Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Alfa Spiderworden beschreven, moet u zich aan de infor-
matie houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u hebt gekocht. Geachte klant,
Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen.
UwAlfa Spideris ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo verwacht.
Dit instructieboekje helpt u om de specificaties en werking van uw auto snel en grondig te leren kennen.
De volgende pagina's bevatten de volledige aanwijzingen, zodat u de maximale prestaties uit uw Alfa Spiderkunt halen en alle beno-
digde instructies voor het constant houden van de prestaties, de kwaliteit, de veiligheid en de zorg voor het milieu.
In de Service- en garantiehandleiding vindt u het garantiecertificaat en een gids over de door Alfa Romeo aangeboden diensten.
Belangrijke en waardevolle diensten. Als u een Alfa Romeo aanschaft, schaft u niet alleen een auto aan, maar ook de rust van een com-
plete ondersteuning en een efficiënte, snelle en zorgvuldige organisatie.
Veel leesplezier. En een goede reis.
De stoffen bekleding van uw
auto is langdurig bestand te-
gen slijtage die ontstaat bij
een normaal gebruik van de auto. He-
vig en/of langdurig wrijven met kle-
dingaccessoires zoals metalen gespen,
sierknopen en klittenbandsluitingen,
moet echter absoluut worden verme-
den omdat hierdoor grote druk ont-
staat op een bepaalde plek op de be-
kleding, waardoor deze plek kan slij-
ten en de bekleding beschadigd wordt.
41
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Hoogteverstelling
(voor uitvoeringen/markten, waar
voorzien)
Beweeg de hefboom Bomhoog of omlaag tot-
dat de gewenste hoogte is bereikt.
WAARSCHUWINGDe verstelling is alleen
mogelijk als u op de bestuurdersstoel zit.
Rugleuning verstellen
Druk op de knop Ctot de gewenste stand is be-
reikt.
ZITPLAATSEN
HANDMATIG VERSTELBARE
ZITPLAATSEN Afb. 25
Alle afstellingen mogen uit-
sluitend bij stilstaande au-
to worden uitgevoerd.
OPGELET
A0G0020mAfb. 25
Controleer of de zitplaats
goed geblokkeerd is door
hem naar voren en naar achteren te
schuiven, nadat de hendel is losge-
laten. Als de stoel niet is geblok-
keerd, kan de stoel plotseling ver-
schuiven, waardoor u de controle
over de auto zou kunnen verliezen.
OPGELET
Verstellen in lengterichting
Trek de hendel A(aan de binnenzijde van de
stoel) omhoog en schuif de stoel naar voren of
naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht
gebogen zijn en de handen op de stuurwielrand
steunen.
55
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
TEMPERATUUR INSTELLEN
Draai de draaiknoppen (B/E) rechts- of links-
om, om de gewenste temperatuur respectie-
velijk links (draaiknop B) of rechts (draaiknop
E) in het interieur te verhogen of te verlagen.
De ingestelde temperaturen worden op het dis-
playDweergegeven.
Als de draaiknoppen rechts- of linksvoor in de
uiterste standen HIofLOworden gezet, wor-
den respectievelijk de functies maximaal ver-
warmen of maximaal koelen ingeschakeld.HI (HIGH)
(maximaal verwarmen)
Op het display kan een temperatuur hoger dan
32°C wordt ingesteld voor de bestuurderszijde
of de passagierszijde of beide zijden; door de-
ze instelling gaat het systeem werken als een
niet gescheiden systeem en wordt de tempe-
ratuur op beide displays aangegeven.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het
interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen en
gebruik wilt maken van het maximale vermo-
gen van het systeem.
De functie maakt gebruik van de maximale
koelvloeistoftemperatuur, terwijl de luchtver-
deling en de aanjagersnelheid automatisch door
het systeem worden geregeld.
GEBRUIK VAN DE
KLIMAATREGELING
De klimaatregeling kan worden ingeschakeld
door op een knop (behalve
(,ven OFF)
te drukken; wij raden u aan te beginnen met
het instellen van de gewenste temperatuur op
het display en vervolgens de knop AUTO in te
drukken.
Met de klimaatregeling kan de gewenste tem-
peratuur door de bestuurder en passagiers af-
zonderlijk worden ingesteld.
118
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Druk tijdens het rijden niet
op de knop C.
SBR-SYSTEEM
(Seat Belt Reminder)
De auto is uitgerust met een SBR-systeem
(Seat Belt Reminder), dat bestaat uit een waar-
schuwingszoemer die samen met het knippe-
rende lampje
del niet is omgelegd.
Het akoestische signaal kan tijdelijk op de vol-
gende wijze worden uitgeschakeld:
❒leg de veiligheidsgordels om;
❒steek de elektronische sleutel in het start-
systeem;
❒wacht langer dan 20 seconden en korter dan
1 minuut en doe een van de gordels af.
Hierdoor blijft de zoemer uitgeschakeld, tot-
dat de motor wordt uitgezet.
Wend u zich voor het permanent uitschakelen
van dit systeem tot het Alfa Romeo Servicenet-
werk. Het SBR-systeem kan uitsluitend m. b. v.
het „Setup-menu” van het display opnieuw wor-
den ingeschakeld (zie de paragraaf „Instelbaar
multifunctioneel display” in het hoofdstuk „Dash-
board en bediening”). Via de oprolautomaat wordt de lengte van de
gordel automatisch aangepast aan het postuur
van de drager en heeft hij/zij toch voldoende
bewegingsvrijheid.
Als de auto op een steile helling staat, kan de
rolautomaat blokkeren; dit is een normaal ver-
schijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat
als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook
bij hard remmen, botsingen en bij hoge snel-
heden in bochten.
VEILIGHEID-
SGORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleu-
ning en leg dan de gordel om.
Trek de gordel uit en maak de gordel vast door
de gesp A-Afb. 1in de sluiting Bte drukken,
totdat hij hoorbaar blokkeert.
Als de rolautomaat tijdens het uittrekken van
de gordel blokkeert, laat dan de gordel een
stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens
weer geleidelijk uit.
Druk, om de gordel los te maken, op de knop
C. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen,
zodat de gordelband niet draait.
OPGELET
A0G0083mAfb. 1
133
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
S S
T T
A A
R R
T T
E E
N N
E E
N N
R R
I I
J J
D D
E E
N N
MOTOR STARTEN .............................................. 134
PARKEREN ....................................................... 139
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK ................... 140
BRANDSTOF BESPAREN ..................................... 141
TREKKEN VAN AANHANGERS .............................. 143
WINTERBANDEN ............................................... 144
SNEEUWKETTINGEN.......................................... 145
AUTO LANGERE TIJD STALLEN .............................. 146
141
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte.
Het gewicht van de auto (vooral in stadsver-
keer) en de wieluitlijning hebben grote invloed
op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze
niet meer gebruikt. Ze verminderen de aero-
dynamica van de auto, waardoor het brand-
stofverbruik toeneemt. Gebruik voor het ver-
voer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur
een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als
u ze nodig hebt. De achterruitverwarming,
extra koplampen, de ruitenwissers en de aanja-
ger van het ventilatie-/verwarmingssysteem
vragen veel stroom, waardoor het brandstofver-
bruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).Klimaatregeling
De airconditioning gebruikt zeer veel energie:
gebruik wanneer de buitentemperatuur het toe-
laat, bij voorkeur de functies van het ventila-
tiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodyna-
mische accessoires kan de aerodynamica ne-
gatief beïnvloeden, waardoor het brandstof-
verbruik zal toenemen.BRANDSTOF
BESPAREN
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het
brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel
mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto
door de controles en afstellingen die in het
„Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten
uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per
maand, de spanning van de banden: als de
spanning te laag is, wordt de weerstand gro-
ter en neemt het verbruik toe.
143
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Het ABS waarmee de auto
is uitgerust, werkt niet op
het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
OPGELET
Wijzig beslist op geen en-
kele wijze het remsysteem
van de auto. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhanke-
lijk van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
OPGELET
Schakel een lage versnelling in tijdens het af-
dalen om te voorkomen dat u constant moet
remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trek-
haak rust, moet worden afgetrokken van het
laadvermogen van de auto. Om er zeker van
te zijn dat u het maximum toelaatbaar aan-
hangergewicht (vermeld op het kentekenbe-
wijs) niet overschrijdt, moet u er rekening mee
houden dat het maximum betrekking heeft op
het totale gewicht van de aanhangwagen of ca-
ravan, inclusief accessoires en bagage.
Houd u zich aan de snelheidsbeperkingen die
voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in
geen geval harder rijden dan 100 km/h.TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of cara-
vans moet de auto uitgerust zijn met een trek-
haak van een goedgekeurd type en een ade-
quate elektrische installatie. De montage van
de trekhaak moet door gespecialiseerd perso-
neel worden uitgevoerd. Ook moet documen-
tatie worden overhandigd m. b. t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achter-
uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de gel-
dende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van
de auto door het gewicht van een aanhanger
wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer
en u heeft langer de tijd nodig om in te halen.
145
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhanke-
lijk van de voorschriften van het land waar wordt
gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voor-
wielen gemonteerd worden (aangedreven
wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of
de kettingen nog goed gespannen zijn.
Gebruik van dunne sneeuwkettingen: gebruik
voor bandenmaat 215/55 R16'' uitsluitend
dunne sneeuwkettingen die maximaal 12 mm
boven het profiel van de banden uitsteken.
Het gebruik van sneeuwkettingen kan ook ver-
plicht zijn voor voorwielaangedreven auto’s.
Bij de uitvoering 3.2 JTS
moeten de kettingen gemon-
teerd worden op de VOOR-
AS van de auto.
WAARSCHUWINGOp het reservewiel
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
mag geen sneeuwketting worden gemonteerd.
Als een voorband (aangedreven wiel) lek is
en met sneeuwkettingen moet worden gere-
den, dan moet een achterwiel op de plaats van
de lekke band worden gemonteerd (zorg er-
voor dat de voorgeschreven bandenspanning
zo goed mogelijk wordt benaderd) en het re-
servewiel op de plaats van het achterwiel.
Zo heeft u op de twee normale aangedreven
wielen waarop sneeuwkettingen gemonteerd
kunnen worden, waardoor de auto is voorbe-
reid op een eventuele noodsituatie.
Bij bandenmaat 225/50
R17'' kan uitsluitend gebruik
worden gemaakt van „spike
spider”-sneeuwkettingen.
Bij bandenmaat 235/45
R18'' kan geen gebruik wor-
den gemaakt van sneeuw-
kettingen omdat deze het spatscherm
raken.
Beperk de snelheid als
u sneeuwkettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan
40 km/h. Vermijd kuilen,
stoepranden en andere ob-
stakels en rijd, om de auto en het
wegdek niet te beschadigen, geen lan-
ge stukken op sneeuwvrije wegen.
OPGELET
Wij raden u aan om het ASR
uit te schakelen als sneeuw-
kettingen zijn gemonteerd.
Druk op de ASR/VDC-knop (zie de pa-
ragraaf „ASR” in het hoofdstuk
„Dashboard en bediening”).