119
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aan-
zienlijk toe bij een hogere snelheid.
Rijd daarom zoveel mogelijk met een
gelijkmatige snelheid, vermijd over-
bodig remmen en optrekken. Dit kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen: het is beter
geleidelijk op te trekken en het toeren-
tal waarbij het maximum koppel
wordt geleverd, niet te overschrijden.GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten bereikt de motor niet de opti-
male bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofver-
bruik toe (van 15 tot aan 30% in
stadsverkeer) maar ook de uitstoot
van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van
het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij
filerijden, waarbij overwegend lage
versnellingen worden gebruikt, of in
de stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanzienlijk hoger zijn. Bochtige tra-
jecten, bergwegen en een slecht weg-
dek verhogen eveneens het brandstof-
verbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoor-
wegovergangen), is het raadzaam de
motor uit te zetten.TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens
of caravans moet de auto uitgerust
zijn met een trekhaak van een goed-
gekeurd type en een adequate elektri-
sche installatie. De montage van de
trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden uitgevoerd. Ook
moet documentatie worden overhan-
digd m.b.t. het rijden met een aan-
hanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels, waarmee u vol-
doet aan de geldende verkeerswetge-
ving.
Let er op dat het maximum klimver-
mogen van de auto door het gewicht
van een aanhanger of caravan wordt
beperkt. Ook de remweg wordt langer
en u hebt langer de tijd nodig om in
te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens
het afdalen om te voorkomen dat u
constant moet remmen.
120
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Het gewicht van de aanhanger dat op
de trekhaak rust, moet worden afge-
trokken van het laadvermogen van de
auto. Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht niet overschrijdt (aangegeven op
de typegoedkeuring), moet u er reke-
ning mee houden dat het maximum be-
trekking heeft op het totale gewicht van
de aanhangwagen of caravan, inclusief
accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden.
U mag in geen geval harder rijden
dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto
is uitgerust, werkt niet op
het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modifi-
caties aan het remsysteem
van de auto uit. Het remsysteem
van de aanhanger moet geheel on-
afhankelijk van het hydraulisch
remsysteem van de auto worden
bediend.
ATTENTIE
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespeciali-
seerd personeel aan de carrosserie
worden bevestigd waarbij de richtlij-
nen die hierna zijn opgenomen, moe-
ten worden aangehouden. Deze richt-
lijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabri-
kant van de trekhaak.
De te installeren trekhaak moet vol-
doen aan de huidige ECE-normen
94/20 en daarop volgende wijzigin-
gen.
Voor iedere uitvoering moet een trek-
haak worden gebruikt die geschikt is
voor het maximale aanhangergewicht
van de auto waarop de trekhaak
wordt bevestigd.
Voor de elektrische aansluiting moet
een gestandaardiseerde stekkerverbin-
ding worden gebruikt die kan worden
bevestigd op de daarvoor bestemde
steun op de trekhaak. Bovendien moet
op de auto een regeleenheid voor de
buitenverlichting van de aanhanger
worden geïnstalleerd. Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12VDC stekker-
verbinding (CUNA/UNI- en ISO/
DIN-normen) worden gebruikt, waar-
bij eventuele aanwijzingen van de fa-
brikant van de auto en/of van fabri-
kant van de trekhaak moeten worden
opgevolgd.
Eventueel elektrisch geregelde rem-
men of andere systemen (lier, enz)
moeten rechtstreeks op de accu wor-
den aangesloten met een kabel met
een diameter van minimaal 2,5 mm2.
BELANGRIJK De elektrisch geregelde
rem of lier kan alleen gebruikt wor-
den als de motor is ingeschakeld.
Naast de op het schema aangegeven
aansluitingen, is slechts een aanslui-
ting voor een eventuele elektrisch ge-
regelde rem toegestaan en een voor
een 15W-gloeilamp voor de binnen-
verlichting van de caravan.
Gebruik voor de aansluitingen de
aparte module met een kabel vanaf de
accu met een diameter van ten min-
ste 2,5 mm
2.
121
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
bij belading
Trekkogel Bestaande gaten
Bestaande Gaten
fig. 4
MONTAGESCHEMA fig. 4
De trekhaak moet op de punten aangegeven met
Øbe-
vestigd worden met 4 M8-bouten, 2 M10-bouten en 2
M12-bouten.
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden
zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper
die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak.
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als
de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende
afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende
tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg
Na de montage van de trekhaak moeten de
boutgaten worden afgedicht om te voorkomen
dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
ATTENTIE
L0D0256m
> 318 ± 5
122
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde
maat hebben als de standaard gele-
verde banden.
De Lancia-dealer kan u adviseren
welke band het meest geschikt is voor
het doel waarvoor u deze wilt gebrui-
ken.
Houdt u voor de bandenmaat, de
bandenspanning en de winterbanden
exact aan de aanwijzingen die staan
aangegeven in de paragraaf “Wielen”
in het hoofdstuk “Technische gege-
vens”.
De specifieke eigenschappen van win-
terbanden verminderen aanzienlijk als
de profieldiepte minder is dan 4 mm.
In dat geval is het veiliger ze te ver-
vangen.Door de specifieke eigenschappen van
winterbanden zijn de prestaties onder
niet-winterse omstandigheden of
wanneer er lange afstanden op de
snelweg worden gereden, minder dan
die van de standaard gemonteerde
banden. Beperk het gebruik van win-
terbanden tot die omstandigheden
waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden
gebruikt waarvan de maximum toe-
gestane snelheid lager is dan de top-
snelheid van de auto (met een marge
van 5%), dan dient u in het interieur
van de auto een voor de bestuurder
duidelijk zichtbaar waarschuwings-
plaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die
winterbanden wordt gereden (over-
eenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen de-
zelfde banden (zelfde merk en profiel-
diepte) voor meer veiligheid tijdens
het rijden en remmen en voor een be-
tere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden
niet om.Bij winterbanden met de
indicatie “T” geldt een
maximum snelheid van 190 km/h.
Deze maximum snelheid is in
overeenstemming met de huidige
wetgeving.
ATTENTIE
123
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUW-
KETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden
(aangedreven wielen). Wij raden u het
gebruik aan van sneeuwkettingen uit
het Lancia Lineaccessori-programma.
Controleer na enkele tientallen meters
rijden of de kettingen nog goed ge-
spannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreserve-
wiel kan geen sneeuwketting worden
gemonteerd. Als u een lekke voorband
hebt, kunt u het noodreservewiel op
de achteras plaatsen en het achterwiel
op de vooras. Zo hebt u op de vooras
twee normale wielen waarop u
sneeuwkettingen kunt monteren.
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en
het type sneeuwketting staan aangegeven in de tabel; houdt u strikt
aan deze tabel.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt
niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en
andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te
beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
Banden waarop sneeuwkettingen Type sneeuwketting
gemonteerd kunnen worden dat moet worden gebruikt
185/65 R14 86T
195/60 R15 88T
Op banden met banden-
maat 205/50 R16 87V
kunnen geen sneeuwkettingen wor-
den gemonteerd.
ATTENTIE
Sneeuwkettingen met normale
afmetingen met maximale dikte boven
het profiel van de band: 12 mm.
124
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto enkele maanden niet wordt
gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge
en goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in;
❒zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken;
❒maak de minkabel los van de accu
en controleer de acculading. Ge-
durende het stallen moet deze con-
trole iedere drie maanden worden
herhaald. Laad de accu op als de
optische meter een donkere kleur
heeft zonder een groen midden-
stuk;❒maak de gespoten plaatdelen
schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor ge-
schikte middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de
ruitenwissers en achterruitwisser
in met talkpoeder en laat ze los
van de ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes. Ge-
bruik geen dichte plastic hoes, om-
dat het in en op de auto aanwezige
vocht dan niet kan verdampen;❒breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven
spanning en controleer deze regel-
matig;
❒als u de accukabels niet loskop-
pelt, moet de lading iedere maand
gecontroleerd worden; laad de
accu op als de optische meter een
donkere kleur heeft zonder groen
middenstuk;
❒tap het koelsysteem van de motor
niet af.
125
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN........................... 126
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU................ 126
AANGETROKKEN HANDREM......................... 126
STORING AIRBAGSYSTEEM............................ 126
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR 127
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN ................................................... 127
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ........................... 128
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............... 128
STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” ...... 128
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ............ 128
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ..... 128
STORING EBD ................................................. 129
STORING IN INSPUITSYSTEEM ..................... 129
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD) ............................................................. 129
UITGESCHAKELDE
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE.............................. 130
STORING ABS ..................................................130
BRANDSTOFRESERVE ................................... 130
VOORGLOEI-INSTALLATIE ........................... 131STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE 131
WATER IN BRANDSTOFFILTER .................... 131
STORING ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING - LANCIA CODE ..........131
MISTACHTERLICHTEN .................................. 131
ALGEMENE STORINGSMELDING .................. 132
VERSLETEN REMBLOKKEN .......................... 133
VERSTOPT ROETFILTER ............................... 133
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ..... 133
FOLLOW ME HOME ....................................... 133
MISTLAMPEN VOOR ...................................... 133
RICHTINGAANWIJZER LINKS ....................... 134
RICHTINGAANWIJZER RECHTS .................... 134
INSCHAKELING ELEKTRISCHE STUURBE-
KRACHTIGING “DUALDRIVE” ...................... 134
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL) 134
GROOTLICHT ................................................. 134
KANS OP GLADHEID ...................................... 134
BEPERKTE ACTIERADIUS ............................. 134
126
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast het branden van het lampje, ver-
schijnt er - afhankelijk van het type in-
strumentenpaneel - ook een specifiek
bericht en/of klinkt er een akoestisch
signaal. Deze meldingen zijn kort en
uit voorzorgen moeten als een aan-
vulling worden gezien en niet als alter-
natief voor de informatie in dit instruc-
tieboekje. Wij raden u daarom aan dit
instructieboekje goed door te lezen.
Houdt u bij een storing altijd aan de
aanwijzingen die in dit hoofdstuk
beschreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen
die op het display verschijnen, zijn
onderverdeeld in twee categorieën:
ernstigestoringen en minder ern-
stigestoringen.
De ernstigestoringen worden “cy-
clisch” weergegeven en herhaald tot-
dat de oorzaak van de storing is ver-
holpen.
De minder ernstigestoringen wor-
den een bepaalde tijd “cyclisch” weer-
gegeven.
U kunt de weergavecyclus van beide
categorieën onderbreken door op de
knop MODEte drukken. Het lampje
op het instrumentenpaneel blijft bran-
den totdat de storing is verholpen.TE LAAG
REMVLOEISTOF-
NIVEAU (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder
het minimum niveau is gedaald, bij-
voorbeeld door lekkage in het rem-
systeem.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de hand-
rem wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u
ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens
het rijden gaat branden, controleer
dan of de handrem niet is aangetrok-
ken.
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in
stand MARdraait, gaat het
lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden bij
een storing in het airbagsysteem.
Op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding.
¬
Als het lampje xtijdens
het rijden gaat branden
(op het display verschijnt ook een
bericht), stop dan onmiddellijk en
wendt u tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE