115
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
❒wacht tot de lampjes Yen
m
gedoofd zijn; hoe warmer de mo-
tor, hoe sneller de lampjes doven;
❒trap het koppelingspedaal geheel
in, zonder het gaspedaal in te
trappen;
❒draai de contactsleutel in stand
AV Vdirect nadat het lampje
m
gedoofd is. Als u te lang wacht,
zijn de voorgloeibougies weer af-
gekoeld. Laat de sleutel los zodra
de motor is aangeslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor
mag het gaspedaal niet worden inge-
trapt als u de contactsleutel in stand
AV Vdraait.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP voordat u op-
nieuw start.
Als met de contactsleutel in stand
MARhet lampje
Yop het instru-
mentenpaneel blijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOPte
draaien en vervolgens weer in stand
MAR; als het lampje nog steeds blijft
branden, probeer het dan met de an-
dere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt
u dan tot het Lancia Servicenetwerk.MOTOR OPWARMEN NA HET
STARTEN (benzine en Multijet)
Ga als volgt te werk:
❒rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en
trap het gaspedaal niet bruusk in;
❒verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties. Wij raden
u aan te wachten tot de wijzernaald
van de koelvloeistoftemperatuur-
meter begint te bewegen.Als het lampje
mgedu-
rende 60 seconden gaat
knipperen na het starten of
tijdens een langdurige start-
poging, dan duidt dat op een storing
in het voorgloeisysteem. Als de mo-
tor aanslaat, kunt u de auto op de
gewone manier gebruiken, maar
wendt u zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP
terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de mo-
tor na een zware rit even „op adem”
te laten komen. Zet de motor niet on-
middellijk uit, maar laat hem even
stationair draaien. Hierdoor kan de
temperatuur in de motorruimte dalen.
Probeer auto’s nooit te star-
ten door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling af
te laten rijden. Op die wijze
kan er onverbrande brandstof in de
katalysator terechtkomen, waardoor
deze onherstelbaar zal beschadigen.
Gasgeven voordat u de mo-
tor uitzet heeft geen enkel
nut, verspilt brandstof en
is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
BELANGRIJK Laat de contactsleutel
niet in stand MARstaan als de motor
is uitgezet.
118
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
BRANDSTOF-
BESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor het brandstofverbruik zo
laag mogelijk blijft en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen zoveel mo-
gelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de
auto door de controles en afstellingen
die in het „Onderhoudsschema” staan
vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een
keer per maand, de spanning van de
banden: als de spanning te laag is,
wordt de weerstand groter en neemt
het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen baga-
geruimte. Het gewicht van de auto
(vooral in stadsverkeer) en de wiel-
uitlijning hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit.Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager
als u deze niet meer gebruikt. Ze ver-
minderen de aerodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer
van volumineuze voorwerpen bij
voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uit-
sluitend als u ze nodig hebt. De ach-
terruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem vra-
gen veel stroom, waardoor het brand-
stofverbruik toeneemt (tot aan 25%
in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor het brandstofver-
bruik sterk toeneemt (tot gemiddeld
20%): gebruik wanneer de buiten-
temperatuur het toelaat, bij voorkeur
de functies van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde
aerodynamische accessoires kan de
aerodynamica negatief beïnvloeden,
waardoor het brandstofverbruik zal
toenemen.RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
een stilstaande auto, niet met stationair
en ook niet met een hoog toerental: on-
der deze omstandigheden warmt de
motor veel langzamer op, terwijl het
verbruik en de schadelijke uitlaatgas-
emissie toenemen. Het is beter om rus-
tig weg te rijden en geen hoge toeren-
tallen te gebruiken: op deze manier
warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stil-
staat voor een stoplicht of voordat u
de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tussen-
gas, geen enkel nut. Het kost brand-
stof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het
toelaten de hoogste versnelling. Het
inschakelen van een lage versnelling
voor een snelle acceleratie verhoogt
het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een
hoge versnelling neemt het verbruik
en de schadelijke uitlaatgasemissie
toe. Bovendien slijt de motor hierdoor
sneller.
125
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN.......................... 126
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU............... 126
AANGETROKKEN HANDREM ........................ 126
STORING AIRBAGSYSTEEM ........................... 126
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR................ 127
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN................................................... 127
TE LAGE MOTOROLIEDRUK..........................128
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............... 128
STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING „DUALDRIVE” ...... 129
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN............ 129
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ... 129
STORING EBD ................................................. 129
STORING IN INSPUITSYSTEEM ..................... 129
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD)............................................................. 129
UITGESCHAKELDE AIRBAG
PASSAGIERSZIJDE.......................................... 130
STORING ABS .................................................. 131
BRANDSTOFRESERVE................................... 131
VOORGLOEI-INSTALLATIE........................... 131STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE .......... 131
WATER IN BRANDSTOFFILTER.................... 131
STORING ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING – LANCIA CODE .......... 132
MISTACHTERLICHTEN.................................. 132
ALGEMENE STORINGSMELDING.................. 132
VERSLETEN REMBLOKKEN.......................... 133
VERSTOPT ROETFILTER............................... 133
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ..... 133
FOLLOW ME HOME ....................................... 133
MISTLAMPEN VOOR ...................................... 133
RICHTINGAANWIJZER LINKS....................... 134
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .................... 134
INSCHAKELING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING „DUALDRIVE” ...... 134
CRUISE-CONTROL (SNELHEIDSREGELAAR)
(CRUISE CONTROL) ....................................... 134
GROOTLICHT................................................. 134
KANS OP GLADHEID ...................................... 134
BEPERKTE ACTIERADIUS............................. 134
126
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast het branden van het lampje,
verschijnt er – afhankelijk van het
type instrumentenpaneel – ook een
specifiek bericht en/of klinkt er een
akoestisch signaal. Deze meldingen
zijn beknopt en uit voorzorg en moe-
ten als een aanvulling worden gezien
en niet als alternatief voor de infor-
matie in dit instructieboekje. Wij ra-
den u daarom aan dit instructieboekje
goed door te lezen. Houdt u bij een
storing altijd aan de aanwijzingen die
in dit hoofdstuk beschreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen
die op het display verschijnen, zijn
onderverdeeld in twee categorieën:
ernstige storingen en minder ernstige
storingen.
De ernstige storingen worden „cy-
clisch” weergegeven en herhaald totdat
de oorzaak van de storing is verholpen.
De minder ernstige storingen worden
een bepaalde tijd „cyclisch” weerge-
geven.
U kunt de weergavecyclus van beide
categorieën onderbreken door op de
knop MODE te drukken. Het lampje
op het instrumentenpaneel blijft bran-
den, totdat de oorzaak van de storing
is verholpen.TE LAAG REMVLOEI -
STOFNIVEAU (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder
het minimum niveau is gedaald, bij-
voorbeeld door lekkage in het rem-
systeem.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de hand-
rem wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u ook
een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens
het rijden gaat branden, controleer dan
of de handrem niet is aangetrokken.
STORING AIRBAG
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje continu blijft branden,
geeft dit een storing in het airbagsys-
teem aan.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
¬
Als het lampje xtijdens
het rijden gaat branden
(op het display verschijnt ook een
melding), stop dan onmiddellijk en
wendt u tot het Lancia Servicenet-
werk.
ATTENTIE
127
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
¬gaat niet branden of
blijft branden tijdens het rijden,
dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval
kunnen de airbags of gordelspan-
ners niet geactiveerd worden bij
een ongeval of, in een zeer beperkt
aantal gevallen, niet op de juiste
wijze geactiveerd worden. Voordat
u verder rijdt, dient u contact op te
nemen met het Lancia Servicenet-
werk om het systeem direct te la-
ten controleren.
Een defect lampje
¬wordt
weergegeven doordat het
lampje voor de uitgeschakelde fron-
tairbag aan passagierszijde “
langer dan de normale 4 seconden
knippert. Daarnaast worden de
airbags aan passagierszijde (fron-
tairbag en zij-airbag – indien aan-
wezig) automatisch uitgeschakeld.
In dit geval kan het lampje
¬geen
storingen in de airbag-/gordel-
spannersystemen aangeven. Voor-
dat u verder rijdt, dient u contact
op te nemen met het Lancia Servi-
cenetwerk om het systeem direct te
laten controleren.
ATTENTIE
ATTENTIE
TE HOGE KOEL VLOEI-
STOFTEMPERATUUR
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als de mo-
tor te warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten
de volgende maatregelen worden ge-
nomen:
❒
bij normale rij-omstandigheden:stop de auto, zet de motor uit en
controleer of het niveau van de
koelvloeistof in het reservoir niet
onder het MIN-merkteken staat.
Als dit wel het geval is, wacht dan
enkele minuten zodat de motor
kan afkoelen, open vervolgens
langzaam en voorzichtig de dop,
vul koelvloeistof bij en controleer
of de koelvloeistof tussen het MIN-
enMAX-merkteken staat. Con-
troleer ook of er geen vloeistof
weglekt. Als bij het starten van de
motor het lampje opnieuw gaat
branden, wendt u dan tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
u
❒Als de auto onder zware bedrijf-
somstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het bergopwaarts
trekken van een aanhanger of met
volbeladen auto): verlaag de snel-
heid en breng, als het lampje blijft
branden, de auto tot stilstand.
Wacht 2 tot 3 minuten met draai-
ende motor en geef iets gas voor
een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor
uit. Controleer het vloeistofniveau
zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsom-
standigheden is het raadzaam de mo-
tor enkele minuten te laten draaien
met iets ingetrapt gaspedaal voordat
u de motor uitzet.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
ACCU WORDT
NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het
moet doven zodra de motor is aange-
slagen (als de motor stationair draait,
kan het lampje iets vertraagd doven).
Als het lampje blijft branden, wendt
u dan onmiddellijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
w
132
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE
STORINGSMELDING
(geel)
Het lampje gaat bij de volgende om-
standigheden branden.
Storing buitenverlichting
Het lampje gaat branden (bepaalde
uitvoeringen) als er een storing is in
een van de volgende systemen:
– parkeerlicht
– remlichten (behalve derde remlicht)
– mistachterlichten
– richtingaanwijzers
– kentekenverlichting.
De storing kan betreffen: doorbran-
den van een of meer lampen, door-
branden van de bijbehorende zekering
of een onderbreking in de elektrische
verbinding.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
Verstopt roetfilter
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als het roet-
filter verstopt is en de rijomstandighe-
den verhinderen dat de regeneratiepro-
cedure automatisch wordt uitgevoerd.
è
Voor de regeneratieprocedure en ver-
volgens het reinigen van het filter ra-
den wij u aan te blijven rijden, totdat
de weergave van het lampje verdwijnt.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje gaat branden bij een sto-
ring in de motoroliedruksensor. Wendt
u zo snel mogelijk tot het Lancia Ser-
vicenetwerk.
Storing schemer-/regensensor
Het lampje gaat branden als er een
storing is in de schemer- en regensen-
sor. Wendt u zo snel mogelijk tot het
Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
Brandstofnoodschakelaar
geactiveerd
Het lampje gaat branden als de brand-
stofnoodschakelaar is ingeschakeld.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding. STORING
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
– LANCIA CODE (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
zet, dan gaat het lampje één keer
knipperen en dooft vervolgens.
Als het lampje, met de contactsleutel
in stand MAR, blijft branden, dan
duidt dit op een mogelijke storing (zie
„Lancia CODE” in het hoofdstuk
„Dashboard en bediening”).
BELANGRIJK Als de lampjes Uen
Ytegelijk branden, dan is er een
storing in de Lancia CODE.
Als bij een draaiende motor het
lampje
Yknippert, dan wordt de
auto niet beveiligd door het systeem
(zie de paragraaf „Lancia Code” in
het hoofdstuk „Dashboard en bedie-
ning”).
Wendt u tot het Lancia Servicenet-
werk om alle sleutels in het geheugen
te laten opslaan.
Y
MISTACHTERLICHTEN
(geel)
Het lampje gaat branden als de mist-
achterlichten worden ingeschakeld.
4
141
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
Controleer de bandenspanning op
de manometer F-fig. 6. Voor een
nauwkeurige aflezing moet de
compressor worden uitgeschakeld;
❒als u er niet in slaagt binnen 5 mi-
nuten de bandenspanning op ten
minste 1,5 bar te krijgen, koppel
dan de compressor los van het
ventiel en de stekkerdoos en ver-
plaats vervolgens de auto ongeveer
10 meter naar voren of naar ach-
teren, zodat de afdichtvloeistof in
de band verdeeld wordt; pomp de
band vervolgens weer op;
❒als u er ook dan niet in slaagt om,
binnen 5 minuten na inschakeling
van de compressor, de spanning op
ten minste 1,8 bar te brengen, mag
niet verder worden gereden, omdat
de band te erg beschadigd is en de
reparatieset de vereiste wegligging
niet kan garanderen; wendt u tot
het Lancia Servicenetwerk;
fig. 8L0D0485m
Plaats de sticker op een
voor de bestuurder goed
zichtbare plaats om aan te geven
dat de band behandeld is met de
snelle bandenreparatieset. Rijd
voorzichtig vooral in bochten. Rijd
niet harder dan 80 km/h. Vermijd
bruusk accelereren en remmen.
ATTENTIE
Als de bandenspanning on-
der 1,8 bar is gedaald, mag
niet verder worden gereden: de
snelle reparatieset Fix & Go auto-
matic kan de vereiste wegligging
niet garanderen omdat de band te
erg beschadigd is. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
ATTENTIE
❒als de band op de juiste spanning
is gebracht (zie de paragraaf „Ban-
denspanning” in het hoofdstuk
„Technische gegevens”), vertrek
dan onmiddellijk;
❒stop na ongeveer 10 minuten en
controleer opnieuw de banden-
spanning; vergeet niet de handrem
aan te trekken;
❒als een spanning van ten minste
1,8 bar wordt gemeten, herstel
dan de correcte bandenspanning
(met draaiende motor en aange-
trokken handrem) en rijd verder;
❒rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde werkplaats van het
Lancia Servicenetwerk.
ALLEEN VOOR
HET CONTROLEREN
EN HERSTELLEN
VAN DE SPANNING
De compressor kan ook worden ge-
bruikt voor het herstellen van de ban-
denspanning. Maak de snelkoppeling
los en verbind de koppeling direct met
het ventiel van de band; op deze ma-
nier wordt de spuitbus niet met de
compressor verbonden en wordt de af-
dichtvloeistof niet in de band gespoten.
159
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ZEKERINGENTABEL
Zekeringenkast dashboard
VERBRUIKERSZEKERING AMPÈRE
Dimlicht rechtsF12 7,5
Dimlicht links / koplampverstellingF13 7,5
Relaisspoelen zekeringenkast motorruimte, body computer F31 7,5
Ruitbediening linksachterF33 20
Ruitbediening rechtsachterF34 20
+15 Signaal vanaf rempedaalschakelaar voor regeleenheden, achteruitrijlicht(en), debietmeter
(Multijet-uitvoeringen, behalve Start&Stop), voorgloeiregeleenheid (uitvoeringen 1.3 Multijet EURO 5),
koppelingbediening (Start&Stop), rembekrachtiger (Start&Stop) en waterdetectiesensor voor diesel (*) F36 10
+15 Remlichten, instrumentenpaneel (*)F37 7,5
Portiervergrendeling, actuator tankklepjeF38 20
+30 Autoradio, navigatiesysteem, Blue&Me™-systeem, regeleenheid ruitbediening, bandenspanningsregeleenheid,
klimaatregeling, diagnosestekker EOBD (*)F39 10
AchterruitverwarmingF40 30
SpiegelverwarmingF41 7,5
Ruitenwissers, ruitensproeiers voor/achterF43 30
Sigarettenaansteker / stekkerdoos op tunnelconsole F44 15
Verwarmde voorstoelenF45 15
Stekkerdoos bagageruimteF46 15
Ruitbediening bestuurderszijde voorF47 20
Ruitbediening passagierszijde voorF48 20
+15 Bedieningsorganen op het stuurwiel, verlichting opendakbediening, dashboard links en midden,
regen-/schemersensor, elektrische spiegels, bediening stoelverwarming voor (*) F49 7,5
+15 Navigatiesysteem, inbouwvoorbereiding autoradio, Blue&Me™-systeem, parkeersensoren,
bandenspanningsregeleenheid, regeleenheid ruitbediening, elektrische spiegels, verlichting klimaatregelingspaneel
en ECO-toets, Cruise Control, Spanningstabilisator (Start&Stop) (*) F51 7,5
AchterruitenwisserF52 15
+30 Instrumentenpaneel, mistachterlicht(en) (*) F53 7,5
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)
+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot