84
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DORPELVERLICHTING fig. 47
Deze zijn in de voor- en achterportieren geplaatst. Ze schakelen
in en uit bij het openen van de portieren, onafhankelijk van de
stand van de contactsleutel.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 48
Deze bevindt zich links in de bagageruimte. Als u de bagageruimte
opent, gaat automatisch de bagageruimteverlichting branden.
Bij het sluiten gaat de verlichting automatisch uit.
Het in en uit schakelen van de verlichting gebeurt onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel.
fig. 47A0K0221m
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE fig. 49
Deze verlichting gaat automatisch branden bij het openen van het
dashboardkastje en dooft bij het sluiten ervan.
Het in en uit schakelen van de verlichting gebeurt onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel.
fig. 49A0K0171m
fig. 48A0K0141m
87
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Om de juiste werking van de auto te herstellen, moeten de vol-
gende handelingen worden uitgevoerd:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍draai de contactsleutel in stand STOP.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel dan
het systeem niet opnieuw in, zodat brand wordt
voorkomen.
INTERIEURUITRUSTING
OPBERGVAKKEN
Bovenste dashboardkastje
Druk op het door de pijl aangegeven punt om het dashboardkastje
A-fig. 54 te openen.
Dashboardkastje passagierszijde
Trek aan handgreep A-fig. 55 om het dashboardkastje te openen. Als
het dashboardkastje wordt geopend, gaat de verlichting branden.
In het dashboardkastje bevindt zich een documentenvak en een
brillenhouder op de achterzijde van de klep.
fig. 54A0K0142mfig. 55A0K0100m
88
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bij enkele uitvoeringen kunnen de dashboardkastjes worden ver-
warmd/gekoeld via een uitstroomopening van de klimaatregeling
(de luchtopbrengst in het onderste kastje kan geregeld worden m.b.v.
wieltje A-fig. 55a). Als de auto is uitgerust met automatische kli-
maatregeling met gescheiden regeling, dan geldt voor het opberg-
vak de temperatuurinstelling aan de passagierszijde.
Bovendien hebben uitvoeringen met automatische klimaatregeling
met gescheiden regeling in het dashboardkastje aan passagiers-
zijde een flessenhouder/blikjeshouder (fig. 55a).
Hierin kunnen gelijktijdig 1 flesje van 50 cl en 2 blikjes van het
„slim can”-formaat worden geplaatst. Het boekje kan onder de
flessenhouder worden opgeborgen, waarbij de lange zijde naar
de voorzijde van de auto moet zijn gericht.
Rijd niet met geopend dashboardkastje: deze kan
de voorpassagiers verwonden bij een ongeluk.
ARMSTEUN VOOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de armsteun te gebrui-
ken, moet u de steun omlaag duwen zoals afgebeeld in de figuur.
In de armsteun bevindt zich een opbergvak: het is bereikbaar, na-
dat het deksel A-fig. 56 omhoog is geklapt.
fig. 56A0K0166mfig. 55aA0K0185m
97
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MECHANISME VERGRENDELING PORTIEREN
Passagiersportier
Het passagiersportier is voorzien van een systeem waarmee het
portier kan worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.
Om het portier te vergrendelen steekt u de metalen baard van de
contactsleutel in de zitting A-fig. 67a en plaatst u hem omhoog.
Actherportieren
De achterportieren zijn voorzien van een systeem waarmee ze kun-
nen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.
Ga in dat geval als volgt te werk:
❍steek de metalen baard van de contactsleutel in de uitsparing
B-fig. 67;
❍draai de sleutel linksom en verwijder hem daarna uit de uit-
sparing B.
Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot de bin-
nenhandgreep van een achterportier bedient, lukt
het niet om het portier te open en komt slechts het
knopje van de sloten omhoog; het portier kan worden ge-
opend door aan de buitenhandgreep te trekken. Bij een
noodvergrendeling wordt de ont-/vergrendelknop
≈niet uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als een ze-
kering is doorgebrand, moet het open-/sluitmechanisme van de
portieren geïnitialiseerd worden. Ga hiervoor als volgt te werk:
❍sluit alle portieren;
❍druk op de knop Áop de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop
≈voor de portieren op het dashboard;
❍druk op de knop Ëop de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop
≈voor de portieren op het dashboard. Ga als volgt te werk om de knopjes van de sloten weer in dezelfde
stand te zetten (alleen als de acculading hersteld is):
❍druk op de knop Ëvan de sleutel;
❍druk op de ver-/ontgrendelknop ≈van de portieren op het
dashboard;
❍open het voorportier door de sleutel in het slot te steken en
te draaien;
❍trek aan de binnenhandgreep van het portier.
fig. 67aA0K0275m
122
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INBOUWVOORBEREIDING
VOOR AUTORADIO
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto niet is uitgerust met een autoradio, beschikt u op het
dashboard over een opbergvak fig. 86.
De inbouwvoorbereiding voor de autoradio bestaat uit:
❍kabels voor voeding van de autoradio, de luidsprekers voor
en achter en de antenne;
❍een inbouwplaats voor de autoradio;
❍een antenne op het dak van de auto.
fig. 86A0K0134m
De autoradio wordt ingebouwd op de plek van het opbergvak
A-fig. 86. U verwijdert het vakje door de twee borglippen B in het
vak in te drukken: de voedingskabels zijn nu bereikbaar.
Wendt u voor de aansluiting van de autoradio op
de inbouwvoorbereiding tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk, zodat mogelijke storingen die de vei-
ligheid in gevaar kunnen brengen, worden voorkomen.
135
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
GORDELSPANNERS
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van gordelspanners. Dit
systeem trekt bij een heftige frontale botsing de gordel enige cen-
timeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op
hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
Als de gordelspanners hebben gewerkt, dan is dit herkenbaar aan
een gordel die naar de rolautomaat is teruggetrokken.
De auto is bovendien uitgerust met een tweede gordelspanner (ter
hoogte van de dorpel): een ingekorte metalen kabel geeft aan dat
het systeem in werking is getreden.
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook
ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordel-
spanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij
goed aansluit op borst en bekken.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering: elke
verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid ver-
minderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstan-
digheden (bijv. overstromingen en vloedgolven) met water en mod-
der in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
TREKKRACHTBEGRENZERS
Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergro-
ten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van trek-
krachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelas-
ting op de borst en schouders beperken.
De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als de gor-
delspanners hebben gewerkt, moet u zich tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk wenden om de span-
ners te laten vervangen. De geldigheid van het systeem
staat vermeld op een plaatje dat zich in het dashboardkastje
bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het sys-
teem door het Alfa Romeo Servicenetwerk vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen
of verhitting (maximaal 100 °C gedurende ten
hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspan-
ners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden ho-
ren niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht
wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trot-
toirs. Wendt u altijd tot de Alfa Romeo Servicenetwerk.
138
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzitten-
den zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde vei-
ligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Dit is een wet-
telijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van
de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding
met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van vol-
wassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ont-
wikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen
beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.
De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming
van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voor-
schriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld
in vijf groepen:
Groep 0 gewicht tot 10 kg
Groep 0+ gewicht tot 13 kg
Groep 1 gewicht: 9-18 kg
Groep 2 gewicht: 15-25 kg
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en
van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat ab-
soluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een lengte van
meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssys-
temen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook nor-
maal de veiligheidsgordels omleggen.
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de pas-
sagiersstoel voor te vervoeren, in een kinderzitje
dat achterstevoren is geplaatst, moeten de airbags
aan passagierszijde worden uitgeschakeld (fron-
tairbag en zij-airbag voor de bescherming van borst-
kas/bekken (sidebag) in het Setup-menu. Controleer direct
of de airbags daadwerkelijk zijn uitgeschakeld: het waar-
schuwingslampje
“op het instrumentenpaneel moet con-
tinu branden. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinder-
zitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
In het Alfa Romeo Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes op-
genomen voor elke gewichtsgroep. Deze zijn speciaal ontworpen
en ontwikkeld voor de Alfa Romeo-modellen.
Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren
op de passagiersstoel voor als de airbag aan pas-
sagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de
airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel
en zelfs de dood tot gevolg hebben, ongeacht de zwaarte
van het ongeluk. Wij raden u aan kinderen altijd in een kin-
derzitje op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die
plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
146
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
FRONTAIRBAGS
De auto is uitgerust met meertraps-frontairbags („Smartbags”) aan
bestuurders- en passagierszijde.
“SMARTBAGS” (MEERTRAPS-FRONTAIRBAGS)
De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de inzit-
tenden voor bij middelzware en zware frontale botsingen, door het
opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuur-
wiel of het dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsin-
gen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz.), betekent dit
niet dat het systeem niet goed functioneert.
De airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar
een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bij een onge-
val kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd,
in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgebla-
zen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag be-
schermd.
Het is mogelijk dat de frontairbags in de volgende gevallen niet
worden geactiveerd:
❍bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het
front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voor-
spatbord tegen de vangrail komt);
❍als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen
schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail);
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de
veiligheidsgordels. Als de airbags in deze gevallen niet geactiveerd
worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 106
Deze is in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het
stuurwiel is geplaatst.
Plaats geen stickers of andere objecten op het
stuurwiel, op het deksel van de airbag aan pas-
sagierszijde of op de zijkant van de hemelbekle-
ding. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan pas-
sagierszijde, omdat deze het correct openen van de airbag
aan passagierszijde kunnen hinderen en de inzittenden
ernstig kunnen verwonden.
fig. 106A0K0080m
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand,
zodat bij het in werking treden van de airbag, het
systeem niet wordt gehinderd door obstakels. Rijd
niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed recht-
op zitten en steun tegen de rugleuning.