15
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Snelheidslimiet overschreden (rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (voor bepaalde uitvoeringen/markten) gaat
branden als harder dan 120 km/h wordt gereden.
Als de auto de in het Setup-menu ingestelde snelheidslimiet over-
schrijdt (bijv. 120 km/h), dan verschijnen op enkele uitvoeringen
een melding en een symbool op het display en klinkt er een akoes-
tisch signaal.
X
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan
de verkeerssituatie en de weersomstandigheden
en u dient zich altijd aan de geldende verkeers-
wetgeving te houden. U kunt de motor ook uitzetten met
een brandend DPF-lampje; het herhaaldelijk onderbreken
van het regeneratieproces kan echter een vroegtijdige
verslechtering van de motoroliekwaliteit veroorzaken. Het
is daarom aan te raden altijd te wachten tot het lampje
gedoofd is voordat u de motor uitzet en de hierboven
beschreven aanwijzingen op te volgen. Het is niet aan te
raden het regeneratieproces van het DPF te voltooien bij
een stilstaande auto.Storingsmelding (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden branden.
In deze gevallen moet u zich zo snel mogelijk tot het Alfa
Romeo Servicenetwerk wenden om de storing te laten verhelpen.
Storing buitenverlichting
Zie hetgeen beschreven is voor lampje 6.
Storing remlichten
Zie hetgeen beschreven is voor „Storing remlichten”.
Brandstofnoodschakeling
Het lampje gaat branden als de brandstofnoodschakeling is inge-
schakeld. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing Start&Stop
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het Start&Stop-
systeem.
Storing regensensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in de regensensor.
è
16
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Zie hetgeen beschreven is voor lampje
t.
Storing schemersensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in de schemersensor.
Storing adaptieve verlichting AFS
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in de adaptieve ver-
lichting AFS (zie de paragraaf „Adaptieve verlichting AFS” in dit
hoofdstuk). Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing anti-letselfunctie
Het lampje gaat branden als er een storing is in de anti-letsel-
functie van de ruitbediening. Op het display verschijnt de bijbe-
horende melding.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje gaat branden bij een storing in de motoroliedruksen-
sor. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Mistachterlichten (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten wor-
den ingeschakeld. Bij ingeschakelde verlichting gaat
bovendien het lampje op de knop
4branden.
4
Mistlampen voor (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor wor-
den ingeschakeld. Bij ingeschakelde verlichting gaat
bovendien het lampje op de knop
5branden.
5
Buitenverlichting (groen)
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting wordt
ingeschakeld.
Follow me home (groen)
Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een melding op het dis-
play) als dit systeem wordt gebruikt (zie de paragraaf „Follow me
home” in dit hoofdstuk.
3
18
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Kans op gladheid
Op uitvoeringen met een „Instelbaar multifunctioneel
display” verschijnt een melding en een symbool op het
display als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager is dan
3°C.
Op uitvoeringen met een „Multifunctioneel display” verschijnt al-
leen de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Bij een storing in de buitentemperatuursensor ver-
schijnen op het display streepjes in plaats van de temperatuur.√
Brandstofnoodschakeling
Op enkele uitvoeringen verschijnen een melding en
een symbool op het display als de brandstofnoodscha-
keling is ingeschakeld. Zie voor inschakeling van de brandstof-
noodschakeling de paragraaf „Brandstofnoodschakeling” in dit
hoofdstuk.s
Storing buitenverlichting
Op enkele uitvoeringen verschijnen een melding en
een symbool op het display als er een storing aanwe-
zig is in een van de volgende systemen:
– dagverlichting (DRL)
– buitenverlichting
– richtingaanwijzers
– mistachterlichten
– kentekenplaatverlichting.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen,
doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking
in de elektrische verbinding.W
Geopende achterklep
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en een
symbool op het display als de achterklep open is.R
Geopende motorkap
Op enkele uitvoeringen verschijnt een melding en een
symbool op het display als de motorkap open is.S
19
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Storing schemersensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op enkele uitvoeringen verschijnen een melding en een
symbool op het display als er een storing is in de schemersensor.1
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op enkele uitvoeringen verschijnen een melding en een
symbool op het display als er een storing is in de parkeersensoren.
Storing regensensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op enkele uitvoeringen verschijnen een melding en een
symbool op het display als er een storing is in de regensensor.u
t
Storing remlichten
Op enkele uitvoeringen verschijnen een melding en
een symbool op het display als er een storing is ge-
constateerd in de remlichten. De storing kan veroorzaakt zijn door
het doorbranden van de lamp, het doorbranden van de bijbeho-
rende zekering of door een onderbreking in de elektrische ver-
binding.TWeergave keuze rijstijl („Alfa DNA”-systeem)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op de uitvoeringen met een „Instelbaar multifunctioneel display”
verschijnen een melding en een symbool die betrekking hebben
op de gekozen rijfunctie „DYNAMIC”, „NORMAL” of „ALL WEA-
THER”. Als een van de rijfuncties niet beschikbaar is, verschijnt
op het display een waarschuwing.
Op uitvoeringen met „Multifunctioneel Display” verschijnt een let-
ter (d of a) en een bijbehorende melding die betrekking hebben
op de ingeschakelde rijfunctie.
24
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Het menu bevat de volgende opties:
– MENU
– SNELHEIDSZOEMER
– SCHEMERSENSOR (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– REGENSENSOR (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– INSCHAKELEN/GEGEVENS TRIP B
– TIJD INSTELLEN
– DATUM INSTELLEN
– EERSTE PAGINA (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– ZIE RADIO
– AUTOCLOSE
– MEETEENHEID
– TAAL
– VOLUME GELUIDSSIGNALEN
– VOLUME TOETSEN
– BEEP/BUZZ. GORDELS
– SERVICE
– AIRBAG/BAG PASSAGIER
– DAGVERLICHTING
– GREETINGS LIGHTS
– MENU VERLATEN
OPMERKING Op auto’s met navigatiesysteem (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) worden enkele onderdelen op het display van
het navigatiesysteem weergegeven.SETUP-MENU
Het menu bestaat uit onderdelen, die met de knoppen „Ò▲”
en „
▼” worden gekozen, waarna u de volgende keuzemoge-
lijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren.
Bij enkele opties is er een submenu.
Het Setup-menu kan worden geactiveerd door de knop SET ESC
kort in te drukken.
27
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Schemersensor (Gevoeligheid sensor
koplampen/automatisch inschakelende
koplampen instellen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kunnen de koplampen automatisch in- en uit-
schakelen afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht.
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor wor-
den ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau, niveau
2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger
de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlich-
ting in te schakelen (bijv. met een instelling op niveau 3 zullen
bij zonsondergang de koplampen eerder inschakelen dan bij ni-
veau 1 en 2).
Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET ESC; op het display knippert het eer-
der ingestelde niveau;
– druk op de knop „
Ò▲” of „▼” om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET ESC om terug te keren naar het me-
nuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Regensensor (Gevoeligheid regensensor
instellen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid van de regensensor wor-
den ingesteld op 4 niveaus.
Ga voor het instellen van het niveau als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET ESC; op het display knippert het „ni-
veau” van de ingestelde gevoeligheid;
– druk op de knop „
Ò▲” of „▼” om de instelling uit te
voeren;
– druk kort op de knop SET ESC om terug te keren naar het me-
nuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
48
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DIEFSTALALARM UITSCHAKELEN
Druk op de knop Ë. Het volgende gebeurt (met uitzondering van
bepaalde markten):
❍de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort;
❍u hoort twee korte akoestische signalen;
❍de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen sleutel centraal wor-
den ontgrendeld, schakelt het alarm niet uit.
VOLUMETRISCHE BEWAKING/
KANTELBEVEILIGING
Voor een correcte werking van het systeem moeten de ruiten en
het eventuele opendak (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ge-
heel gesloten zijn.
Voordat het diefstalalarm wordt ingeschakeld kan met knop
A-fig. 20 de functie worden uitgeschakeld. Als de functie wordt uit-
geschakeld, knippert het lampje op de knop A enkele seconden.
Het buiten werking stellen van de volumetrische beveili-
ging/kantelsensor moet telkens worden herhaald als het instru-
mentenpaneel uitgeschakeld is geweest.
ALARM BUITEN GEBRUIK STELLEN
Als u het diefstalalarm buiten gebruik wilt stellen (bijv. als de au-
to langere tijd niet wordt gebruikt), dan moet u de auto afsluiten
door de metalen baard van de sleutel met afstandsbediening in het
portierslot te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de sleutel met afstandsbediening
leeg zijn, of als er een storing is in het diefstalalarm, dan kunt
u het alarm buiten werking stellen door de contactsleutel in het
contactslot te steken en in stand MAR te draaien.
fig. 20A0K0130m
66
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als handmatig een functie wordt aangepast, blijven de andere func-
ties echter automatisch geregeld. De luchtopbrengst in het interi-
eur is onafhankelijk van de snelheid van de auto, omdat de lucht-
opbrengst elektronisch geregeld wordt door de aanjager. De
luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld
op basis van de ingestelde temperatuur op het display (behalve
als het systeem is uitgeschakeld of onder enkele omstandighe-
den als de compressor is uitgeschakeld).
De volgende functies kunnen handmatig worden ingesteld en ge-
wijzigd:
❍luchttemperatuur bestuurderszijde/passagierszijde voor;
❍aanjagersnelheid (traploze regeling);
❍luchtverdeling in 7 standen;
❍inschakelen van de compressor;
❍snelle ontwaseming/ontdooiing;
❍luchtrecirculatie;
❍achterruitverwarming;
❍uitschakelen van het systeem.
BESCHRIJVING
Automatische airco regelt de temperatuur in de cockpit Bizone op
twee gebieden: bestuurder en passagier zijde kant. Het systeem
houdt het comfort in het interieur constant en compenseert even-
tuele wijzigingen in de weersomstandigheden buiten.
OPMERKINGVoor een optimaal comfort is de adviestempera-
tuur 22 °C.
De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn:
❍luchttemperatuur bij de luchtroosters aan bestuurderszij-
de/passagierszijde voor;
❍luchtverdeling via de luchtroosters aan bestuurderszij-
de/passagierszijde voor;
❍aanjagersnelheid (traploze regeling van de luchtstroom);
❍inschakeling van de compressor (voor koelen en drogen van
de lucht);
❍luchtrecirculatie.
Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd, d.w.z. dat u
het systeem kunt regelen door naar wens een of meer functies te
selecteren en te wijzigen. Op deze manier worden de functies die
handmatig zijn gewijzigd niet langer automatisch door het systeem
geregeld. Het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen.
De handmatige instellingen hebben altijd voorrang boven de au-
tomatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen
totdat de knop AUTO wordt ingedrukt, behalve in de gevallen dat
het systeem om veiligheidsredenen ingrijpt.
Het klimaatregelsysteem meet de interieurtem-
peratuur m.b.v. een sensor voor de gemiddelde
stralingswarmte onder een kapje op de binnen-
spiegel; als de meetconus van deze sensor wordt afgedekt
door een willekeurig voorwerp, dan kan het klimaatre-
gelsysteem niet optimaal werken.