DASHBOARD EN BEDIENING65
1
Uitschakelen
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hen-
del in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschake-
len van de regensensor moet de hendel in stand A of C
worden gezet en daarna in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt inge-
schakeld, wordt minimaal één wisslag uitgevoerd, ook
bij een droge ruit.CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar) (waar voorzien)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij
een snelheid boven 30 km/h) op lange rechte en droge tra-
jecten (bijv. autosnelwegen) met een constante en vooraf
ingestelde snelheid blijft rijden, zonder het gaspedaal te
hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
Zorg ervoor dat de regensensor tijdens een
schoonmaakbeurt in een wastunnel is uitge-
schakeld.
Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld
als er ijs op de voorruit zit.
Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld
als u de voorruit moet schoonmaken.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 65
100DASHBOARD EN BEDIENING
DRIVING ADVISOR (Rijstrookassistent)
(waar voorzien)
Driving Advisor is een systeem dat de afgeleide bestuur-
der erop attendeert wanneer de auto niet meer in de rij-
strook blijft rijden. Een videosensor op de voorruit nabij
de achteruitkijkspiegel detecteert de stand van de auto
t.o.v. de lijnen van de rijstrook waarin wordt gereden.
WAARSCHUWING Wanneer de voorruit moet worden ver-
vangen van auto’s met rijstrookassistent (Driving Advisor),
is het raadzaam u hiervoor tot het Lancia Servicenetwerk
te wenden. Als u de voorruit laat vervangen door een ge-
specialiseerd bedrijf, dient u zich in ieder geval tot het Lan-
cia Servicenetwerk te wenden om de videosensor te laten ka-
libreren.
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto.
U kunt het systeem inschakelen door de knop A-fig. 65 op het
dashboard in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat
de led op de knop branden en verschijnt er een bericht op
het display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start
het systeem de herkenning van de bedrijfscondities. De be-
drijfscondities worden aangegeven met de knipperende led op
de knop en met het knipperende amberkleurig symbool
eop
het display van het instrumentenpaneel. Het systeem treedt
in werking na de bedrijfscondities te hebben herkend. Gevolg:
het symbool
eop het display van het instrumentenpaneel
dooft en de led op de knop gaat continu branden. WAARSCHUWING Als de bedrijfscondities niet meer aan-
wezig zijn, is het systeem niet meer werkzaam. De be-
stuurder wordt hierop geattendeerd door: het knipperen
van de led op de knop en het amberkleurig symbool
eop
het display van het instrumentenpaneel.
BEDRIJFSCONDITIES
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
❍minstens één hand op het stuurwiel;
❍snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
❍duidelijk zichtbare lijnen aan beide kanten van de rij-
strook aanwezig;
❍goede zichtbaarheid;
❍rechte rijstroken of rijstroken met ruime bochten;
❍voldoende gezichtsveld (veiligheidsafstand t.o.v. de
voorganger).
HET SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN
Als de auto bij ingeschakeld systeem zich nabij één van de
lijnen van de rijstroken begeeft, treedt een stuurkracht
in werking die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot
de auto weer binnen de lijnen zit. Het systeem wordt tij-
delijk uitgeschakeld wanneer de bestuurder een richting-
aanwijzer inschakelt om van rijstrook te veranderen. Wan-
neer de bestuurder zelf van rijstrook verandert zonder de
richtingaanwijzers te hebben ingeschakeld, treedt een
stuurkoppel in werking die de bestuurder aanspoort terug
te sturen tot de auto weer binnen de lijnen zit. Wanneer
de bestuurder doelwillig van rijstrook verandert, wordt het
systeem uitgeschakeld wanneer de stuurkoppel die van het
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:15 Pagina 100
DASHBOARD EN BEDIENING111
1
WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toe-
nemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een nor-
maal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de
stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er
geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer
weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal
werken.TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) (waar voorzien)
De auto kan zijn uitgerust met een bandenspanningscon-
trolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System).
Dit systeem bestaat uit een sensor die met een radiofre-
quentie werkt en zich de velg in de band van elk wiel be-
vindt; deze sensor stuurt informatie over de spanning van
iedere band naar de regeleenheid.
AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK
VAN HET TPMS
Storingen worden niet opgeslagen en worden ook niet
weergegeven voor het starten en na het aanslaan van de
motor. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de rege-
leenheid de betreffende meldingen pas naar het instru-
mentenpaneel als de auto een korte tijd rijdt.
Zet altijd de motor uit en verwijder de con-
tactsleutel uit het contactslot, waardoor het
stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er on-
derhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, voor-
al als de auto met de wielen los van de grond staat.
Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR
moet staan of de motor moet draaien), moet de
hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachti-
ging worden verwijderd.
Het TPMS is niet in staat om te waarschu-
wen voor een plotselinge vermindering van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klap-
band). Zet in dat geval de auto stil door voorzich-
tig te remmen en maak daarbij geen plotselinge
stuurbewegingen.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:15 Pagina 111
112DASHBOARD EN BEDIENING
Het vervangen van de normale banden door
winterbanden en omgekeerd, vereist ook een
aanpassing van het TPMS, die uitsluitend
door het Lancia Servicenetwerk mag worden uitge-
voerd.
Het TPMS vereist het gebruik van speciale
apparatuur. Raadpleeg het Lancia Service-
netwerk voor de accessoires die geschikt zijn
voor het systeem (wielen, wieldeksels enz.). Het ge-
bruik van andere accessoires zou de normale wer-
king van het systeem kunnen belemmeren.
De bandenspanning kan afhankelijk van de
buitentemperatuur variëren. Het TPMS kan
tijdelijk een te lage bandenspanning aange-
ven. Controleer in dat geval de bandenspanning bij
koude banden en herstel, indien nodig, de juiste
spanning.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet
bij het demonteren van een band, ook het rub-
ber van het ventiel vervangen worden. Wendt
u tot het Lancia Servicenetwerk.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moe-
ten bij het monteren/ demonteren van de ban-
den en/of velgen speciale voorzorgsmaatre-
gelen in acht worden genomen. Om te voorkomen dat
de sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerd
worden, mogen de banden en/of de velgen uitslui-
tend door gespecialiseerd personeel vervangen wor-
den. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
Sterke straling op een radiofrequentie kun-
nen het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt
aan de bestuurder aangegeven door het bran-
dende lampje nof het symbool op het instrumen-
tenpaneel en het verschijnen van een bericht op het
display. Deze melding verdwijnt automatisch zo-
dra de storing het systeem niet meer hindert.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:15 Pagina 112
DASHBOARD EN BEDIENING113
1
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
Het repareren van een
beschadigd wiel
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
–
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
––
NEE
NEE
JA
JA
JAJA
JA
JA
NEE
NEE
NEE
(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboekje en die zijn gekozen uit het Lancia Lineaccessori-programma.
(**) Niet kruiselings (de banden dienen aan dezelfde kant van de auto te blijven).
Zie voor het verwisselen van de velgen/banden de volgende tabel voor het juiste gebruik van het systeem:
Handeling Aanwezigheid sensor Storingsmelding Wendt u tot het
Lancia
Servicenetwerk
–
Een wiel vervangen
door het reservewiel
Wielen vervangen door wielen
met winterbanden
Wielen vervangen door wielen
met winterbanden
Vervangen van wielen door andere
wielen met een andere afmeting (*)
Omwisselen van de
wielen (achter/voor) (**)
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:15 Pagina 113
114DASHBOARD EN BEDIENING
PARKEERSENSOREN
(waar voorzien)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig.
69 en attenderen de bestuurder via een repeterend akoe-
stisch signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de
auto.
IN-/UITSCHAKELING
De werking van de sensoren wordt automatisch inge-
schakeld bij het inschakelen van de achteruit. Als de af-
stand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt
de frequentie van het geluidssignaal toe.
fig. 69L0E0059m
GELUIDSSIGNALEN
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch
een onderbroken geluidssignaal. De frequentie van het ge-
luidssignaal hangt af van de afstand tot het obstakel.
De frequentie van het geluidssignaal:
❍neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het
obstakel afneemt;
❍klinkt ononderbroken als de afstand tussen de auto en
het obstakel minder is dan circa 30 cm, terwijl het sig-
naal onmiddellijk stopt wanneer de afstand tot het ob-
stakel groter wordt;
❍blijft constant als de gemeten afstand onveranderd
blijft.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:15 Pagina 114
DASHBOARD EN BEDIENING115
1
Meetbereik
Meetbereik in het midden 140 cm
Meetbereik aan de zijkant 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan re-
ageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij
de auto bevinden
STORINGSMELDINGEN
Een storing in de parkeersensoren wordt tijdens het in-
schakelen van de achteruit aangegeven door een brandend
waarschuwingslampje
èop het instrumentenpaneel en
het verschijnen van een bericht op het multifunctioneel
display.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitge-
schakeld als de stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de
trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als
u de aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag
er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sen-
soren zitten. Wees voorzichtig bij het reini-
gen van de sensor om krassen of beschadigingen te
voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek.
De sensoren moeten met schoon water, eventueel met
toevoeging van autoshampoo worden schoonge-
maakt. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt
van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren
kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp
op meer dan 10 cm afstand.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❍Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen ob-
stakels op of onder de sensoren bevinden.
❍Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de au-
to bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden
niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de
auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die de pres-
taties van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een
vermindering van de prestaties van het parkeerhulp-
systeem kunnen veroorzaakt worden door de aanwe-
zigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw, modder, meer-
dere laklagen
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:15 Pagina 115
116DASHBOARD EN BEDIENING
❍De sensoren signaleren een niet bestaand object (“echo-
storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische sto-
ringen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met
veel wind) en hagel.
❍De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed wor-
den/zijn door ultrasone systemen (bijv. luchtdruk-
remmen van vrachtwagens of pneumatische hamers)
die zich in de nabijheid bevinden.
❍De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bij-
voorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd (door
slijtage van schokdempers, wielophanging) of door de
banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of
door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd
wordt.
De verantwoordelijkheid tijdens het parke-
ren en andere gevaarlijke handelingen ligt al-
tijd en overal bij de bestuurder. Controleer
als u de auto parkeert of zich geen personen (voor-
al kinderen), dieren of obstakels in de buurt van de
auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een
hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.
De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid
worden uitgevoerd.
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren
die constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-dief-
stalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de elektri-
sche installatie zwaar belasten, wendt u dan tot het Lan-
cia Servicenetwerk. Deze kan u de meest geschikte in-
stallaties aanraden uit het Lancia Lineaccessori-pro-
gramma en controleren of de elektrische installatie van de
auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het
noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te mon-
teren.
INSTALLATIE VAN
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van
het voertuig en binnen de aftersales-service worden ge-
monteerd, moeten voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zendont-
vangstapparatuur op voorwaarde dat de montagewerk-
zaamheden op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf
worden uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fa-
brikant in acht moeten worden genomen.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:15 Pagina 116