WEGWIJS IN UW AUTO87
1
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als een ze-
kering is doorgebrand, moet het open-/sluitmechanisme van
de portieren geïnitialiseerd worden. Ga hiervoor als volgt te werk:
❍sluit alle portieren;
❍druk op de knop
Áop de sleutel of op de ver-/ontgrendel-
knop
≈voor de portieren op het dashboard;
❍druk op de knop
Ëop de sleutel of op de ver-/ontgrendel-
knop
≈voor de portieren op het dashboard.
Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot de
binnenhandgreep van een achterportier bedient,
lukt het niet om het portier te openen en komt
slechts het knopje van de sloten omhoog; het portier kan
worden geopend door aan de buitenhandgreep te trek-
ken. Bij een noodvergrendeling wordt de ont-/vergren-
delknop
≈niet buiten werking gesteld.
RUITBEDIENING
De elektrische ruitbediening werkt met de contactsleutel in stand
MAR en ongeveer twee minuten nadat de sleutel in stand STOP
is gedraaid of is uitgenomen.
De bedieningsknoppen zijn op de portierpanelen gemonteerd
(aan bestuurderszijde kunnen alle zijruiten worden bediend).
De zijruiten voor zijn voorzien van een antiletselfunctie die in
werking treedt als de zijruiten voor worden gesloten.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 54
A. openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch continue” wer-
king tijdens het openen/sluiten van de ruit;
B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; “automatisch continue”
werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
C. in-/uitschakeling van de bedieningsknoppen voor de zijrui-
ten achter;
D. openen/sluiten zijruit linksachter (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten); “automatisch continue” werking tijdens het
openen/sluiten van de ruit;
E. openen/sluiten zijruit rechtsachter (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten); “automatisch continue” werking tijdens
het openen/sluiten van de ruit.
108WEGWIJS IN UW AUTO
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto. U kunt
het systeem inschakelen door de knop A-fig. 71 op het dashboard
in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat het lampje op
de knop branden en verschijnt er een bijbehorende melding op het
display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start het sys-
teem de herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aan-
gegeven door het knipperende lampje op de knop en door het knip-
perende gele symbool
eop het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem treedt in werking nadat de werkingsvoorwaarden zijn
herkend. Daarna: dooft het symbool
eop het display van het in-
strumentenpaneel en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, dan stopt het systeem de werking. De bestuurder wordt
hierop geattendeerd door: het knipperen van het lampje op de
knop en het knipperen van het gele symbool
eop het display
van het instrumentenpaneel.
WERKINGSVOORWAARDEN VOOR INSCHAKELING
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
❍ten minste één hand op het stuurwiel;
❍snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
❍duidelijk zichtbare lijnen aan beide zijden van de rijstrook
aanwezig;
❍goed zicht;
❍rechte rijstroken of flauwe bochten;
❍voldoende gezichtsveld (veilige afstand tot een voorligger).IN- EN UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als de auto bij ingeschakeld systeem een van de begrenzingslijnen
van de rijstrook nadert, wordt er een kracht op het stuur uitge-
oefend die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot de auto weer
binnen de lijnen rijdt. Als de bestuurder de richtingaanwijzer in-
schakelt om van rijstrook te veranderen of in te halen, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de bestuurder van rij-
strook verandert zonder de richtingaanwijzers te hebben inge-
schakeld, wordt een bepaalde kracht uitgeoefend op het stuur
om de bestuurder te waarschuwen dat de rijstrook wordt verla-
ten. Als de bestuurder dan toch van rijstrook verandert, wordt het
systeem tijdelijk uitgeschakeld en daarna weer ingeschakeld als
de nieuwe rijstrook is herkend. De tijdelijke uitschakeling wordt
aan de bestuurder aangegeven door het knipperende lampje op de
knop en door het knipperende gele symbool
eop het display van
het instrumentenpaneel.
BELANGRIJK De kracht die het systeem uitoefent op het stuur
is voldoende voelbaar voor de bestuurder, maar altijd zo gering
dat deze makkelijk door de bestuurder kan worden overwonnen,
zodat de bestuurder altijd de controle over de auto behoudt.
WEGWIJS IN UW AUTO109
1
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Handmatig
U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 71 op het
dashboard in te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld dooft
het lampje op de knop en verschijnt er een melding 1-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel.
Automatisch
Het systeem kan ook automatisch uitschakelen (om het systeem
weer te gebruiken moet het opnieuw worden ingeschakeld). De
automatische uitschakeling wordt aan de bestuurder kenbaar
gemaakt door drie opeenvolgende geluidssignalen en een mel-
ding 1-fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel wan-
neer:
❍de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt (op het
instrumentenpaneel verschijnt de melding 2- fig. 72 en er
klinkt een geluidssignaal tot de bestuurder zijn handen weer
op het stuurwiel legt of, vanwege gevaarlijke situatie, het sys-
teem zichzelf automatisch uitschakelt);
❍de veiligheidssystemen van de auto (ABS, ESP, ASR, DST en
TTC) ingrijpen;
❍de bestuurder de sportieve rijstijl instelt door op de SPORT-
knop te drukken (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
BELANGRIJK Het systeem kan niet inschakelen als de be-
stuurder eerder de sport-functie heeft ingeschakeld. Als het sys-
teem niet beschikbaar is, dan wordt dit aan de bestuurder ge-
meld m.b.v. drie opeenvolgende geluidssignalen en de melding
1-fig. 72 op het display.STORING IN HET SYSTEEM
Bij een storing in het systeem verschijnt de melding 3-fig. 72
op het display van het instrumentenpaneel en klinkt er een ge-
luidssignaal.
BELANGRIJKE TIPS
De Driving Advisor kan niet functioneren als de volgende veilig-
heidssystemen niet goed werken: ABS, ESP, ASR, DST en TTC.
Als de begrenzingslijnen van de rijstrook slecht
herkenbaar zijn, elkaar kruisen of ontbreken,
kan de Driving Advisor de bestuurder niet hel-
pen en wordt de werking van het systeem uitgeschakeld.
De Driving Advisor is geen automatische piloot
en is geen vervanging van de bestuurder voor de
koershandhaving van de auto. De bestuurder is
zelf verantwoordelijk om zijn aandacht bij de verkeers-
en wegomstandigheden te houden en de auto op een vei-
lige manier op koers te houden.
De werking van de Driving Advisor kan negatief beïnvloed wor-
den door slechte weersomstandigheden (mist, regen, sneeuw),
moeilijke verlichtingscondities (verblinding door zonlicht, duis-
ternis) en door een vervuilde of (ook deels) beschadigde voor-
ruit nabij het gedeelte voor de videocamera.
Het gedeelte van de voorruit ter hoogte van de videocamera mag
niet geheel of gedeeltelijk afgeschermd worden (bijv. door stic-
kers, zonwerende folie enz.).
VEILIGHEID155
2
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzit-
tenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde
veiligheidssystemen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in
alle lidstaten van de Europese Unie.
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van
het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, ter-
wijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld.
Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd
worden dan door de veiligheidsgordels.
De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming
van kleine kinderen zijn verwerkt in de Europese ECE/R44-
voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn on-
derverdeeld in vijf groepen:
Groep 0 – gewicht tot 10 kg
Groep 0+ – gewicht tot 13 kg
Groep 1 gewicht: 9–18 kg
Groep 2 gewicht: 15–25 kg
Groep 3 gewicht: 22–36 kg
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel
voor als de frontairbag aan passagierszijde is
ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in
werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel
en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kin-
deren altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren,
omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescher-
ming bieden. Kinderzitjes mogen beslist nooit op de
voorstoel gemonteerd worden bij auto's die zijn uitge-
rust met een airbag aan passagierszijde. Als bij een
ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit
ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onge-
acht de zwaarte van het ongeluk. Als er geen andere
mogelijkheid is, kunnen kinderen op de voorstoel aan
passagierszijde worden vervoerd bij auto's die zijn uit-
gerust met een uitschakelbare frontairbag aan passa-
gierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van
zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren
of het waarschuwingslampje “op het instrumentenpa-
neel brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde” in
de paragraaf “Frontairbags”). Bovendien moet de pas-
sagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn gescho-
ven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
VEILIGHEID163
2
FRONTAIRBAGS
De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde voor, een knie-airbag aan bestuurderszijde (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en zij-airbags voor (sidebags – headbags).
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuur-
der) beschermen de inzittenden voor bij middelzware en zware
frontale botsingen, door het opblazen van een luchtkussen tus-
sen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten bots-
ingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz.), betekent
dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien no-
dig, dat het kussen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van
de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel be-
perkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuur-
der) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het
dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en
in de meeste landen daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel
heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet
volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door
de airbag beschermd.De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden ge-
activeerd:
❍bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan
het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als
het voorspatbord tegen de vangrail komt);
❍als de auto onder andere auto's of veiligheidsvoorzieningen
schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail);
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op
de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze gevallen niet geac-
tiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed func-
tioneert.
Plaats geen stickers of andere objecten op het
stuurwiel, op het dashboard ter hoogte van de
airbag aan passagierszijde of op de zijkant van
de hemelbekleding en de stoelen. Plaats geen voorwer-
pen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een
mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de
airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
164VEILIGHEID
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde en de knie-
airbag aan bestuurderszijde zijn ontworpen voor een optimale
bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veilig-
heidsgordels.
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel
van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder, tussen de
onderste bescherming van de stuurkolom en de knieën van de be-
stuurder en tussen het dashboard en de voorpassagier.
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de vei-
ligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd.
Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd worden gedragen;
ook omdat ze bij frontale aanrijdingen er altijd voor zorgen dat
de inzittende in de juiste stand wordt gehouden. FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 7
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor be-
stemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 8
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volu-
me dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor
bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.
fig. 7
L0E0067mfig. 8L0E0068m
VEILIGHEID165
2
KNIE-AIRBAG BESTUURDERSZIJDE fig. 9
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor be-
stemde ruimte onder de onderste kap van de stuurkolom is ge-
plaatst, ter hoogte van de knieën van de bestuurder, voor extra
bescherming van de bestuurder bij een frontale aanrijding.FRONTAIRBAG EN SIDEBAG AAN PASSAGIERSZIJDE
HANDMATIG UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel
voor te vervoeren, moeten de frontairbag en de sidebag aan pas-
sagierszijde worden uitgeschakeld.
Het waarschuwingslampje
“op het dashboard blijft continu
branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (sidebag) aan pas-
sagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Raadpleeg voor het handmatig uitschakelen van
de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten) aan passagierszijde, de paragrafen “Multi-
functioneel display” en “Instelbaar multifunctioneel display”
in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel
voor als de airbag aan passagierszijde is inge-
schakeld. Als bij een ongeval de airbag wordt
geactiveerd, kan het kind hierdoor dodelijke ver-
wondingen oplopen. Als er geen andere mogelijkheid is,
moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde uit-
geschakeld worden als het kinderzitje op de passagiers-
stoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de passa-
giersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aan-
raking komt met het dashboard. Ook als het niet wette-
lijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale
bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddel-
lijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer
vervoerd worden.
fig. 9L0E0069m
–
–
55 W
55 W
24 W
–
5 W
–
–
5 W
55 W
16 W
16 W
–
5 W
5 W
5 W
NOODGEVALLEN203
4
LED
LED
D1S(*) / H7
H1(*) / H7
PY 24W
LED
WY5W
LED
LED
W5W
H11
W16W
W16W
5L/5K
12V 5W
12V 5W
W5W–
–
D
D
B
–
A
–
–
C
E
B
B
–
C
C
A
(*) Xenon-gasontladingslampen
Lampen Type Vermogen Figuur
Buitenverlichting voor/dagverlichting
Achterlichten
Dimlicht
Grootlicht
Richtingaanwijzer voor
Richtingaanwijzer achter
Flankrichtingaanwijzer
Remlichten
Derde remlicht
Kentekenplaatverlichting
Mistlampen voor
Mistachterlicht
Achteruitrijlicht
Plafondverlichting voor (witte leds)
Plafondverlichting achter
Bagageruimteverlichting/
verlichting dashboardkastje
Dorpelverlichting