86
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ADAPTIEVE VERLICHTING AFS
(Adaptive Frontlight System) fig. 52
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem past de lichtbundel van de xenonlampen continu en
automatisch aan de rij-omstandigheden aan bij richtingverande-
ringen en in bochten. Het systeem richt de lichtbundel zo dat de
weg optimaal verlicht wordt en houdt daarbij rekening met de snel-
heid van de auto, de scherpte van de bocht en de snelheid van
de stuurbeweging.
De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het starten
van de auto. In dit geval blijft lampje A-fig. 52 gedoofd. Als u
op de knop drukt, worden de adaptieve lichten (indien inge-
schakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A-fig. 52
constant branden.
Druk opnieuw op de knop (lampje gedoofd) om de verlichting
opnieuw in te schakelen.
fig. 52A0K0123m
PORTIERVERGRENDELING fig. 53
Druk op knop ≈om de portieren gelijktijdig te vergrendelen
(als de portieren zijn vergrendeld, brandt het lampje boven deze
knop). De portiervergrendeling werkt onafhankelijk van de stand
van de contactsleutel.
BRANDSTOFNOODSCHAKELING
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
❍de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat;
❍de portieren automatisch ontgrendelen;
❍de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Als het systeem is ingeschakeld, verschijnt er een melding op het
display. Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bij-
voorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid
van de brandstoftank.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voor-
komen dat de accu ontlaadt.
fig. 53A0K0145m
87
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Om de juiste werking van de auto te herstellen, moeten de vol-
gende handelingen worden uitgevoerd:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍draai de contactsleutel in stand STOP.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel dan
het systeem niet opnieuw in, zodat brand wordt
voorkomen.
INTERIEURUITRUSTING
OPBERGVAKKEN
Bovenste dashboardkastje
Druk op het door de pijl aangegeven punt om het dashboardkastje
A-fig. 54 te openen.
Dashboardkastje passagierszijde
Trek aan handgreep A-fig. 55 om het dashboardkastje te openen. Als
het dashboardkastje wordt geopend, gaat de verlichting branden.
In het dashboardkastje bevindt zich een documentenvak en een
brillenhouder op de achterzijde van de klep.
fig. 54A0K0142mfig. 55A0K0100m
90
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
AANSTEKER fig. 59
Deze bevindt zich in de tunnelconsole. Druk op knop A om de
aansteker in te schakelen. Na enkele seconden springt de knop au-
tomatisch in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook
uitschakelt.
WAARSCHUWING Steek nooit stekkers van apparaten met een ver-
mogen hoger dan 180W in de contactdoos. Beschadig de con-
tactdoos niet door er ongeschikte stekkers in te stoppen.
De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker
voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door
kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
fig. 59A0K0087m
STEKKERDOOS fig. 58
Deze bevindt zich links in de bagageruimte. Deze werkt uitslui-
tend als de contactsleutel in stand MAR staat.
WAARSCHUWING Steek nooit stekkers van apparaten met een ver-
mogen hoger dan 180W in de contactdoos. Beschadig de con-
tactdoos niet door er ongeschikte stekkers in te stoppen.
fig. 58A0K0140m
92
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ELEKTRISCH BEDIENBAAR OPENDAK
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het opendak bestaat uit twee ruitpanelen, een vast paneel achter
en een beweegbaar paneel voor. De panelen zijn voorzien van twee
handbediende zonneschermen (voor en achter). De zonnescher-
men kunnen bij gesloten opendak in alle standen worden geplaatst.
WERKING
Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleu-
tel in stand MAR staat. Met de bedieningsknoppen A en B fig. 63
op het paneel van de plafondverlichting voor, kunt u het dak ope-
nen/sluiten.
Dak openen
Druk op knop A-fig. 63 en houdt de knop ingedrukt: het voorste
ruitpaneel opent tot in de „spoiler”-stand. Druk nogmaals langer
dan een halve seconde op de knop A om de ruit in een tussenlig-
gende stand te zetten (stand „Comfort”).
Druk nogmaals langer dan een halve seconde op de knop om het
dak geheel te openen. Het voorste ruitpaneel kan in een tussenlig-
gende stand worden gestopt door opnieuw op de knop A te drukken.
Dak sluiten
Als het dak in geheel geopende stand staat, drukt u op knop
B-fig. 62: als u langer dan een halve seconde op de knop drukt ,
dan wordt het voorste ruitpaneel automatisch in een tussenliggende
stand gezet (stand „Comfort”).
Als u nogmaals een halve seconde op de knop drukt, dan komt het
dak in „spoiler”-stand. Als u nogmaals op de knop B drukt, wordt
het dak geheel gesloten.
fig. 63A0K0131m
93
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als u de
auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak
per ongeluk wordt bediend en zo gevaar kan op-
leveren voor de achtergebleven inzittenden: onzorgvul-
dige bediening van het opendak kan gevaarlijk zijn. Con-
troleer voor en tijdens de bediening van het opendak altijd
of de passagiers niet verwond kunnen worden door de be-
weging van het opendak zelf of door in beweging ge-
brachte voorwerpen.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: risico op be-
schadiging.
fig. 64A0K0233m
ZONNESCHERMEN
Open de zonneschermen door het handvat A-fig. 64 in de richting
van de pijl te trekken tot de gewenste positie is bereikt. Ga voor
het sluiten in omgekeerde volgorde te werk.
ANTILETSELFUNCTIE
Het opendak is voorzien van een antiletselfunctie die een eventu-
eel obstakel kan waarnemen als het dak sluit. In dat geval stopt
het systeem de beweging van het voorste ruitpaneel en wordt de
beweging onmiddellijk omgekeerd.
98
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
De elektrische ruitbediening werkt met de contactsleutel in stand MAR
en nog ongeveer drie minuten nadat de sleutel in stand STOP is ge-
draaid of is uitgenomen mits een van de voorportieren geopend is.
De bedieningsknoppen zijn op de portierpanelen gemonteerd (aan
bestuurderszijde kunnen alle zijruiten worden bediend).
De zijruiten zijn voorzien van een antiletselfunctie die in werking
treedt als de zijruiten voor en achter worden gesloten.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 68
Bestuurdersportier
A. openen/sluiten zijruit linksvoor; „automatisch continue” wer-
king tijdens het openen/sluiten van de ruit;
B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; „automatisch continue” wer-
king tijdens het openen/sluiten van de ruit;
C. in-/uitschakeling van de bedieningsknoppen voor de zijruiten
achter;
D. openen/sluiten zijruit linksachter (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten); „automatisch continue” werking tijdens het
openen/sluiten van de ruit;
E. openen/sluiten zijruit rechtsachter (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten); „automatisch continue” werking tijdens het
openen/sluiten van de ruit.
Druk op de knoppen om de gewenste ruit te openen/sluiten. Druk
kort op een van de twee knoppen voor het „stapsgewijs” ope-
nen/sluiten van de ruit; als de knop langer wordt ingedrukt, wordt
de „automatisch continue” werking ingeschakeld zowel tijdens het
openen als het sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u
nogmaals op de betreffende bedieningsknop drukt. Als u de knop
enkele seconden ingedrukt houdt, sluit of opent de ruit automa-
tisch (alleen met de sleutel in stand MAR).
Voorportier aan passagierszijde/
achterportieren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op het portierpaneel aan passagierszijde voor en, op enkele uitvoe-
ringen op de achterportieren, zijn de bedieningsknoppen
F-fig. 68 gemonteerd waarmee u de betreffende ruit kunt bedienen.
fig. 68A0K0067m
99
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand STOP staat of is uit-
genomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten wor-
den bediend. Als een portier wordt geopend, dan wordt het sys-
teem echter onmiddellijk uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als bij uitvoeringen met antiletselfunctie de knop
Ëop
de sleutel met afstandsbediening langer dan 2 seconden wordt
ingedrukt, worden de ruiten geopend; als de knop
Álanger dan
2 seconden wordt ingedrukt, worden de ruiten gesloten.
Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen
en is gericht op de bescherming van de inzitten-
den wanneer deze ledematen door de geopen-
de ruit steken.
Onzorgvuldig gebruik van de ruitbediening kan ge-
vaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen
van de ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden
verwond door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact
met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het con-
tactslot als u de auto verlaat om te voorkomen dat een on-
verwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening ge-
vaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
Antiletselfunctie
Op de auto is bij het sluiten van de ruiten voor en achter de anti-
letselfunctie actief.
Dit veiligheidssysteem kan een eventueel obstakel waarnemen als
de ruit sluit; in dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging
en wordt, afhankelijk van de stand van de ruit, de ruitbeweging
onmiddellijk omgekeerd. Dit veiligheidssysteem is zeer nuttig als
in de auto achtergebleven kinderen per ongeluk de ruiten bedienen.
De antiletselfunctie is ingeschakeld tijdens de handmatige en de
automatische werking. Na het ingrijpen van de antiletselfunctie
wordt de ruitbeweging onmiddellijk onderbroken en daarna om-
gekeerd tot de ruit helemaal geopend is. Gedurende het ingrijpen
van de antiletselfunctie kan de ruit niet worden bediend.
BELANGRIJK Als de antiletselfunctie 5 keer binnen een minuut ach-
ter elkaar wordt geactiveerd of als zich een storing voordoet, dan
schakelt het systeem het automatisch sluiten uit en kunnen al-
leen nog stappen van een halve seconde worden uitgevoerd, waar-
bij de knop na een bediening telkens moet worden losgelaten.
Om de juiste werking van het systeem te herstellen, moet de be-
treffende ruit worden geopend.
106
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de hendel A-fig. 77 in de richting van de pijl;
❍bedien hendel B in de richting van de pijl en til de motorkap
omhoog.
BELANGRIJK Het optillen van de motorkap wordt vergemakkelijkt
door twee gasveren aan de zijkant. Wij raden u aan deze gasve-
ren niet te demonteren en de motorkap tijdens het optillen te be-
geleiden.
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de
voorruit aanstaan en de ruitenwissers niet zijn ingeschakeld voor-
dat u de motorkap optilt.
fig. 77A0K0116m
SLUITEN
Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zak-
ken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed
is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet
alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste ge-
val de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal
de handeling.
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is om
te voorkomen dat deze tijdens het rijden opengaat.
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens
het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daar-
om altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als
u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is
vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap
op de juiste wijze.
Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat.