Page 29 of 210

De stoffen bekleding van uw
auto is langdurig bestand
tegen slijtage die ontstaat bij
een normaal gebruik van de
auto. Hevig en/of langdurig wrijven met
kledingaccessoires zoals metalen
gespen, sierknopen en klittenband-
sluitingen, moet echter absoluut wor-
den vermeden omdat hierdoor grote
druk ontstaat op een bepaalde plek op
de bekleding, waardoor deze plek kan
slijten en de bekleding beschadigd
wordt.
28
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Hoogteverstelling fig. 21
Beweeg de hendel Bomhoog of omlaag tot-
dat de gewenste zithoogte is bereikt.
BELANGRIJK De verstelling is alleen
mogelijk als u op de stoel zit.
ZITPLAATSEN VOOR
fig. 21F0M006Ab
Alle afstellingen mogen uit-
sluitend bij een stilstaande
auto worden uitgevoerd.
ATTENTIE
Verstellen in lengterichting fig. 21
Trek de hendel Aomhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt,
moeten de armen licht gebogen zijn en de
handen op de stuurwielrand steunen.
Als u de hendel loslaat, moet
altijd gecontroleerd worden
of de stoel goed geblokkeerd is door
te proberen de stoel naar voren en
naar achteren te schuiven. Als de
stoel niet goed geblokkeerd is, kan de-
ze onverwachts verschuiven, waar-
door u de controle over de auto kunt
verliezen.
ATTENTIE
Voor maximale veiligheid
moet u de rugleuning recht-
op zetten, tegen de leuning aan gaan
zitten en de gordel goed laten aan-
sluiten op borst en bekken.
ATTENTIE
Verstellen van de rugleuning fig. 21
Draai de knop C.
Page 30 of 210

29
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 22aF0M007Ab
Rugleuning omklappen fig. 22a
Trek voor toegang tot de zitplaatsen ach-
ter aan de handgreep A, zodat de rugleu-
ning naar voren kantelt en de stoel vrij
naar voren kan schuiven door tegen de
rugleuning te duwen.
Als de rugleuning wordt teruggeklapt, dan
wordt de stoel in de oorspronkelijke stand
teruggeschoven (geheugenmechanisme).
Controleer of de stoel goed
geblokkeerd is door hem naar
voren en naar achteren te schuiven.
ATTENTIE
ZITPLAATSEN ACHTER
Zie voor het neerklappen van de zitplaat-
sen achter de paragraaf “Bagageruimte
vergroten” in dit hoofdstuk.
De stoffen bekleding van uw
auto is langdurig bestand
tegen slijtage die ontstaat bij
een normaal gebruik van de
auto. Hevig en/of langdurig wrijven met
kledingaccessoires zoals metalen
gespen, sierknopen en klittenband-
sluitingen, moet echter absoluut wor-
den vermeden omdat hierdoor grote
druk ontstaat op een bepaalde plek op
de bekleding, waardoor deze plek kan
slijten en de bekleding beschadigd
wordt.
fig. 22bF0M089Ab
Stoelverwarming
(indien aanwezig) fig. 22b
Druk met de sleutel in stand MARop de
knop Fom de functie in of uit te schake-
len. Bij inschakeling gaat het lampje op de
knop branden.
Page 31 of 210

30
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ACHTER (indien aanwezig)
fig. 24
Om de hoofdsteun omhoog te plaatsen,
moet u de hoofdsteun uittrekken totdat hij
hoorbaar in de stand (gebruiksstand) ver-
grendelt.
Druk om de hoofdsteun in de zitting te
plaatsen op de knop Aen laat de hoofd-
steun in de zitting op de rugleuning
zakken.
Om de hoofdsteunen achter te verwijde-
ren, moet u gelijktijdig de knoppen Aen
B aan de kant van de twee steunen in-
drukken en de hoofdsteunen uittrekken.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter ge-
bruikt worden, moeten de hoofdsteunen
altijd volledig zijn uitgetrokken.
HOOFDSTEUNEN
VOOR fig. 23
De rugleuningen voor hebben vaste
hoofdsteunen die niet in hoogte verstel-
baar zijn.
fig. 23F0M009Abfig. 24F0M0026m
Voor een optimale bescherming moet de
rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop
zit en dat uw hoofd zich zo dicht moge-
lijk bij de hoofdsteun bevindt.
Page 32 of 210

31
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL fig. 26
De binnenspiegel is voorzien van een be-
veiligingsmechanisme, waardoor de spie-
gel bij een krachtig contact met een inzit-
tende losschiet.
STUURWIEL
Het stuurwiel kan zowel in lengterichting
als in hoogte worden versteld.
Ga voor het verstellen als volgt te werk:
❒ontgrendel de hendel A-fig. 25door
deze naar voren te drukken (stand 1);
❒plaats het stuur in de gewenste stand;
❒vergrendel de hendel Adoor hem naar
het stuur te trekken (stand 2).fig. 25F0M010Ab
Het stuur mag alleen wor-
den versteld als de auto stil-
staat.
ATTENTIE
Het is streng verboden om
demontage-/montagewerk-
zaamheden uit te voeren, waarvoor
wijzigingen in de stuurinrichting of de
stuurkolom vereist zijn (bijv. bij mon-
tage van een diefstalbeveiliging).
Hierdoor kunnen de prestaties van
het systeem, de garantie en de veilig-
heid in gevaar worden gebracht en
voldoet de auto niet meer aan de
typegoedkeuring.
ATTENTIE
Page 33 of 210

32
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BUITENSPIEGELS
Verstellen fig. 27
De elektrische verstelling is alleen moge-
lijk als de contactsleutel in stand MAR
staat.
Ga voor het verstellen als volgt te werk:
❒met de schakelaar Bkiest u welke spie-
gel u wilt verstellen (links of rechts);
❒met de schakelaar C kunt u de spiegel
in 4 richtingen verstellen.
fig. 26F0M0028m
fig. 27F0M0030m
Met het hendeltje A kan de spiegel in twee
standen worden gezet: normale of anti-
verblindingsstand.
fig. 28F0M0250m
Inklappen
Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen)
kunnen de buitenspiegels worden inge-
klapt door ze van stand 1-fig. 28in stand
2 te zetten.
Tijdens het rijden moeten de
spiegels altijd in stand 1-fig.
28 staan.
De spiegel aan bestuurders-
zijde is bol, waardoor de af-
standswaarneming enigszins wordt
beïnvloed.
ATTENTIE
Ontwaseming/ontdooiing
(indien aanwezig)
De buitenspiegels zijn voorzien van ver-
warmingselementen die worden inge-
schakeld als de achterruitverwarming
wordt ingeschakeld (door op de knop
()
te drukken).
BELANGRIJK De functie is voorzien van
een tijdschakeling, waardoor de functie na
enige minuten automatisch wordt uitge-
schakeld.
Page 34 of 210
33
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 29
F0M011Ab
KLIMAATREGELING
1. Vast luchtrooster boven - 2.Verstelbare luchtroosters in het midden - 3.Vaste luchtroosters aan zijkant - 4.Verstelbare
luchtroosters aan zijkant - 5. Luchtroosters onder voor zitplaatsen voor - 6.Luchtroosters onder voor zitplaatsen achter.
Page 35 of 210
34
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 30F0M0033m
fig. 31F0M085Ab
HANDBEDIENDE
AIRCONDITIONING
VERSTELBARE EN REGELBARE
LUCHTROOSTERS AAN DE
ZIJKANT EN IN HET MIDDEN
fig. 30-31
A Vast luchtrooster voor de zijruiten.
B Verstelbare luchtroosters aan de zij-
kant.
C Verstelbare luchtroosters in het mid-
den. De luchtroosters A
zijn niet verstelbaar.
Om de luchtroosters B en Cte gebrui-
ken, moet u met de betreffende schuif de
luchtroosters in de gewenste stand in-
stellen.
Page 36 of 210

35
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Draaiknop C voor de
luchtverdeling
¶voor lucht uit de uitstroomopeningen
in het midden en aan de zijkanten;
ßvoor luchttoevoer naar de beenruim-
ten en voor een iets lagere tempera-
tuur uit de uitstroomopeningen op het
dashboard (“bilevel”-stand);
©voor verwarming bij lage buitentem-
peraturen: voor maximale luchttoe-
voer naar de beenruimten;
®voor verwarming van de beenruimten
en ontwaseming van de voorruit;
-voor een snelle ontwaseming van de
voorruit.
Knop D voor in-/uitschakeling van
de luchtrecirculatie
Als u op de knop drukt (lampje op de
knop brandt), schakelt de luchtrecircula-
tie in. Als u nogmaals op de knop drukt
(lampje op de knop gedoofd), schakelt de
luchtrecirculatie uit.
Knop E voor het in-/uitschakelen
van de airconditioning
Als u op de knop drukt (lampje op de
knop brandt), schakelt de airconditioning
in. Als u nogmaals op de knop drukt (lamp-
je op de knop gedoofd), schakelt de air-
conditioning uit.
fig. 32F0M0037m
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 32
Draaiknop A voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht)
Rode gebied = warme lucht
Blauwe gebied = koude lucht Draaiknop B voor het
inschakelen/regelen van de
aanjager
p
0= aanjager uitgeschakeld
1-2-3 = aanjagersnelheid
4
-= aanjager op maximale snelheid