128
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Monteer absoluut geen kin-
derzitje achterstevoren op
de passagiersstoel voor als de fron-
tairbag aan passagierszijde is inge-
schakeld. Als bij een ongeval de air-
bag in werking treedt (opblaast),
kan dit ernstig letsel en zelfs de
dood tot gevolg hebben.
OPGELET
Als de passagiersairbags
(front, knie (voor uitvoerin-
gen/markten,waar voor-
zien) zij-airbags) bij de auto
kunnen worden uitgescha-
keld, moeten deze worden uitge-
schakeld als er een kinderzitje op de
voorstoel wordt gemonteerd.
Bovendien moet de passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat het
kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Ook als
het niet wettelijk is verplicht, raden
wij u aan de airbag onmiddellijk
weer in te schakelen zodra er geen
kinderen meer worden vervoerd,
voor een optimale bescherming van
de volwassenen.
OPGELET
KNIE-AIRBAG
BESTUURDERS- EN
PASSAGIERSZIJDE
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze bestaan uit een snel opblazend kussen in
een ruimte onder het stuur aan de bestuur-
derszijdeAfb. 11en onder het dashboard aan
de passagierszijde Afb. 12. Deze airbags bie-
den een extra bescherming bij een frontale aan-
rijding.
A0G0079mAfb. 11
A0G0092mAfb. 12
129
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENHANDMATIG
UITSCHAKELEN
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE, KNIE
PASSAGIERSZIJDE
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
EN DE ZIJ-AIRBAG AAN DE
PASSAGIERSZIJDE
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de
passagiersstoel vóór te vervoeren, moeten de
frontairbag en de knie-airbag (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) aan passagiers-
zijde en de zijairbags worden uitgeschakeld. De airbags worden uitgeschakeld als de elek-
tronische sleutel uit het startsysteem is verwij-
derd, via de sleutelschakelaar (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) op het rechter-
uiteinde van het dashboard Afb. 13. De scha-
kelaar kan alleen worden bereikt als het por-
tier is geopend. Als het portier is geopend, kan
de metalen baard van de sleutel in beide stan-
den uit de sleutelschakelaar worden gehaald of
erin worden gestoken.
WAARSCHUWINGBedien de schakelaar
alleen als de motor is uitgezet en de contact-
sleutel is uitgenomen.
De sleutelschakelaar kan in twee standen wor-
den gezet:
❒frontairbag, knie-airbag (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) en zijair-
bags passagierszijde ingeschakeld (stand
ON
P): het lampje Fop het paneel
van het plafondlampje is uit; het is abso-
luut verboden kinderen op de voorstoel
te vervoeren;
❒frontairbag, knie-airbag (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien) en zijair-
bags passagierszijde ingeschakeld (stand
OFF
F): het lampje Fop het paneel
van het plafondlampje brandt; kinderen
kunnen op de voorstoel worden vervoerd
als zij beschermd worden met een daar-
voor bestemd systeem.
A0G0062mAfb. 13
Het lampje Fop het paneel van het pla-
fondlampje blijft constant branden, totdat de
airbags aan passagierszijde weer worden in-
geschakeld.
Laat bij diefstal of een po-
ging tot diefstal, bij bescha-
diging of als de auto bij een overs-
troming onder water is geweest, het
airbagsysteem door het Alfa Romeo
Servicenetwerk controleren.
OPGELET
Als de sleutel in het start-
systeem is geplaatst, kan,
ook bij uitgezette motor, de airbag
inschakelen als de auto stilstaat en
de auto wordt aangereden door een
andere auto die met voldoende snel-
heid rijdt. Daarom mogen, ook als
de auto stilstaat, absoluut geen kin-
deren op de passagiersstoel voor
worden geplaatst. Als de sleutel niet
in het startsysteem is geplaatst,
wordt bij een ongeval geen enkel
beveiligingssysteem (airbag of gor-
delspanners) geactiveerd; als een
systeem niet in werking treedt, be-
tekent dit niet dat het systeem niet
goed werkt.
OPGELET
132
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
De stoelen mogen niet met
water worden afgenomen
of met stoom worden gereinigd
(met de hand of in een automatisch
wasapparaat).
OPGELET
Als de sleutel in het start-
systeem is geplaatst, gaat
het lampje
F(als de sleutelschake-
laar voor de airbags aan en passa-
gierszijde in de stand ON staat) ge-
durende enige seconden branden en
vervolgens knipperen om aan te ge-
ven dat de frontairbag, de knie-air-
bag aan de passagierszijde en de zij-
airbags aan de passagierszijde bij een
ongeval worden geactiveerd. Hierna
moet het lampje doven.
OPGELET
De frontairbag treedt in
werking bij een zwaardere
botsing dan de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen die twee
drempelwaarden in liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
OPGELET
De airbag is geen vervan-
ging voor de veiligheidsgor-
dels, maar een aanvulling. Omdat de
frontairbags niet worden geactiveerd
bij frontale botsingen bij lage snel-
heid, bij zijdelingse aanrijdingen en
als de auto van achter wordt aan-
gereden of over de kop slaat, wor-
den in deze gevallen de inzittenden
uitsluitend door de veiligheidsgordels
beschermd. De gordels moeten dus
altijd gedragen worden.
OPGELET
143
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Het ABS waarmee de auto
is uitgerust, werkt niet op
het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
OPGELET
Wijzig beslist op geen en-
kele wijze het remsysteem
van de auto. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhanke-
lijk van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
OPGELET
Schakel een lage versnelling in tijdens het af-
dalen om te voorkomen dat u constant moet
remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trek-
haak rust, moet worden afgetrokken van het
laadvermogen van de auto. Om er zeker van
te zijn dat u het maximum toelaatbaar aan-
hangergewicht (vermeld op het kentekenbe-
wijs) niet overschrijdt, moet u er rekening mee
houden dat het maximum betrekking heeft op
het totale gewicht van de aanhangwagen of ca-
ravan, inclusief accessoires en bagage.
Houd u zich aan de snelheidsbeperkingen die
voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in
geen geval harder rijden dan 100 km/h.TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of cara-
vans moet de auto uitgerust zijn met een trek-
haak van een goedgekeurd type en een ade-
quate elektrische installatie. De montage van
de trekhaak moet door gespecialiseerd perso-
neel worden uitgevoerd. Ook moet documen-
tatie worden overhandigd m. b. t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achter-
uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de gel-
dende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van
de auto door het gewicht van een aanhanger
wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer
en u heeft langer de tijd nodig om in te halen.
147
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
L L
A A
M M
P P
J J
E E
S S
E E
N N
B B
E E
R R
I I
C C
H H
T T
E E
N N
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/
AANGETROKKEN HANDREM ............................................. 149
VERSLETEN REMBLOKKEN............................................... 149
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS ........................... 150
STORING AIRBAGSYSTEEM.............................................. 151
FRONTAIRBAGS PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD ............. 151
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............................ 152
TE HOGE MOTOROLIETEMPERATUUR ................................. 152
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ONVOLDOENDE
MOTOROLIE-/OLIEKWALITEIT........................................... 153
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN .................................... 154
GEOPENDE MOTORKAP................................................... 154
GEOPENDE BAGAGERUIMTE............................................. 154
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN..................... 154
STORING INSPUITING/STORING EOBD .............................. 154
STORING BEVEILIGINGSSYSTEEM/
UITSCHAKELING STUURSLOT ........................................... 155
STORING ALARM/INBRAAKPOGING/
ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND........................... 156
KANS OP GLADHEID........................................................ 156
VOORGLOEIEN/STORING VOORGLOEISYSTEEM .................. 157
WATER IN BRANDSTOFFILTER .......................................... 157
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR GEACTIVEERD .................... 158
STORING ABS ............................................................... 158
STORING EBD ............................................................... 158VDC-SYSTEEM............................................................... 159
STORING HILL HOLDER................................................... 159
ASR (ANTIDOORSLIPREGELING) ........................................ 159
DEFECTE BUITENVERLICHTING ......................................... 160
STORING REMLICHTEN.................................................... 160
MISTACHTERLICHTEN...................................................... 160
MISTLAMPEN VOOR....................................................... 160
BUITENVERLICHTING/FOLLOW ME HOME ......................... 160
DIMLICHT..................................................................... 160
GROOTLICHT................................................................. 161
RICHTINGAANWIJZER LINKS ............................................ 161
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .......................................... 161
STORING SCHEMERSENSOR............................................ 161
STORING REGENSENSOR................................................ 161
STORING PARKEERSENSOREN.......................................... 161
BRANDSTOFRESERVE – BEPERKTE ACTIERADIUS................. 161
CRUISE CONTROL .......................................................... 161
VERSTOPT ROETFILTER ................................................... 162
STORING ANTIBEKLEMMINGSFUNCTIE RUITEN .................... 162
STORING KAP/TIJDELIJKE STORING KAP ........................... 163
TE LAAG RUITENSPROEIERVLOEISTOFNIVEAU ...................... 163
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN.................................. 163
STORING IN TPMS-SYSTEEM ........................................... 163
CONTROLE BANDENSPANNING ......................................... 163
ONVOLDOENDE BANDENSPANNING .................................. 164
BANDENSPANNING NIET AANGEPAST AAN SNELHEID ........... 164
153
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BRANDEN CONTINU:
TE LAGE
MOTOROLIEDRUK
(rood)
KNIPPEREN:
OLIEKWALITEIT
ONVOLDOENDE
(alleen Diesel-uitvoeringen met
DPF - rood)
Als u de sleutel in het contact plaatst, gaat het
lampje branden; direct na het aanslaan van de
motor moet het lampje doven.
1. Te lage motoroliedruk
Het lampje brandt continu (voor bepaalde uit-
voeringen/markten, waar voorzien) en ver-
schijnt er een bericht op het display wanneer
het systeem detecteert dat de motoroliedruk te
laag is.
v
ls het lampje vtijdens
het rijden gaat branden (op
enkele uitvoeringen verschijnt ook
een melding op het display), zet dan
onmiddellijk de motor uit en wendt
u dan tot het Alfa Romeo Service-
netwerk.
OPGELET
2. Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Diesel-uitvoeringen met DPF)
Het lampje knippert en er verschijnt (voor be-
paalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
een bericht op het display. Afhankelijk van de
uitvoering kan het lampje op een van de vol-
gende wijzen knipperen:
– gedurende 1 minuut om de twee uur;
– tot de olie wordt ververst, waarbij het lamp-
je om de 3 minuten 5 seconden uit blijft.
Na de eerste melding blijft het lampje na iedere
start knipperen op de eerder beschreven wijzen
zolang de motorolie niet is ververst. Er verschijnt
een bijbehorende melding op het display (voor
bepaalde uitvoeringen/markten, waar voor-
zien).
Als dit lampje gaat knipperen betekent dit niet
dat er sprake is van een defect aan het voer-
tuig, maar wordt de klant gewaarschuwd over
het feit dat het normale gebruik van het voer-
tuig heeft geleid tot de noodzaak van oliever-
versing. Kwaliteitsverlies van de motorolie wordt
versneld door:
– overwegend stadsgebruik van het voertuig,
waardoor de frequentie van het regeneratie-
proces van het DPF toeneemt– gebruik van het voertuig voor korte trajec-
ten, waardoor de motor de bedrijfstemperatuur
niet kan bereikene
– herhaalde onderbrekingen van het regene-
ratieproces, aangegeven door het branden van
het DPF-lampje.
Als het lampje gaat bran-
den, moet de oude motoro-
lie zo snel mogelijk, en ieder geval
binnen 500 km nadat het lampje is
gaan branden, worden ververst. Als
deze informatie niet in acht wordt
genomen, kan dit ernstige schade
aan de motor en het vervallen van
de garantie tot gevolg hebben. Het
knipperen van dit lampje heeft niets
te maken heeft met de hoeveelheid
olie in de motor; wanneer het lamp-
je gaat knipperen moet u dus abso-
luut geen olie aan de motor toe-
voegen.
OPGELET
158
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
STORING EBD
(rood)
(geel)
Als de motor draait en de lampjes
>enxtegelijkertijd gaan bran-
den (in combinatie met de weerga-
ve van een bericht op het display), is er een sto-
ring in het EBD-systeem; als er dan krachtig wordt
geremd, kunnen de achterwielen vroegtijdig blok-
keren, waardoor de auto kan gaan slippen.
Rijd zeer voorzichtig onmiddellijk naar het dichtst-
bijzijnde bedrijf in het Alfa Romeo Servicenet-
werk om het systeem te laten controleren.
STORING ABS
(geel)
Als u de sleutel in het contactslot
steekt, gaat het lampje branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden (in combinatie met
de weergave van een bericht op het display)
wanneer het systeem defect is. In dat geval
blijft het remsysteem normaal werken, maar
zonder de mogelijkheden van het ABS. De au-
to kan worden gebruikt, maar wendt u zo snel
mogelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
>
>
x
BRANDSTOFNOODS
CHAKELAAR
GEACTIVEERD
Wanneer de brandstofnoodschakelaar is inge-
schakeld, verschijnen er een bericht + een sym-
bool op het display.
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem lekt,
druk dan de schakelaar niet weer te-
rug, zodat brand wordt voorkomen.
OPGELET
s
168
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Het noodreservewiel (voor
uitvoeringen/markten, waar
voorzien) is specifiek voor de auto;
monteer het niet op andere auto’s en
monteer geen reservewielen van an-
dere auto’s. Het noodreservewiel
mag alleen in noodgevallen worden
gebruikt. Het noodreservewiel moet
zo kort mogelijk worden gebruikt en
er mag niet sneller dan 80 km/h mee
worden gereden. Op het noodreser-
vewiel is een sticker aangebracht
waarop de belangrijkste aanwijzin-
gen en de beperkingen staan vermeld
met betrekking tot het gebruik van
het noodreservewiel. Deze sticker
mag absoluut niet worden verwij-
derd of afgedekt!
OPGELET
Bij een gemonteerd noodre-
servewiel veranderen de rij-
eigenschappen van de auto. Vermijd
met vol gas optrekken, bruusk rem-
men en hoge snelheden in de boch-
ten. Het noodreservewiel heeft een
levensduur van ongeveer 3000 km.
Na deze afstand moet de band van
het noodreservewiel vervangen
worden door een nieuwe band van
hetzelfde type. Monteer nooit een
normale band op de velg van het
noodreservewiel. Laat het verwis-
selde wiel zo snel mogelijk repare-
ren en monteren. Gebruik nooit twee
of meer noodreservewielen. Smeer
voor montage de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet: de bou-
ten kunnen loslopen.
OPGELET
De krik dient uitsluitend voor
het verwisselen van een
wiel van de auto waarbij de krik ge-
leverd is of voor auto's van hetzelf-
de model. Gebruik de krik niet voor
het opkrikken van andere auto's. En
beslist nooit voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto. Als
de krik niet juist geplaatst wordt, kan
de opgekrikte auto van de krik val-
len. Op een sticker op de krik is het
maximum hefvermogen aangegeven;
de krik mag nooit voor een zwaar-
dere last worden gebruikt. Het
noodreservewiel is het niet geschikt
voor de montage van sneeuwkettin-
gen. Als u een lekke voorband hebt,
kunt u het noodreservewiel op de
achteras plaatsen en het achterwiel
op de vooras (voorwielaandrijving.)
Op de vooras met de aangedreven
wielen zijn dan twee normale wie-
len gemonteerd waarop sneeuwket-
tingen kunnen worden gebruikt.
OPGELET