207
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het
instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje
doven.
Het lampje gaat branden (er verschijnt ook een bericht op het display)
als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden, moeten de
volgende aanwijzingen worden opgevolgd:
❒bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en
controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet
onder het MIN-merkteken staat. Als dit wel het geval is, wacht dan
enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens
langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer
of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken op het
reservoir staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij
het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt
u dan tot de Lancia-dealer;
ç
vervolg op de volgende pagina
rood
Lampje op
instr.paneel Weergave op het
multifunctionele display
214
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
Lampje op
instr.paneelWeergave op het
multifunctionele display
LEKKE BAND (indien aanwezig)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display
verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal) als de
spanning van een of meer banden onder een bepaalde drempelwaarde
komt.
In dat geval waarschuwt het TPMS-systeem de bestuurder op het
mogelijk leeglopen van de band(en) en dus op een mogelijke lekke
band.
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere zachte banden
omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar kan worden gebracht.
Stop de auto zonder bruusk te remmen en vermijd heftige
stuurbewegingen. Vervang het wiel door het noodreservewiel
(indien aanwezig) of repareer de band met de daarvoor bestemde
reparatieset (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u zo snel
mogelijk tot de Lancia-dealer.
l
rood
vervolg op de volgende pagina
245
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
STARTEN VAN DE MOTOR
NOODSTART
Als de Lancia-code er niet in slaagt de
startblokkering op te heffen, dan blijven de lampjes
Yen Uop het instrumentenpaneel branden en
start de motor niet.
Voor het starten van de motor is het nodig een
noodstart uit te voeren.
Wij raden u aan om eerst de instructies goed te
lezen, voordat u de motor op deze wijze start: als er
tijdens deze noodstartprocedure een vergissing
wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand
STOP worden gedraaid en de gehele procedure
vanaf het begin worden herhaald.
Ga als volgt te werk:
❒lees de 5-cijferige elektronische code die op de
CODE-card vermeld staat;
❒draai de contactsleutel in stand MAR;
❒trap het gaspedaal geheel in en houd het
ingetrapt: het lampje
Uop het
instrumentenpaneel gaat ongeveer 8 seconden
branden en dooft daarna;
❒laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat
het lampje
Uknippert;
❒als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als
het eerste cijfer van de code op uw CODE-card,moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt
houden totdat het lampje
U4 seconden heeft
gebrand: laat vervolgens het gaspedaal los;
❒het lampje Ugaat weer knipperen: als het
lampje evenveel keer heeft geknipperd als het
tweede cijfer van de code op uw CODE-card,
moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt
houden;
❒herhaal deze procedure voor de overige cijfers
van de code op uw CODE-card;
❒houd bij het laatste cijfer het gaspedaal
ingetrapt. Het lampje
Ugaat ongeveer 4
seconden branden en dooft daarna. Laat het
gaspedaal los;
❒als het lampje Uongeveer 4 seconden snel gaat
knipperen, is de procedure op de juiste wijze
uitgevoerd;
❒start de motor door de contactsleutel van stand
MAR in stand AVV te draaien.
Als het lampje
Ublijft branden, draai dan de
contactsleutel in stand STOP en herhaal de
procedure vanaf het eerste punt.
BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de
motor moet deze noodstartprocedure worden
herhaald. Wij raden u daarom aan om na het
uitvoeren van een noodstart contact op te nemen
met de Lancia-dealer.
252
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
L0D0177m
Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning
op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden: wendt u tot de
Lancia-dealer.ATTENTIE
ATTENTIEPlaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven
dat de band behandeld is met Fix&Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd
niet sneller dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.
ATTENTIEAls de bandenspanning tot onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden
gereden; wendt u tot de Lancia-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar
bedraagt, moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en
aangetrokken handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder.❒als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan
onmiddellijk zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band
verdeeld wordt: stop na ongeveer 10 minuten, trek de handrem
aan en controleer opnieuw de bandenspanning;
❒rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om de
band te laten controleren en te repareren of om de band te laten
vervangen; u moet dan absoluut aangeven dat de band is
gerepareerd met Fix&Go.
BELANGRIJK Banden die met Fix&Go behandeld zijn, kunnen
slechts tijdelijk worden gebruikt.
281
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ATTENTIE
ATTENTIE
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
ATTENTIE
Houd er rekening mee dat de
rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor meer
kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal en het stuur. Gebruik voor het
slepen geen elastische kabels en rijd zo
gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het
slepen of de sleepkabel geen
carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u
bij het slepen van een auto aan de wettelijke
voorschriften. Dit geldt zowel voor het
slepen zelf als voor het gedrag naar andere
weggebruikers. SLEEPOOG BEVESTIGEN
Ga als volgt te werk:
❒verwijder het sleepoog B uit de houder;
❒draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.
L0D0204m
L0D0205m
Draai voor het slepen de sleutel in stand
MAR en vervolgens in STOP zonder de
contactsleutel uit het slot te verwijderen.
Als de contactsleutel uit het contactslot
wordt genomen, schakelt automatisch het
stuurslot in waardoor het onmogelijk
wordt de auto te besturen.
❒rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hier-
door kunnen de banden en de velgen ernstig
beschadigd worden;
❒stop zo snel mogelijk bij een lekke band en ver-
wissel het wiel om beschadiging van de band, de
velg, de wielophanging en de stuurinrichting te
voorkomen;
❒banden verouderen, ook als zij weinig of nooit
gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op
de wangen geven aan dat de band verouderd is.
Banden die langer dan zes jaar onder een auto
gemonteerd zijn, moeten dan ook door een spe-
cialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bij-
zonder voor het reservewiel;
❒monteer nooit gebruikte banden of banden,
waarvan de herkomst onbekend is;
❒bij de montage van een nieuwe band moet ook
het ventiel vernieuwd worden;
❒om een gelijke slijtage van de banden op de
vooras en de achteras te verkrijgen, is het raad-
zaam de banden om de 10.000 / 15.000 km van
as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan
dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven,
zodat een omkering van de draairichting wordt
voorkomen.
302
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
ATTENTIE
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur
vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hier-
door in gevaar worden gebracht.ATTENTIE
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor onherstelbare
inwendige schade aan de band kan ontstaan.
ATTENTIEBedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
ATTENTIEVerwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan
de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers)
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in
het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in
dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.
Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
De ruitensproeiers van de voorruit zijn vloeistofdynamisch en hoeven
daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof wordt
verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de voorruit wordt
bereikt.
Achterruit (achterruitsproeier)
Ook de ruitensproeier van de achterruit is vloeistofdynamisch en
hoeft daarom niet te worden afgesteld; de ruitensproeiervloeistof
wordt verstoven zodat een vooraf vastgesteld deel van de achterruit
wordt bereikt.
De achterruitsproeier bevindt zich aan de bovenkant van de achter-
klep.
305
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
L0D0219m
L0D0220m
308
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een
daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een
schone, zachte doek om krassen en beschadigingen
te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de
binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische
weerstandsdraden van de achterruitverwarming
niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de
richting van de draden.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het
kunststof lampenglas van de koplampen geen aro-
matische producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv.
aceton).Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij
mag de waterstraal niet direct op de elektronische
regeleenheden worden gericht. Laat deze werk-
zaamheden verzorgen door een gespecialiseerd
bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motor-
ruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan
en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen
of de verschillende beschermingen (rubber kappen,
deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet
beschadigd zijn.
ATTENTIEGebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het
reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens
het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.