76
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On
Board Diagnosis) kan een doorlopende
diagnose worden uitgevoerd op die com-
ponenten op de auto die van invloed zijn
op de emissie. Bovendien meldt het sys-
teem, door het branden van het lampje U
op het instrumentenpaneel (op enkele uit-
voeringen verschijnt ook een bericht op
het display) (zie het hoofdstuk “Lampjes
en berichten”) dat de betreffende com-
ponenten defect zijn.
Het doel is:
❒de werking van het systeem controle-
ren;
❒signaleren wanneer door een storing de
emissies boven de wettelijk vastgestel-
de drempelwaarde uitkomen;
❒signaleren wanneer het noodzakelijk is
defecte componenten te vervangen.Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die het mogelijk maakt, na
het aansluiten van speciale apparatuur, de
door de regeleenheid opgeslagen storings-
codes en de specifieke parameters voor de
diagnose en werking van de motor te lezen.
Deze controle kan ook worden uitge-
voerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de
storing moet de Fiat-dealer voor een com-
plete controle van het systeem, tests uit-
voeren op een testbank en, zo nodig, een
proefrit maken die eventueel een langere
afstand kan omvatten.Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje Ugaat niet branden of het
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden (op enkele uitvoeringen ver-
schijnt ook een bericht op het dis-
play), wendt u dan zo snel mogelijk
tot de Fiat-dealer. De werking van het
lampje Ukan worden gecontroleerd
met behulp van speciale apparatuur
van de verkeerspolitie. Houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u
rijdt.
ATTENTIE
82
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TANKDOP fig. 98
Om te tanken moet u het klepje Aope-
nen en vervolgens de dop Blosdraaien:
De tankdop is voorzien van een koord C
dat aan het tankklepje vastzit om verlies
van de dop te voorkomen.
De tankdop Bis voorzien van een slot. De
tankdop is bereikbaar nadat het tankklepje
Ais geopend. Draai vervolgens de con-
tactsleutel in het slot van de dop linksom en
draai de dop los. Plaats tijdens het tanken
de dop in de uitsparing op het tankklepje,
zoals afgebeeld in de figuur.
BESCHERMING
VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzine-
motoren zijn:
❒driewegkatalysator (katalysator);
❒lambdasondes;
❒benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens test-
werkzaamheden, met een of meer losge-
koppelde bougies draaien.
De emissiereductiesystemen voor diesel-
motoren zijn:
❒oxidatiekatalysator;
❒uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
❒roetfilter (DPF) (indien aanwezig).
DPF-ROETFILTER
(Diesel Particulate Filter)
(indien aanwezig)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate
Filter) is een mechanisch filter in het uit-
laatsysteem dat de partikels in het uitlaat-
gas van dieselmotoren opvangt.
fig. 98
C
A
F F0
0T
T0
00
06
68
8m
m
Kom niet dicht bij de vulope-
ning met open vuur of een
brandende sigaret: brandge-
vaar. Houd uw hoofd ook niet
dicht bij de vulopening om te voorko-
men dat u schadelijke dampen in-
ademt.
Het filter vangt bijna de totale hoeveelheid
roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt
aan de huidige/toekomstige wettelijke nor-
men. Tijdens het normale gebruik van de
auto registreert de inspuitregeleenheid
een aantal gegevens met betrekking tot
het gebruik (gebruiksduur, type traject, be-
reikte temperatuur enz.) en berekent de
hoeveelheid verzameld roet in het filter.
Het filter verzamelt de roetdeeltjes en
moet periodiek worden geregenereerd
(schoongemaakt) door de roetdeeltjes te
verbranden. De regeneratieprocedure
wordt geregeld door de regeleenheid van
de motor op basis van de hoeveelheid op-
gevangen roetdeeltjes en de bedrijfsom-
standigheden van de auto.
Tijdens de regeneratie kan het volgende
worden waargenomen: een beperkte toe-
rentalverhoging, inschakeling van de
elektroventilateur, een beperkte toename
van de rook uit de uitlaat en een hogere
temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen
storingen en deze situatie heeft geen in-
vloed op het milieu of het gedrag van de
auto. Als het betreffende bericht op het
display verschijnt, zie dan de paragraaf
“Lampjes en berichten”.
85
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
De veiligheidsgordels achter moeten wor-
den omgelegd zoals is aangegeven in het
afgebeelde schema fig. 2.
BELANGRIJK Als de rugleuning goed is
vergrendeld, dan is de “rode band” B-fig.
3op de hendels Aniet meer zichtbaar. Als
de “rode band” zichtbaar is, is de rug-
leuning niet goed vergrendeld. BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels
op de juiste wijze terug als de achterbank
weer in de normale gebruiksstand wordt
gezet, zodat ze altijd direct klaar voor ge-
bruik zijn.
SBR-SYSTEEM
De auto is uitgerust met het SBR-systeem
(Seat Belt Reminder), dat de bestuurder
en de passagier voor op de volgende
wijze waarschuwt als de veiligheidsgordel
niet is omgelegd.
❒de eerste 6 seconden gaat lampje
❒de daaropvolgende 90 seconden gaat
lampje
Het akoestische signaal kan tijdelijk (tot-
dat de motor wordt uitgezet) worden uit-
geschakeld. Ga hiervoor als volgt te werk:
❒maak de veiligheidsgordel aan bestuur-
ders- en passagierszijde vast;
❒draai de contactsleutel in stand MAR;
❒wacht langer dan 20 seconden en maak
dan ten minste een van de veiligheids-
gordels los.
Wendt u tot de Fiat-dealer om het
systeem permanent uit te schakelen.
Het SBR-systeem kan ook via het setup-
menu van het display weer worden ge-
activeerd.
fig. 2F0T0193mfig. 3
AB
F0T0064m
Controleer of de rugleuning
aan beide zijden goed ver-
grendeld is (“rode band” B-fig. 3 niet
zichtbaar) om te voorkomen dat in
geval van bruusk remmen, de rug-
leuning naar voren klapt en de
passagiers verwondt.
ATTENTIE
97
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
FRONTAIRBAG AAN
BESTUURDERSZIJDE fig. 14
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen
dat in een daarvoor bestemde ruimte in
het midden van het stuurwiel is geplaatst.
fig. 14F0T0052m
fig. 15F0T0033m
FRONTAIRBAG AAN
PASSAGIERSZIJDE
(indien aanwezig) fig. 15
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen
met een groter volume dan dat aan be-
stuurderszijde. Het kussen is in een daar-
voor bestemde ruimte in het dashboard
geplaatst.
Monteer absoluut geen kin-
derzitje achterstevoren op de
passagiersstoel voor als de
frontairbag aan passagierszij-
de is ingeschakeld. Als bij een
ongeval de airbag in werking treedt
(opblaast), kan dit ernstig letsel en
zelfs de dood tot gevolg hebben. Als er
geen andere mogelijkheid is, moet in
ieder geval de airbag aan passagiers-
zijde uitgeschakeld worden als het kin-
derzitje op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst. Bovendien moet de
stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat het
kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Ook als het
niet wettelijk verplicht is, raden wij u
aan, voor een optimale bescherming
van de volwassenen, de airbag onmid-
dellijk weer in te schakelen zodra er
geen kinderen meer vervoerd worden.
ATTENTIE
FRONTAIRBAG EN ZIJ-AIRBAG
(sidebag) (indien aanwezig) AAN
PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG
UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind
op de passagiersstoel voor te vervoeren,
moeten de frontairbag en de zij-airbag
(sidebag) (indien aanwezig) aan passa-
gierszijde worden uitgeschakeld.
Het waarschuwingslampje
“op het dash-
board blijft continu branden totdat de
frontairbag en de zij-airbag (sidebag) (in-
dien aanwezig) aan passagierszijde op-
nieuw worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Raadpleeg voor het hand-
matig uitschakelen van de frontairbag en
zij-airbag (sidebag) (indien aanwezig) aan
passagierszijde, de paragrafen “Digitaal dis-
play” en “Multifunctioneel display” in het
hoofdstuk “Dashboard en bediening”.
99
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
Aan het einde van de lange levensduur van
uw auto, moet u contact opnemen met de
Fiat-dealer om het systeem buiten werking
te laten stellen. Bovendien moet bij ver-
koop van de auto de nieuwe eigenaar op
de hoogte gesteld worden van het gebruik
en de instructies, en moet hij het instruc-
tieboekje ontvangen.
Het in werking treden van de gordel-
spanners, de frontairbags en de zij-airbags
voor wordt door de elektronische regel-
eenheid bepaald, afhankelijk van het type
ongeval. Als een van deze onderdelen niet
in werking treedt, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
Als het lampje ¬niet gaat
branden als u de contact-
sleutel in stand MAR draait of blijft
branden tijdens het rijden (op enke-
le uitvoeringen verschijnt ook een be-
richt op het display), dan is er moge-
lijk een storing in de veiligheidssyste-
men; in dat geval kunnen de airbags
of gordelspanners niet geactiveerd
worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, niet op de
juiste wijze geactiveerd worden. Voor-
dat u verder rijdt, dient u contact op
te nemen met de Fiat-dealer om het
systeem direct te laten controleren.
ATTENTIE
De geldigheidsduur van de
pyrotechnische lading en die
van het spiraalmechanisme zijn ver-
meld op het betreffende plaatje in
het dashboardkastje. Laat ze voor het
verstrijken van deze termijn door de
Fiat-dealer vervangen.
ATTENTIE
Reis niet met voorwerpen op
schoot of voor de borst en
houd vooral geen pijp, potlood enz.
in de mond. Bij een ongeval waarbij
de airbag in werking treedt, kan dit
ernstig letsel veroorzaken.
ATTENTIE
ALGEMENE OPMERKINGEN
De frontairbags en/of zij-airbags (indien
aanwezig) kunnen ook worden geacti-
veerd bij krachtige stoten aan de onder-
zijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij
zware botsingen tegen drempels of stoep-
randen of obstakels op het wegdek of als
de auto terecht komt in grote gaten of
verzakkingen in het wegdek.
Als de airbag in werking treedt, ontsnapt
een beetje rook. Deze rook is niet schade-
lijk en duidt niet op brand; bovendien kan
het oppervlak van het opgeblazen kussen
en het interieur van de auto bedekt zijn
met een laagje poeder: dit poeder kan de
huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in
aanraking bent gekomen, moet u zich met
neutrale zeep en water wassen.
Na een ongeval waarbij een of meerdere
veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient
u contact op te nemen met de Fiat-dealer
om de geactiveerde systemen te laten ver-
vangen en de werking van het systeem te
laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties
en de vervanging van de airbag moeten
door de Fiat-dealer worden uitgevoerd.
112
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast het branden van het lampje, ver-
schijnt er bij bepaalde uitvoeringen ook
een specifiek bericht en/of klinkt er een
akoestisch signaal. Deze meldingen zijn
kort en uit voorzorg en moeten als een
aanvulling worden gezien en niet als al-
ternatief voor de informatie in dit in-
structieboekje. Wij raden u daarom aan
dit instructieboekje goed door te lezen.
Houdt u bij een storing altijd aan de aan-
wijzingen die in dit hoofdstuk beschreven
worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die
op het display verschijnen, zijn onderver-
deeld in twee categorieën: ernstige
storingen en minder ernstige storingen.
De ernstige storingen worden langdurig
“cyclisch” herhaald.
De minder ernstige storingen worden ge-
durende een kortere tijd “cyclisch” her-
haald.
U kunt de weergavecyclus van beide ca-
tegorieën onderbreken door op de knop
MENU ESCte drukken. Het lampje (of
het symbool op het display) op het
instrumentenpaneel blijft branden totdat
de storing is verholpen.TE LAAG
REMVLOEISTOF-
NIVEAU (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder het
minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld
door lekkage in het remsysteem.
enkele uitvoeringen verschijnt de bijbe-
horende melding op het display.Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem
wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij
enkele uitvoeringen ook een akoestisch
signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het
rijden gaat branden, controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.
x
Als het lampje xtijdens het
rijden gaat branden (op en-
kele uitvoeringen verschijnt ook een
melding op het display), stop dan on-
middellijk en wendt u tot de Fiat-
dealer.
ATTENTIE
113
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
STORING AIRBAG
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enkele
seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden bij een
storing in het airbagsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.AIRBAG
PASSAGIERSZIJDE/
ZIJ-AIRBAGS
UITGESCHAKELD
(geel)
Het lampje “gaat branden als de fron-
tairbag en sidebag (indien aanwezig) aan
passagierszijde worden uitgeschakeld. Als
u bij ingeschakelde airbags aan passagiers-
zijde de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje
“ongeveer 4 se-
conden branden en vervolgens 4 secon-
den knipperen. Hierna moet het lampje
doven.
¬“
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
¬gaat niet branden of blijft
branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veilig-
heidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet ge-
activeerd worden bij een ongeval of,
in een zeer beperkt aantal gevallen,
niet op de juiste wijze geactiveerd
worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met de Fiat-
dealer om het systeem direct te laten
controleren.
ATTENTIE
Een defect lampje ¬wordt
weergegeven doordat het
lampje voor de uitgeschakelde fron-
tairbag aan passagierszijde
“langer
dan de normale 4 seconden knippert.
Daarnaast kunnen de airbags aan
passagierszijde (frontairbag en zij-air-
bag) automatisch worden uitgescha-
keld. In dit geval kan het lampje ¬
geen storingen in de airbag-/gordel-
spannersystemen aangeven. Voordat
u verder rijdt, dient u contact op te
nemen met de Fiat-dealer om het sys-
teem direct te laten controleren.
ATTENTIE
Een defect lampje “wordt
aangegeven door het bran-
den van het lampje ¬. Bovendien
kunnen de airbags aan passagierszij-
de (frontairbag en zij-airbag) (indien
aanwezig) automatisch worden uit-
geschakeld. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met de
Fiat-dealer om het systeem direct te
laten controleren.
ATTENTIE
114
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
TE HOGE
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUUR (rood)
Als u de contactsleutel in stand
MARdraait, gaat het lampje branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als de motor te
warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de
volgende maatregelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden:
stop de auto, zet de motor uit en con-
troleer of het niveau van de koelvloei-
stof in het reservoir niet onder het
MIN-merkteken staat. Als dit wel het
geval is, wacht dan enkele minuten zo-
dat de motor kan afkoelen, open ver-
volgens langzaam en voorzichtig de dop,
vul koelvloeistof bij en controleer of de
koelvloeistof tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het reservoir
staat. Controleer ook of er geen vloei-
stof weglekt. Als bij het starten van de
motor het lampje opnieuw gaat bran-
den, wendt u dan tot de Fiat-dealer.❒Als de auto onder zware bedrijfs-
omstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het trekken van een aan-
hanger bergopwaarts of met volbeladen
auto): verlaag de snelheid en breng, als
het lampje blijft branden, de auto tot
stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met
draaiende motor en geef iets gas voor
een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor uit.
Controleer het vloeistofniveau zoals
hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstan-
digheden is het raadzaam de motor en-
kele minuten te laten draaien met iets in-
getrapt gaspedaal voordat u de motor uit-
zet. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.ACCU WORDT NIET
VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Het moet
doven nadat de motor is gestart (als de
motor stationair draait, kan het voor-
komen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan
onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bij-
behorende melding op het display.
çw