Page 30 of 86

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-16
3
2. Druk het zadel aan de voorzijde om-
laag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.OPMERKINGControleer of het zadel stevig is vergrendeldalvorens te gaan rijden.
DAU38342
Helmbevestiging De helmbevestiging bevindt zich onder het
bestuurderszadel. Naast de boordgereed-
schapsset is een helmborgkabel aange-
bracht waarmee een helm aan de
helmbevestiging kan worden bevestigd.
Om een helm aan de helmbevestiging te
bevestigen
1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-15.)
2. Haal zoals afgebeeld de helmborgka-
bel door de gesp aan de helmriem en
haak dan de kabellus over de helmbe-
vestiging.3. Plaats de helm aan de linkerzijde van
de machine, en breng het bestuur-
derszadel aan. WAARSCHUWING!
Ga nooit rijden met een helm vast-
gemaakt aan de helmbevestiging,
aangezien de helm objecten kan ra-
ken met mogelijk verlies van de
controle over de machine en een
ongeval tot gevolg.
[DWA10161]
LET OP:
Bevestig de helm aan de linkerzijde
van de machine. Sommige helmen
komen door hun afmetingen of
vorm in aanraking met de uitlaat-
demper als ze aan de rechterzijde
worden bevestigd.
[DCA15331]
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Helmbevestiging
2. Helmborgkabel
1. Helmborgkabel
2. Helm
U5C4D3D0.book Page 16 Thursday, September 11, 2008 9:37 AM
Page 52 of 86

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-10
6
OPMERKIN
G
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
10. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met
een oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.11. Breng de olieaftappluggen aan en zet
deze dan vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
12. Giet niet meer dan 2.5 L (2.6 US qt,
2.2 Imp.qt) van de voorgeschreven
hoeveelheid van de gespecificeerde
oliesoort in de vulopening, steek de
peilstok in en draai dan de olievuldop
vast.
13. Start de motor, draai het gas een paar
keer open en zet dan uit.
14. Verwijder de olievuldop en voeg aan
het oliereservoir dan geleidelijk de res-
terende oliehoeveelheid toe terwijl nu
en dan met de peilstok het olieniveau
wordt gecontroleerd.
OPMERKINGVeeg enige gemorste olie af nadat de motoren het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.LET OP
DCA15080
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olie met
een “CD”-dieselspecificatie of een
hogere kwaliteit dan gespecifi-
ceerd. Gebruik ook geen olie met
een “ENERGY CONSERVING II”- of
hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingenin het oliereservoir terechtkomen.
1. O-ring
1. Oliefilterpatroon
2. Momentsleutel
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug A (carter):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Olieaftapplug B (carter):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Olieaftapplug (oliereservoir):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpa-
troon:
4.10 L (4.33 US qt, 3.61 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4.90 L (5.18 US qt, 4.31 Imp.qt)
U5C4D3D0.book Page 10 Thursday, September 11, 2008 9:37 AM
Page 60 of 86

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
6
3. Noteer de positie van de aandrijfriem
als met een riemspanningsmeter een
kracht van 45 N (4.5 kgf, 10 lbf) op de
riem wordt uitgeoefend.OPMERKINGEen riemspanningsmeter is verkrijgbaar bijeen Yamaha dealer.
4. Bereken de riemdoorbuiging door van
de meetwaarde uit stap 3 de meet-
waarde gevonden in stap 2 af te trek-
ken.
5. Als de riemdoorbuiging niet correct is,
laat deze dan door een Yamaha
dealer bijstellen.
DAU23101
Kabels controleren en smeren De werking van alle bedieningskabels en de
conditie van alle kabels moet voorafgaand
aan elke rit worden gecontroleerd en de ka-
bel en kabeleinden moeten indien nodig
worden gesmeerd. Vraag een Yamaha
dealer een kabel te controleren of te vervan-
gen wanneer deze is beschadigd of niet
soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenkabel kan de kabel-
werking hinderen en leiden tot roestvor-
ming op de binnenkabel. Vervang een
beschadigde kabel zo snel mogelijk om
onveilige omstandigheden te voorko-
men.
[DWA10721]DAU23111
Controleren en smeren van gas-
greep en gaskabel De werking van de gasgreep hoort vooraf-
gaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Smeer ook de gaskabel volgens de interval-
tijden gespecificeerd in het periodiek onder-
houdsschema.
1. RiemspanningsmeterDoorbuiging aandrijfriem:
7.5–13.0 mm (0.30–0.51 in)
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
U5C4D3D0.book Page 18 Thursday, September 11, 2008 9:37 AM
Page 75 of 86

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
7-3
7
4. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om nog achterge-
bleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen door
steenslag e.d. bij.
6. Zet alle gelakte en verchroomde op-
pervlakken in de was. Vermijd produc-
ten die zowel was als
reinigingsmiddelen bevatten; vaak be-
vatten deze schuurdeeltjes die de lak
of de beschermende deklaag aantas-
ten.
7. Laat de motorfiets volledig drogen al-
vorens deze te stallen of af te dekken.
WAARSCHUWING
DWA11131
Verontreiniging van de remmen of ban-
den kan leiden tot verlies van de contro-
le over de machine.
Controleer of er geen olie of was op
de remmen of banden zit.
Reinig de remschijven en remvoe-
ringen indien nodig met een norma-
le remschijfreiniger of aceton en
spoel de banden schoon met lauw
water en een mild reinigingsmiddel.
Test de remwerking en het wegge-
drag van de machine in bochten
voordat u met hoge snelheden gaatrijden.
LET OP
DCA10950
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
Breng nooit olie of was aan op de
aandrijfriem.
Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel
deze met een daartoe bestemd ver-
zorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lakaan.
OPMERKING
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
Door wassen, regenachtig weer of een
vochtig klimaat kan de koplamplens
beslagen raken. Inschakelen van de
koplamp gedurende een korte periode
zal helpen bij de verwijdering van hetvocht.
DAU26281
Stalling Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig tegen
stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.LET OP
DCA10810
Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afgedekt
met een hoes of een dekzeil, zal wa-
ter en vocht kunnen binnendringen
en roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kel-
der, een stal (i.v.m. de aanwezig-
heid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemica-liën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerde-
re maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
U5C4D3D0.book Page 3 Thursday, September 11, 2008 9:37 AM