabellen zekeringen dashboard
(bestuurderszijde)
Zekering
Ampère
Functies
F12
7,5 A Voeding dimlicht rechts.
F13
7,5 A Voeding dimlicht links - koplampverstelling.
F31
5 A Schakelaar voeding elektronische eenheid motor.
F32
7,5 A Verlichting vóór - plafonnier vóór - verlichting plafonnier achter.
F36
10 A Autoradio - voorbereiding mobiele telefoon - bedieningspaneel
airconditioning - EOBD-diagnoseaansluiting.
F37
5 A Remlicht - instrumentenpaneel.
F38
20 A Portiervergrendeling.
F43
15 A Ruitensproeierpomp.
F47
20 A Voeding motor ruitbediening bestuurderszijde.
F48
20 A Voeding motor ruitbediening passagierszijde.
F49
5 A Elektronische eenheid parkeerhulp - schakelaar verlichting
achter - elektrische buitenspiegelverstelling - elektronische
eenheid inbraakalarm.
F50
7,5 A Elektronische eenheid airbags.
F51
7,5 A Schakelaar rempedaal - schakelaar koppelingspedaal -
elektrische buitenspiegelverstelling - module Bluetooth
systeem.
F53
5 A Instrumentenpaneel - mistachterlichten.
155
7
SNEL WEER OP WE
G
Identifi catie
IDENTIFICATIE
A. Constructeursplaatje
1.
Serienummer VF.
2.
Maximaal toegestaan totaalgewicht.
3.
Maximaal toegestaan treingewicht.
4.
Maximale aslast vóór.
5.
Maximale aslast achter.
B. Serienummer op de carrosserie
C. Kleurcode van de lak
D. Serienummer op het dashboard
E. Bandenspanning