WEGWIJS IN UW AUTO119
1
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET HERSTARTEN VAN
DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veilig-
heidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart,
zonder ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstan-
digheden:
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na her-
haaldelijk intrappen van het rempedaal);
❍auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt
gereden);
❍wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door
het Start&Stop-systeem;
❍bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met ge-
scheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), om
een comfortabele temperatuur te bereiken in het interieur
of door inschakeling van de MAX-DEF-functie.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen auto-
matisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt
ingetrapt.
Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het verschij-
nen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten,
het knipperen van symbool Uop het display.Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na
het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen mo-
gelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het
koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde ver-
snelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de
motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de bestuur-
der maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het bestuurders- of
passagiersportier, dan kan de motor daarna alleen worden gestart m.b.v.
de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een ge-
luidssignaal en door het knipperen van symbool Uop het dis-
play (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding).
120WEGWIJS IN UW AUTO
“ENERGY SAVING”-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als na een automatische start van de motor de bestuurder 3 mi-
nuten geen enkele actie onderneemt, dan zet het Start&Stop-sys-
teem de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dit ge-
val kan de motor alleen gestart worden m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING Het is in alle gevallen mogelijk de motor draai-
end te houden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
STORINGEN
Bij een storing schakelt het Start&Stop-systeem uit. De storing
wordt aan de bestuurder getoond door het knipperen van lamp-
jeUop het display van het instrumentenpaneel en, voor be-
paalde uitvoeringen/markten, het verschijnen van een melding
op het display. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenet-
werk.AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er in het
bijzonder op worden gelet dat de elektrische voeding van de ac-
cu wordt losgemaakt.
Hiervoor moet de aansluiting A-fig. 76 (door bediening van knop
B) worden losgekoppeld van de accuconditiesensor C, die op
de minpool D van de accu is gemonteerd. Deze sensor mag nooit
worden losgekoppeld van de accu, behalve als de accu wordt ver-
vangen.
fig. 76
L0E0191m
Wendt u voor het vervangen van de accu altijd tot
het Lancia Servicenetwerk. Vervang de accu door
een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
122WEGWIJS IN UW AUTO
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een
doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten
op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt
het systeem, door het branden van het lampje Uop het in-
strumentenpaneel en het verschijnen van een melding op het in-
stelbare multifunctionele display dat de betreffende componen-
ten defect zijn (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumen-
tenpaneel”).
Het doel is:
❍de werking van het systeem controleren;
❍signaleren wanneer door een storing de emissies boven de
wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
❍signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componen-
ten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die,
als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk
maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de
specifieke parameters voor de diagnose en werking van de mo-
tor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspo-
litie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet het Lan-
cia Servicenetwerk voor een complete controle van het systeem,
tests uitvoeren op een testbank en, zo nodig, een proefrit ma-
ken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en
het lampje Ugaat niet branden of het gaat
branden of knipperen tijdens het rijden (en er
verschijnt ook een melding op het instelbare multi-
functionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot
het Lancia Servicenetwerk. De werking van het lamp-
jeUkan met speciale apparatuur door de verkeers-
politie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetge-
ving van het land waarin u rijdt.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”
De elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” werkt alleen als
de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Bij dit
systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien
van het stuur aanpassen aan de rij-omstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, kan de
volledige werking van de stuurbekrachtiging na 1-2 seconden
worden bereikt.
WEGWIJS IN UW AUTO123
1
IN-/UITSCHAKELEN CITY-FUNCTIE
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop
A-fig.79.
De inschakeling van de functie wordt aangegeven doordat het
lampje CITY op het instrumentenpaneel gaat branden.
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waar-
door makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de
stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
STORINGSMELDINGEN
Bij eventuele storingen in het systeem gaat het lampje
gop het
instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het
instelbare multifunctionele display. Bij een storing in het systeem
blijft de auto mechanisch bestuurbaar.
BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door externe
factoren het lampje
gop het instrumentenpaneel gaan branden.
In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de motor on-
geveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de motor weer star-
ten. Als het lampje
gblijft branden en de melding op het in-
stelbare multifunctionele display blijft weergegeven, wendt u dan
zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
fig. 79
L0E0057m
Het is streng verboden om demontage-/montage-
werkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzi-
gingen in de stuurinrichting of de stuurkolom
vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveili-
ging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem,
de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht
en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie
niet worden ingeschakeld als de CITY-functie
ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kun-
nen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uit-
geschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van
deze twee functies tegenstrijdig zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO125
1Het vervangen van de normale banden door win-
terbanden en omgekeerd, vereist ook een aan-
passing van het TPMS, die uitsluitend door het
Lancia Servicenetwerk mag worden uitgevoerd.
Het TPMS vereist het gebruik van speciale appa-
ratuur. Raadpleeg het Lancia Servicenetwerk
over de accessoires die geschikt zijn voor het sys-
teem (wielen, wieldeksels enz.). Het gebruik van andere
accessoires kan de normale werking van het systeem
verhinderen.
De bandenspanning kan variëren afhankelijk
van de buitentemperatuur. Het TPMS kan tijde-
lijk een te lage bandenspanning signaleren.
Controleer in dat geval de bandenspanning bij koude
banden en herstel, indien nodig, de juiste spanning.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet bij
het demonteren van een band, ook het rubber van
het ventiel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moeten
bij het monteren/demonteren van de banden
en/of velgen speciale voorzorgsmaatregelen in
acht worden genomen. Om te voorkomen dat de senso-
ren beschadigen of verkeerd gemonteerd worden, mogen
de banden en/of de velgen uitsluitend door gespeciali-
seerd personeel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Sterke straling op een radiofrequentie kan het
TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de
bestuurder aangegeven door het brandende
lampje
nof het symbool op het instrumentenpaneel en
het verschijnen van een melding op het display. Deze
melding verdwijnt automatisch zodra de storing het
systeem niet meer ontregelt.
128WEGWIJS IN UW AUTO
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het in-
schakelen van de achteruit aangegeven door het branden van
het lampje
èop het instrumentenpaneel. Op het multifunctio-
nele display verschijnt ook de bijbehorende melding.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch opnieuw ingeschakeld als u de
aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er
geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de
sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen;
gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren
moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedruk-
reiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❍Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels
op of onder het sensorsysteem bevinden.
❍Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden on-
der bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesig-
naleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf bescha-
digd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een ver-
mindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen veroorzaakt worden door de aanwezigheid op
de sensor van: ijs, sneeuw, modder, meerdere laklagen.
❍De sensor signaleert een niet bestaand object (“echo-sto-
ring”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen,
bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en
hagel.
134WEGWIJS IN UW AUTO
❍parkeerplekken die circa 130 cm langer zijn de auto:voor
inparkeren is een aantal manoeuvres nodig waarbij het systeem
alleen bij de eerste de besturing overneemt (de daaropvolgende
manoeuvres moeten geheel door de bestuurder zelf worden ver-
richt).
Voor de kant van de weg waar naar een parkeerplek moet wor-
den gezocht en moet worden ingeparkeerd, kan de bestuurder:
1)
DKiezen voor zoeken en inparkeren aan passagierszijde met:
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de middelste stand;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de rich-
tingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagierszijde;
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagiers-
zijde.
2)
FKiezen voor zoeken en inparkeren aan bestuurderszijde
met:
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuur-
derszijde;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de rich-
tingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuurderszijde.
Het systeem informeert de bestuurder over de kant waar wordt
gezocht en de uit te voeren manoeuvre door middel van mel-
dingen op het display van het instrumentenpaneel en de sym-
bolen (
FenD) voor de linker- en rechterkant. Het zoeken vindt echter hoe dan ook aan beide kanten plaats,
zodat onmiddellijk na het passeren van een geschikt geachte par-
keerplek nog met de richtingaanwijzerschakelaar een specifie-
ke kant kan worden gekozen.
Tijdens de fase van het zoeken mag de snelheid niet hoger zijn
dan circa 30 km/h. Wanneer de snelheid hoger wordt dan circa
25 km/h wordt de bestuurder gewaarschuwd vaart te minderen
en zodra de snelheid hoger wordt dan circa 30 km/h wordt het
systeem uitgeschakeld. In dat geval moet het systeem opnieuw
worden geactiveerd door het indrukken van knop A-fig. 82.
Als de functie “Rijbaanwisseling” (zie de paragraaf “Buiten-
verlichting”) is ingeschakeld, vindt het zoeken van een par-
keerplek altijd aan passagierszijde plaats.
Wanneer tijdens de fase van het zoeken naar een parkeerplek de
parkeersensoren (zie hoofdstuk “Parkeersensoren voor en ach-
ter”) worden ingeschakeld, wordt de Magic Parking-functie van
het systeem uitgeschakeld.
Bij het zoeken naar een parkeerplek en het uit-
voeren van de parkeermanoeuvre dienen te allen
tijde de verkeersregels in acht te worden genomen.
WEGWIJS IN UW AUTO143
1
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren
worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhanger-
stekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd wilt
houden als er geen aanhanger wordt getrokken, kan de trekhaak
door de sensoren in het midden als obstakel worden waargeno-
men. Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk om het
systeem te laten aanpassen.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het in-
schakelen van de achteruit aangegeven door het branden van
het symbool
S(bij aanwezigheid van het Magic Parking-sys-
teem) of het symbool t(uitvoeringen zonder Magic Parking-
systeem) op het display. Bovendien verschijnt er een bijbeho-
rende melding of gaat het lampje
èop het instrumentenpa-
neel branden.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de voor- of achterkant van de auto
bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het
systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf
beschadigd worden.Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een min-
der goede werking van het parkeerhulpsysteem kan worden ver-
oorzaakt door de aanwezigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw,
modder of meerdere laklagen.
❍de sensoren signaleren een niet-bestaand object (“echo-sto-
ring”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bij-
voorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel.
❍De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden door
ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens
of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
❍De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïn-
vloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld als
de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van schok-
dempers, wielophanging) of door de banden te verwisselen, de
auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassingen waar-
door de auto verlaagd wordt.
❍Obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet ge-
signaleerd worden, omdat het systeem obstakels signaleert die
de auto aan de onderzijde kunnen raken.