FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
2
34
5
6
7
8
9
DAU11003
Controle- en
waarschuwingslampjes
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“ ” en “ ”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11480
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer een elektrisch circuit dat de motor-
werking controleert defect is. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het zelfdiagnose-
systeem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Als het waarschu-
wingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha dealer om het elektrisch circuit te
testen.
DAU11551
ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor
modellen met ABS)
LET OP:
DCA10830
Als het ABS-waarschuwingslampje tij-
dens het rijden gaat branden of knippert,
is het ABS-systeem mogelijk defect.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer
het elektrisch circuit te testen.
Zie pagina 3-11 voor uitleg over de werking
van het ABS-systeem.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de nood-
stopschakelaar op “ ” te zetten en de
sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan. Als het
waarschuwingslampje niet oplicht of blijft
branden, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te controleren.
WAARSCHUWING
DWA11350
Als het ABS-waarschuwingslampje tij-
dens het rijden brandt of knippert, wordt
alleen het conventionele remsysteem
gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg
dat de wielen tijdens plotseling remmen
niet blokkeren.
OPMERKING:
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden als de startknop wordt ingedrukt en
als gas wordt gegeven terwijl de scooter op
de middenbok staat. Er is dan echter geen
sprake van een storing.
DAU26873
Controlelampje startblokkering “ ”
Het elektrisch circuit voor het controlelamp-
je controleert u door de sleutel naar “ON” te
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “ ”
en “ ”
2. Controlelampje grootlicht “ ”
3. Controlelampje startblokkering “ ”
4. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
5. ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor
modellen met ABS)
1
2
3
4
5
ABS
ABS
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
draaien.
Als het controlelampje niet een paar secon-
den lang oplicht en dan dooft, vraag dan
een Yamaha dealer om het elektrisch circuit
te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia-
gnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
DAU11601
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel-
heid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, slaat de naald van de snelheidsme-
ter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
DAU11872
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de mo-
torrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot aan het hoogste aantal toe-
ren per minuut en keert daarna weer terug
naar nul tpm om het elektrische circuit te
testen.
LET OP:
DCA10031
Laat de motor niet draaien terwijl de toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 8250 tpm en hoger
1. Snelheidsmeter
1
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
2
34
5
6
7
8
9
het eerstvolgende tijdstip voor olieverver-
sing weer correct wordt aangegeven. (Zie
pagina 6-11.)
Het elektrisch circuit van de indicator kan
via de volgende procedure worden getest.
1. Zet de noodstopschakelaar in “” en
draai de sleutel naar “ON”.
2. Kijk of de indicator een paar seconden
oplicht en dan dooft.
3. Als de indicator niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
De indicator olieverversing kan gaan knip-
peren als er gas wordt gegeven terwijl de
scooter op de middenbok staat; dit wijst dan
echter niet op een storing.
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
Deze indicator knippert om de 20000 km
(12500 mi), wanneer de V-snaar moet wor-
den vervangen.
Het elektrisch circuit van de indicator kan
via de volgende procedure worden getest.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
2. Als de indicator niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose-
systeem voor diverse elektrische circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont het
multifunctionele display een foutcode van 2
cijfers (bijv. 12, 13, 14).
Noteer zo’n foutcode als die op het multi-
functionele display staat aangegeven en
vraag een Yamaha dealer het voertuig na te
zien.
LET OP:
DCA11790
Wanneer het multifunctionele display
een foutcode aangeeft, moet het voer-
tuig zo spoedig mogelijk worden gecon-
troleerd om motorschade te voorkomen.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia-
gnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem.
Als een van de circuits van het startblok-
keersysteem uitvalt, gaat het controlelamp-
je startblokkering knipperen en geeft het
multifunctionele display een foutcode van
twee cijfers weer (bijv. 51, 52, 53) wanneer
de sleutel naar “ON” is gedraaid.
OPMERKING:
Als het multifunctionele display foutcode 52
weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in
het transpondersignaal. Als deze fout zich
voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co-
deersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waar-
door de motor mogelijk niet kan worden ge-
start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleu-
tel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de stan-
daardsleutels opnieuw coderen.
Als het multifunctionele display foutcodes
toont, noteer deze dan en vraag een
Yamaha dealer om het voertuig te controle-
ren.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de toetsen “SELECT” en “RES-
ET” tegelijkertijd minstens twee secon-
den lang ingedrukt.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
2
34
5
6
7
8
9
Rechts
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “” om afslaan naar links aante geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12720
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem be-
krachtigt om de motor te starten met de
startmotor.
LET OP:
DCA10050
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor-
dat u de motor start.
DAU12732
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijk-
tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP:
DCA10061
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontla-
den.
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Startknop “”
123
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-19
2
34
5
6
7
8
9
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog uit:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
8. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Het systeem is in orde. De scooter mag worden gebruikt.
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij
wordt uitgevoerd met een warme motor.De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De remschakelaar is mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE JA NEE NEE JAOPMERKING:
5-1
2
3
4
56
7
8
9
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15970
WAARSCHUWING
DWA11250
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uit-
laatgassen zijn giftig en het inade-
men ervan kan al binnen korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en do-
delijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
Start de motor om veiligheidsrede-
nen te allen tijde met de middenbok
naar beneden.
Kom nooit met uw handen of voe-
ten in de buurt van het achterwiel
wanneer de middenbok uitgeklapt
is terwijl de motor stationair draait.
DAU36510
Starten van de motor
LET OP:
DCA10250
Zie pagina 5-3 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de ma-
chine in gebruik wordt genomen.
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als de zijstandaard is opgetrokken.
WAARSCHUWING
DWA10290
Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startsper-
systeem en volg daarbij de werkwij-
ze beschreven op pagina 3-18.
Ga nooit rijden terwijl de zijstan-
daard omlaag staat.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
LET OP:
DCA15020
De volgende waarschuwingslampjes,
het volgende controlelampje en de vol-
gende indicatoren moeten enkele secon-
den oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje motorsto-
ring
ABS-waarschuwingslampje (voormodellen met ABS)
Controlelampje startblokkering
Indicator V-snaarvervanging
Indicator olieverversing
Als een waarschuwingslampje, contro-
lelampje of indicator niet dooft, zie dan
pagina 3-3 of 3-5 voor een controle van
het circuit van het desbetreffende waar-
schuwingslampje of controlelampje of
de desbetreffende indicator.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken terwijl de voor- of achterrem
wordt bekrachtigd.
OPMERKING:
Als de motor niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Iedere startpo-
ging moet zo kort mogelijk duren om de
accu te sparen. Laat de startmotor nooit
langer dan 10 seconden aaneen draaien.
LET OP:
DCA11040
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-33 2
3
4
5
67
8
9
Oververhitte motor
WAARSCHUWING
DWA10400
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koe\
lvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en
stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wa\
cht tot de motor is afgekoeld.
Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke do\
ek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de ra-
diatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat d\
e nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de
dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder \
de dop.
OPMERKING:
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden\
gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de v oorgeschre-
ven koelvloeistof worden vervangen.
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde.
Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.
INDEX
A
Aandachtspunten voor veilig motorrijden ..1-4
ABS (voor modellen met ABS) ................3-11
ABS-waarschuwingslampje (voor modellen
met ABS) .................................................3-3
Accu.........................................................6-27
Achterremblokkeerhendel ........................3-10
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ..............3-8
B
Banden ....................................................6-18
Bougies, controleren..................................6-9
Brandstof .................................................3-13
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig .....5-3
C
Claxonschakelaar ......................................3-9
Contactslot/stuurslot ..................................3-2
Controle- en waarschuwingslampjes .........3-3
Controlelampje grootlicht ...........................3-3
Controlelampjes richtingaanwijzers ...........3-3
Controlelampje startblokkering ..................3-3
Controlelijst voor gebruik ...........................4-2
D
Dimlichtschakelaar ....................................3-9
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren ..................................................6-24
Gereedschapsset ......................................6-1
H
Helmbevestiging ......................................3-15
I
Identificatienummers .................................9-1
Inrijperiode .................................................5-3
K
Kabel van achterremblokkeerhendel,
afstellen ................................................. 6-21
Kettingkastolie ......................................... 6-13
Klepspeling .............................................. 6-18
Koelvloeistof ............................................ 6-14
Koplampgloeilamp, vervangen ................ 6-30
L
Let op, mat zwart ....................................... 7-1
Lichtsignaalschakelaar .............................. 3-9
Locaties van onderdelen ........................... 2-1
Luchtfilterelement, reinigen ..................... 6-16
M
Middenbok en zijstandaard, controleren en
smeren .................................................. 6-25
Modelinformatiesticker .............................. 9-2
Motorolie en oliefilterpatroon ................... 6-11
Multifunctioneel display ............................. 3-5
N
Noodstopschakelaar.................................. 3-9
O
Opbergcompartimenten........................... 3-16
P
Parkeren .................................................... 5-4
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema................................. 6-3
Problemen oplossen................................ 6-31
R
Remhendel, achterrem ............................ 3-10
Remhendels, smeren .............................. 6-24
Remmen .................................................... 5-2
Remvloeistofniveau, controleren ............. 6-23
Remvloeistof, verversen .......................... 6-24
Richtingaanwijzerschakelaar ..................... 3-9Rugsteun rijderzadel, verstellen .............. 3-14
S
Schakelaar alarmverlichting ...................... 3-9
Schokdemper .......................................... 3-17
Sleutelnummer .......................................... 9-1
Snelheidsmeter ......................................... 3-4
Sneller en langzamer rijden ...................... 5-2
Specificaties .............................................. 8-1
Stalling ...................................................... 7-3
Startblokkeersysteem................................ 3-1
Starten van de motor................................. 5-1
Startknop ................................................... 3-9
Startspersysteem .................................... 3-18
Stationair toerental .................................. 6-17
Storingzoekschema’s .............................. 6-32
Stroomlijn- en framepanelen, verwijderen en
aanbrengen ............................................. 6-6
Stuurschakelaars ...................................... 3-8
Stuursysteem, controleren ...................... 6-26
T
Tankdop .................................................. 3-12
Toerenteller ............................................... 3-4
U
Uitlaatkatalysator..................................... 3-13
V
Veiligheidsinformatie ................................. 1-1
Verzorging ................................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer...................... 9-1
Voor- en achterremblokken
controleren ............................................ 6-22
Voorremhendel........................................ 3-10
Voorvork, controleren .............................. 6-25
Vrije slag gaskabel, controleren .............. 6-18
Vrije slag voor- en achterremhendel ....... 6-20