4109
Kenmerken van uw auto
D280600AUN Digitale klok
(indien van toepassing)Als de accukabels of de bijbehorende
zekeringen zijn losgenomen, moet de tijd
opnieuw worden ingesteld.
Wanneer het contact in stand ACC of ON
staat, werken de knoppen van de klok als
volgt:
WAARSCHUWING
Probeer nooit de klok tijdens het
rijden te verstellen. Als u dat wel
doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen waardoor
ongevallen en letsel veroorzaakt
kunnen worden.OPMERKING
Gebruik de 12 V-aansluiting alleen als de motor draait en verwijder
de plug van het apparaat nagebruik uit de aansluiting. Hetgebruik van de 12 V-aansluiting gedurende langere tijd als de
motor niet draait, kan ertoe leidendat de accu te ver ontladen raakt.
Alleen voor het aansluiten van elektrische apparatuur die werkt
op 12 V en een stroomverbruikheeft van maximaal 10 A.
Zet de airconditioning of de verwarming in de laagste standals de 12 V-aansluiting gebruikt
wordt.
Plaats het afdekkapje op de aansluiting wanneer deze nietwordt gebruikt.
Sommige elektronische apparaten die op de 12 V-aansluiting worden aangesloten, kunnen storingen veroorzaken.De problemen kunnen variëren
van een slechte radio-ontvangst tot storingen in de elektronischesystemen en apparaten in deauto.
OCM040173
OCM040173L
Type A
Type B
547
Rijden met uw auto
Werking Actief ECO-systeem
Het actieve ECO-systeem helpt het
brandstofverbruik te verlagen door
regeling van de motor, de transmissie en
de airconditioning. Maar het
brandstofverbruik kan worden beïnvloed
door de rijgewoonten van de bestuurder
en de toestand van de weg.
Wanneer de toets active ECO wordtingedrukt, gaat het controlelampje
ECO (groen) branden om aan te geven
dat het actieve ECO-systeem in
werking is.
Wanneer het actieve ECO-systeem is ingeschakeld, wordt het systeem niet
uitgeschakeld, zelfs wanneer de motor
weer wordt gestart. Druk nogmaals op
de toets active ECO om het systeem
uit te schakelen. Wanneer het actieve ECO-systeem is
uitgeschakeld, keert het systeem terug
in de stand ECO.
Wanneer het actieve ECO-
systeem wordt ingeschakeld:
Het geluid van de auto neemt mogelijk toe.
De rijsnelheid neemt mogelijk af.
De prestaties van de airconditioning nemen mogelijk af. Begrenzing werking actief ECO- systeem: Indien onderstaande situaties zich
voordoen terwijl het actieve ECO-
systeem in werking is, wordt de werking
van het systeem begrensd, ook al wijzigthet controlelampje ECO niet.
Wanneer de koelvloeistoftemperatuur
laag is:
Het systeem wordt begrensd totdat de
motor weer naar behoren presteert.
Bij het oprijden van een helling: Het systeem wordt begrensd voor
meer vermogen bij het oprijden van de
helling, doordat het motorkoppel
beperkt is.
In de sportstand: Het systeem wordt begrensd
overeenkomstig de ingeschakelde
versnelling.
ACTIEF ECO-SYSTEEM (INDIEN VAN TOEPASSING)
OCM051065
OPMERKING
Wanneer het actieve ECO-systeem
is ingeschakeld, is de rijsnelheid begrensd op 140 km/h. De auto zal deze begrensde snelheid niet
overschrijden.
549
Rijden met uw auto
Houd uw auto schoon. Om optimaalservice aan uw auto te kunnen laten
uitvoeren, moet uw auto schoon zijn en
moeten materialen die corrosie
kunnen veroorzaken, verwijderd
worden. Het is vooral belangrijk
opeenhopingen van modder, vuil, ijs,
enz. aan de onderzijde van de auto te
voorkomen. Het extra gewicht van
dergelijke opeenhopingen verhoogt
het brandstofverbruik en het materiaal
kan corrosie veroorzaken omdat het
lang vochtig kan blijven.
Houd uw auto zo licht mogelijk. Vervoer geen onnodig gewicht in uw auto. Hoe
zwaarder de auto, hoe hoger het
brandstofverbruik.
Laat de motor niet langer stationair draaien dan nodig is. Als u ergens
moet wachten (en niet aan het verkeer
deelneemt), zet dan de motor uit en
start de motor pas weer als u weg wilt
rijden.
Denk eraan dat u uw auto niet langdurig warm hoeft te laten draaien.
Laat de motor na het starten 10 - 20
seconden stationair draaien voordat u
een versnelling inschakelt. Bij zeer
lage buitentemperaturen kunt u deze
periode iets verlengen. Laat de motor niet “bokken” of met een
hoog toerental draaien. Bokken is het
verschijnsel dat de motor onregelmatig
gaat draaien als u met een te lage
snelheid in een te hoge versnelling
gaat rijden. Schakel als dat gebeurt
terug naar een lagere versnelling. Bij
een te hoog toerental draait de motor
meer toeren dan goed voor hem is. Dat
kan worden voorkomen door te
schakelen bij de aanbevolensnelheden.
Maak met beleid gebruik van de airconditioning. De airconditioning
wordt aangedreven door de motor,
waardoor het brandstofverbruiktoeneemt als de airconditioning
gebruikt wordt.
Geopende ruiten verhogen bij hoge snelheid het brandstofverbruik.
Het brandstofverbruik neemt toe bij zij- en tegenwind. Verminder onder dezeomstandigheden snelheid om het
brandstofverbruik enigszins te
beperken. Het in goede staat houden van uw auto is
van groot belang voor zowel de veiligheid
als het brandstofverbruik. Laat daarom
het voorgeschreven periodieke
onderhoud uitvoeren door een officiële
HYUNDAI Erkend Reparateur.
WAARSCHUWING
-
Rijden met uitgezette motor
Zet nooit de motor tijdens af om een helling af te rijden of tijdens het
rijden. Als de motor niet draait,
werken de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging niet. Laat de
motor draaien en schakel terug
naar de juiste versnelling omoptimaal op de motor te kunnen
afremmen. Daarnaast kan het
uitzetten van de motor tijdens het
rijden het stuurslot inschakelen
waardoor de auto onbestuurbaar
wordt, hetgeen tot ernstig letselkan leiden.
Rijden met uw auto
66
5
Wegrijden op een helling
1. Zet de handgeschakelde transmissie
in de vrijstand of de automatische
transmissie in stand P, houd het
rempedaal ingetrapt en:
versnelling of in stand D.
2. Laat het rempedaal langzaam los.
3. Rijd langzaam vooruit tot de aanhanger los komt van de blokken.
4. Stop en laat de blokken door iemand oprapen en opbergen. E140500AUN Onderhoud bij het rijden met een
aanhanger
Uw auto heeft vaker onderhoud nodig
wanneer u regelmatig met een
aanhanger rijdt. Belangrijke zaken die
speciale aandacht verdienen zijn: de
motorolie, de automatische-
transmissievloeistof, de smering van de
aandrijfassen en de koelvloeistof. De
toestand van de remmen moet ook
regelmatig gecontroleerd worden. Alle
zaken staan in dit instructieboekje
beschreven. De index is hierbij een
handig hulpmiddel. Het is verstandig
deze gedeeltes te lezen voordat u meteen aanhanger op pad gaat.
Vergeet ook niet de aanhanger en de
trekhaak te onderhouden. Volg het
onderhoudsschema van de aanhangeren controleer de aanhanger regelmatig.
Voer de controle bij voorkeur ieder keer
uit wanneer u gaat rijden. Het is van het
grootste belang dat de trekhaakmoeren
en -bouten vastzitten.OPMERKING
Vanwege de hogere belasting
tijdens het rijden met een
aanhanger, kan bij warm weer of bij bergop rijden de motoroververhit raken. Als dekoelvloeistoftemperatuurmeter
aangeeft dat de motor oververhitdreigt te raken, schakel dan de airconditioning uit en breng de
auto op een veilige plaats tot stilstand om de motor af te latenkoelen.
Als met de auto een aanhanger getrokken wordt, moet de
transmissievloeistof vakerworden gecontroleerd.
Als uw auto niet is uitgerust met een airconditioning, moet u eenextra ventilator laten monteren
om de koeling van de motor teoptimaliseren als u een aanhanger trekt.
67
Wat te doen in een noodgeval
ALS DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT
F050000AFD
Als uw temperatuurmeter een te hoge
temperatuur aangeeft, als u een
vermogensverlies bespeurt of wanneer uluid kloppende of pingelende geluiden
hoort, is de motor waarschijnlijk
oververhit geraakt. Als dat gebeurt moetu:
1. De auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand brengen.
2. De selectiehendel in stand P (automatische transmissie) of de
vrijstand (handgeschakelde
transmissie) zetten en de parkeerrem
activeren. De airconditioning
uitschakelen als deze ingeschakeld is.
3. Zet de motor uit als er koelvloeistof onder de auto uitloopt of stoom onder
de motorkap vandaan komt. Open de
motorkap niet zolang er nog
koelvloeistof onder de auto uitloopt of
stoom onder de motorkap vandaan
komt. Laat de motor draaien als er
geen koelvloeistof of stoom te zien is
en controleer of de koelventilator
draait. Zet de motor uit als de
koelventilator niet draait. 4. Controleer of de aandrijfriem voor de
waterpomp aanwezig is. Controleer als
dat het geval is of de aandrijfriem
voldoende gespannen is. Controleer
als de aandrijfriem in orde lijkt of er
koelvloeistof lekt uit de radiateur, de
slangen of onder de auto. (Als de
airconditioning ingeschakeld was, is
het normaal dat er water onder deauto uitloopt als u de auto tot stilstandbrengt.)
5. Zet de motor onmiddellijk uit als de ventilatorriem gebroken is of er
koelvloeistof lekt en roep de hulp van
een officiële HYUNDAI Erkend
Reparateur in. 6. Wacht tot de motortemperatuur weer
normaal is als u de oorzaak van de
oververhitting niet kunt vinden. Vul het
koelvloeistofreservoir voorzichtig bij tot
het merkteken halverwege als het
koelvloeistofniveau te laag is.
7. Rijd voorzichtig verder en wees alert op verdere tekenen van oververhitting.Neem contact op met een officiële
HYUNDAI Erkend Reparateur als de
motor weer oververhit raakt.
WAARSCHUWING
Voorkom letsel en zorg ervoor dat
uw haar, handen en kleding niet in
aanraking komen met bewegende
onderdelen van de motor zoals de
koelventilator en de aandrijfriemenals de motor draait.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als
de motor heet is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten spuiten
en kunt u ernstige brandwondenoplopen.
OPMERKING
Als er veel koelvloeistof verdwenen is, duidt dit op een lekkage in hetkoelsysteem en moet hetkoelsysteem zo snel mogelijk gecontroleerd worden door eenofficiële HYUNDAI ErkendReparateur.
Onderhoud
6
7
DOOR DE EIGENAAR UIT TE VOEREN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
G030000AFD
De eigenaar of officiële HYUNDAI
Erkend Reparateur dient de
onderstaande controles volgens het
aangegeven interval uit te voeren om
een veilige en betrouwbare werking van
de auto te garanderen.
Neem bij bijzonderheden zo spoedig
mogelijk contact op met uw Erkend
Reparateur.
Eventuele werkzaamheden die uit deze
controles voortvloeien, vallen doorgaans
niet onder de fabrieksgarantie en zullen,
samen het arbeidsloon en eventuele
onderdelen en smeermiddelen, in
rekening gebracht worden. Schema voor door de eigenaar uit
te voeren
onderhoudswerkzaamheden
G030101AUN
Bij het tanken:
Controleer het motoroliepeil.
Controleer het koelvloeistofpeil in het
expansievat.
Controleer het niveau van de ruitensproeiervloeistof.
Controleer of de bandenspanning in orde is. G030102ACM
Tijdens het rijden:
Let op veranderingen in het
uitlaatgeluid en let erop dat u in het
interieur geen uitlaatgassen ruikt.
Controleer op trillingen in het stuurwiel. Controleer of het sturen niet zwaarder
of lichter gaat dan normaal en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant trekken, een
grotere slag van het rempedaal of een
moeilijk in te trappen rempedaal.
Controleer als de transmissie slipt of niet normaal werkt het niveau van de
automatische-transmissievloeistof.
Controleer de werking van de handgeschakelde transmissie en de
koppeling.
Controleer de werking van stand P (Park) van de automatische
transmissie.
Controleer de werking van de parkeerrem.
Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik van de
airconditioning kan er een plasje water
onder uw auto ontstaan; dit is een
normaal verschijnsel en duidt niet oplekkage).
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig bij het
controleren van het
koelvloeistofpeil wanneer de motor
warm is. Hete koelvloeistof enstoom kunnen onder druk naar
buiten spuiten. Hierdoor kunnen
brandwonden of ernstig letselontstaan.
77
Onderhoud
G030103AUN
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofniveau inhet expansievat.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle wielen inclusief het reservewiel. G030104AUN
Twee keer per jaar
(in het voorjaar en in het najaar):
Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Controleer de werking van de ruitenwissers en -sproeiers. Reinig de
ruitenwisserbladen met een schone,
met ruitensproeiervloeistofdoordrenkte doek.
Controleer de stand van de koplampen.
Controleer de dempers, de uitlaatpijpen, de hitteschilden en de
bevestigingen van de uitlaat.
Controleer de werking van de driepuntsgordels en controleer op
slijtage.
Controleer of het profiel van de banden nog voldoende is en controleer of de
wielmoeren goed zijn aangedraaid. G030105ACM
Ten minste eenmaal per jaar:
Reinig de afvoeropeningen aan de
onderzijde van de portieren en de
dorpels.
Smeer alle portierscharnieren, slotvangers en motorkapscharnieren.
Smeer de portier- en motorkapsloten, - vergrendelingen.
Smeer de portierrubbers.
Controleer vóór de zomer de werking van de airconditioning.
Controleer het vloeistofniveau van de stuurbekrachtiging.
Controleer en smeer het bedieningsmechanisme van de
automatische transmissie.
Reinig de accu en de accupolen.
Controleer het rem- (en koppelings) vloeistofniveau.
79
Onderhoud
I : Controleren en indien nodig af- of bijstellen, reinigen of vervangen. R : Vervangen of verversen. *1
: Stel de aandrijfriem van de dynamo en van de waterpomp en, indien van toepassing, die van de stuurbekrachtiging en de
airconditioning af.
Controleren en indien nodig af- of bijstellen of vervangen.
* 2
: Controleer het motoroliepeil elke 500 km of voor een lange reis.
* 3
: Hij kan ook eerder vervangen worden als u toch onderhoud uitvoert aan andere onderdelen.
INTERVAL-
ONDERHOUDS
Aantal maanden of gereden kilometers, wat het eerst wordt bereikt
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96 Mijl×1.000 10 20 30 40 50 60 70 80
Km×1.000 15 30 45 60 75 90 105 120
Aandrijfriemen * 1
Motorolie en oliefilter * 2
RRR RRRRR
Luchtfilter I I R I I R I I
Bougies 2,4L R R R R3,5L
Elke 150.000 km vervangen *
3
ONDERHOUDSPUNT
Voer de eerste inspectie uit bij 90.000 km of na 72 maanden:
vervolgens elke 30.000 km of 24 maanden controleren.
ONDERHOUDSSCHEMA BIJ NORMAAL GEBRUIK - BENZINEMOTOR
G040100BCM