Page 57 of 92

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-16
2
3
4
5
67
8
9
5. Breng de aftapplug voor de eindover-
brengingsolie aan en zet deze vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
6. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen eindover-
brengingsolie, breng dan de
olievuldop aan en zet deze vast.
WAARSCHUWING! Zorg ervoor dat
geen vreemde materialen in het
eindoverbrengingshuis terechtko-
men. Zorg ervoor dat geen olie op
de band of het wiel terecht-
komt.
[DWA11311]
7. Controleer het eindoverbrengingshuis
op olielekkage. Zoek in geval van lek-
kage naar de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU34193
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Trek de rechter voetplaatmat omhoog
zoals getoond.
1. Vuldop versnellingsbakolie
2. Aftapplug versnellingsbakolie
Aanhaalmoment:
Aftapplug eindoverbrengingsolie:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14.5 ft·lbf)
2
1
Aanbevolen eindoverbrengingsolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
Page 58 of 92

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3. Verwijder de afdekkap over het koel-
vloeistofreservoir door de schroef los
te halen.
4. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.
5. Als de koelvloeistof bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, open dan de dop van het koel-
vloeistofreservoir, vul koelvloeistof bij
tot de merkstreep voor maximumni-
veau en sluit de dop van het koelvloei-
stofreservoir weer.
WAARSCHUWING! Verwijder alleen
de dop van het koelvloeistofreser-
voir. Probeer nooit om de radiator-
vuldop te verwijderen als de motor
koud is.
[DWA15161]
LET OP:
Als er geen
koelvloeistof aanwezig is, gebruik
dan in plaats daarvan gedistilleerd
water of onthard leidingwater. Ge-
bruik geen hard water of zout water,
dit is schadelijk voor de motor. Als
er in plaats van koelvloeistof water
is gebruikt, vervang dit dan zo snel
mogelijk door koelvloeistof, anders
is het systeem niet beschermd te-
gen vorst en corrosie. Als er water
aan de koelvloeistof is toegevoegd,
laat dan een Yamaha dealer zo snel
mogelijk het antivriesgehalte van
de koelvloeistof controleren om tevoorkomen dat de effectiviteit van
de koelvloeistof afneemt.
[DCA10472]
6. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de schroef aan te brengen.
7. Plaats de voetplaatmat aan de rech-
terzijde in de oorspronkelijke positie.
1. Voetplaatmat rechterzijde
1. Schroef
2. Kap koelvloeistofreservoir
1
1
2
1. Merkstreep minimumniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.32 L (0.34 US qt, 0.28 Imp.qt)
1
2
3
Page 59 of 92

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
2
3
4
5
67
8
9
DAU34206
Luchtfilterelementen,
aftapslangen en
luchtfilterelement in
V-snaarbehuizing
De luchtfilterelementen en het luchtfilterele-
ment in de V-snaarbehuizing moeten wor-
den gereinigd volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema. Reinig alle luchtfilterele-
menten vaker als u in zeer stoffige of
vochtige gebieden rijdt.
Luchtfilterelementen vervangen
1. Zet de scooter op de middenbok.
OPMERKING
Werk als volgt bij beide luchtfilterelemen-
ten.
2. Verwijder het deksel van het luchtfilter-
huis door de rubber doppen en de
schroeven te verwijderen.
Links
Rechts
3. Trek het luchtfilterelement uit.
Links
Rechts
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
LET OP:
Zorg ervoor dat elk filterelement
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1
21
13
3
1
1
23
1. Luchtfilterelement
1. Luchtfilterelement
1
1
Page 60 of 92

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-19
1
2
3
4
5
6
7
8
9
goed aanligt in de behuizing. Ver-
vang altijd beide luchtfilterelemen-
ten tegelijk om slechte prestaties of
beschadiging van de motor te voor-
komen. Laat de motor nooit draaien
met de filterelementen uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten ra-
ken.
[DCA12923]
6. Breng de rubber dop aan.
Reinigen van de luchtfilteraftapslangen
1. Controleer of zich in de aftapslang aan
de onderzijde van beide luchtfilterhui-
zen water of vuil heeft verzameld.
LinksRechts
2. Haal de slang los als er vuil of water in
zit, reinig hem grondig en breng op-
nieuw aan.
Reinigen van het luchtfilterelement in
de v-snaarbehuizing
1. Verwijder het stroomlijnpaneel E. (Zie
pagina 6-7.)
2. Verwijder het paneel A. (Zie
pagina 6-7.)
3. Verwijder het linkerdeksel van het
luchtfilter.
4. Verwijder het luchtfilterdeksel op de
V-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.5. Verwijder het luchtfilterelement in de
V-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.
1. Aftapslang luchtfilter
1
1. Aftapslang luchtfilter
1
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
1. Schroef
2. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing
2
111
2
1 1
Page 61 of 92

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-20
2
3
4
5
67
8
9
6. Geef een paar tikjes tegen het luchtfil-
terelement in de V-snaarbehuizing om
het meeste stof en vuil te verwijderen
en blaas dan het nog achtergebleven
vuil weg met perslucht zoals getoond.
7. Controleer het luchtfilterelement in de
v-snaarbehuizing op beschadiging en
vervang indien nodig.
8. Monteer het luchtfilterelement in de
V-snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
LET OP:
Zorg ervoor
dat het filterelement in de V-snaar-
behuizing goed in zijn behuizing
aanligt.
[DCA12941]
9. Monteer het luchtfilterdeksel van de
V-snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
10. Monteer het linkerdeksel van het lucht-
filter.
11. Monteer het paneel.
12. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU21382
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
1. Vrije slag gaskabel1
Page 62 of 92

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-21
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU21873
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10501
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10511
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandenspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
200 kPa (2.00 kgf/cm
2
, 29 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm 2
, 36 psi)
90–185 kg (198–408 lb):
Voor:
200 kPa (2.00 kgf/cm 2
, 29 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm 2
, 36 psi)
Maximale belasting*:
185 kg (408 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
12
Page 63 of 92

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-22
2
3
4
5
67
8
9
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder
vermelde banden voor dit model goedge-
keurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
WAARSCHUWING
DWA10470
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelatenaan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.
DAU21992
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw machine.
Voor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere scha-
de. Laat ingeval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repare-
ren, hoe klein de reparatie ook is. Ver-
vang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalan-
ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel
zal mogelijk slecht functioneren, of kan
een slechte wegligging en een verkor-
te levensduur van de banden tot ge-
volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
Draai na reparatie of vervanging van
de achterband de ventielmoer en de
borgmoer vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
Voorband:
Maat:
120/80-14M/C 58S
Fabrikant/model:
IRC/MB67
DUNLOP/D305FL
Achterband:
Maat:
150/70-13M/C 64S
Fabrikant/model:
IRC/MB67
DUNLOP/D305L
Page 64 of 92
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-23
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU33453
Vrije slag voor- en
achterremhendel
Voor
Achter
Aan de uiteinden van de remhendels maggeen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha
dealer het remsysteem inspecteren.
WAARSCHUWING
DWA14211
Een zacht of sponzig gevoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit, laat
dan het systeem door een Yamaha
dealer ontluchten voordat de machine
wordt gebruikt. Lucht in het hydraulisch
systeem heeft een negatief effect op de
remwerking, waardoor u de macht over
het stuur zou kunnen verliezen met een
ongeluk als gevolg.
1. Ventielmoer
2. Ventielborgmoer
Aanhaalmomenten:
Ventielmoer:
2.0 Nm (0.2 m·kgf, 1.4 ft·lbf)
Borgmoer ventiel:
3.0 Nm (0.3 m·kgf, 2.2 ft·lbf)
1
2
1. Vrije slag remhendel
1. Vrije slag remhendel
1
1