118
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Bij uitvoeringen met 2 bedieningsschakelaars
(alleen elektrische ruitbediening voor) is er geen
automatische bediening omhoog/omlaag, terwijl bij
uitvoeringen met 4 bedieningsschakelaars
(elektrische ruitbdiening voor en achter) er aan
bestuurderszijde een automatische bediening
omhoog/omlaag is en aan passagierszijde alleen
omlaag (indien van toepassing ook omhoog), terwijl
er achter alleen een automatische bediening omlaag
is.
De elektrisch bedienbare ruiten met automatische
bediening omhoog en omlaag (indien aanwezig) zijn
uitgerust met een anti-letselfunctie. Sensoren in de
ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel
waarnemen als de ruit sluit. In dat geval
onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt
de ruit onmiddellijk geopend.
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1
minuut 5 keer wordt ingeschakeld, dan voert het
systeem automatisch de “recovery” uit
(zelfbescherming). De ruit gaat telkens een klein
stukje omhoog totdat de ruit geheel gesloten is.
ATTENTIE
Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen en is gericht op de bescherming
van de inzittenden wanneer deze ledematen door de geopende ruit steken. Echter
om de bescherming tegen inbraakpogingen van buitenaf te garanderen is het
buitenste rubber aan de bovenzijde niet uitgerust met een anti-letselsensor.Ga voor het herstellen van de juiste werking van het
systeem als volgt te werk:
❒open de betreffende ruit;
of
❒draai de contactsleutel in stand STOP en
vervolgens in stand MAR.
Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer
normaal. Als er een storing wordt gevonden, zie dan
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand
STOP staat of is uitgenomen, dan kunnen de ruiten
nog ongeveer 2 minuten worden bediend. Als een
portier wordt geopend, dan wordt het systeem
echter onmiddellijk uitgeschakeld.
120
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Automatische werking
Bij enkele uitvoeringen met vier elektrisch
bedienbare ruiten met automatische bediening
omhoog en omlaag van de voorportierruiten (indien
aanwezig) en alleen omlaag van de
achterportierruiten, zijn alleen de ruiten van de
voorportieren (indien aanwezig) uitgerust met een
anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers
kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de
ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de
ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk
geopend.
A – B Schakelaars voor automatisch volledig
openen en sluiten;
C – D Schakelaars voor alleen automatisch
openen.
Druk kort op een van de schakelaars voor het
“stapsgewijs” openen/sluiten van de ruit. Als u de
schakelaar loslaat, stopt de beweging van de ruit.PORTIER PASSAGIERSZIJDE EN
ACHTERPORTIEREN (indien aanwezig)
In de armsteun van ieder portier is een schakelaar
gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen
die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als u de auto verlaat om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling
van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
137
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
CONTROLESYSTEEM VOOR
BANDENSPANNING TPMS (indien
aanwezig)
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem
voor de bandenspanning TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System). Dit systeem beschikt over een
sensor die op radiogolven werkt, in de band van elk
wiel. Deze sensor stuurt informatie over de
spanning van iedere band naar de regeleenheid.
BELANGRIJK De regeleenheid controleert de
spanning van de vier gemonteerde banden en niet
die van het noodreservewiel. Wij raden u daarom
aan bij het controleren van de bandenspanning ook
altijd die van het noodreservewiel te controleren.BELANGRIJK Het systeem waarschuwt alleen
wanneer de bandenspanning lager is dan de
voorgeschreven waarde (zie de paragraaf
“Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”). Wees zeer zorgvuldig bij het controleren
of herstellen van de bandenspanning. Een te hoge
spanning vermindert de grip op het wegdek,
verhoogt de belasting op de wielophanging en de
wielen en veroorzaakt een onregelmatige slijtage
van de banden.
BELANGRIJK De spanning van de banden moet bij
stilstaande auto en koude banden gecontroleerd
worden; als om wat voor reden dan ook de spanning
bij warme banden gecontroleerd wordt, verminder
dan de spanning niet, ook als deze boven de
voorgeschreven waarde ligt, maar controleer de
spanning opnieuw bij koude banden.
ATTENTIE
Ook als de auto is uitgerust met het TPMS-systeem moet de bestuurder
regelmatig de spanning van de banden en die van het reservewiel (zie de
paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”) controleren.
AANWIJZINGEN VOOR HET
GEBRUIK VAN HET TPMS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en
worden dus niet aangegeven als de motor wordt
uitgezet en vervolgens weer wordt gestart. Als de
storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid de
betreffende meldingen pas naar het
instrumentenpaneel als de auto een korte tijd rijdt.
BELANGRIJK Het TPMS is niet in staat om te
waarschuwen voor een plotselinge vermindering van
de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Zet in dat geval de auto stil door
voorzichtig te remmen en maak daarbij geen
plotselinge stuurbewegingen.
BELANGRIJK Het omwisselen van de voorwielen
en de achterwielen of het vervangen van de normale
banden door winterbanden en omgekeerd, vereist
ook een aanpassing van het TPMS, die uitsluitend
door de Lancia-dealer mag worden uitgevoerd.
BELANGRIJK Het TPMS vereist het gebruik van
speciale apparatuur. Raadpleeg de Lancia-dealer
over de accessoires die geschikt zijn voor het
systeem (wielen, wieldeksels enz.) Het gebruik van
andere accessoires kan de normale werking van het
systeem verhinderen.
Vanwege de speciale eigenschappen van de
ventielen mag er voor de reparatie van bandenalleen afdichtvloeistof gebruikt worden die
goedgekeurd is door Lancia; het gebruik van andere
vloeistoffen kan de juiste werking van het systeem
verhinderen.
BELANGRIJK De bandenspanning kan variëren
afhankelijk van de buitentemperatuur. Het TPMS
kan tijdelijk een te lage bandenspanning signaleren.
Controleer in dat geval de bandenspanning bij
koude banden en herstel, indien nodig, de juiste
spanning.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het
TPMS moeten bij het monteren/demonteren van de
banden en/of de velgen speciale voorzorgsmaat-
regelen in acht worden genomen. Om te voorkomen
dat de sensoren beschadigen of verkeerd
gemonteerd worden, mogen de banden en/of de
velgen uitsluitend door gespecialiseerd personeel
vervangen worden. Wendt u tot de Lancia-dealer.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het
TPMS moet bij het demonteren van een band, ook
het rubber van het ventiel vervangen worden.
Wendt u tot de Lancia-dealer.
BELANGRIJK Als na het gebruik van de snelle
reparatieset Fix&Go en na het herstel van de
oorspronkelijke situatie, op het instrumentenpaneel
de melding van de lekke band blijft weergegeven,
wendt u dan tot de Lancia-dealer.
138
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de
bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt
ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner
wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch een
onderbroken geluidssignaal.
Het geluidssignaal:
❒klinkt vaker naarmate de afstand tot het obstakel vermindert;
❒klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan
ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het
obstakel groter wordt;
❒blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl,
als deze situatie zich voordoet bij de sensoren aan de zijkant, het
signaal na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld
signalen te voorkomen als u langs een muur rijdt.
Meetbereik
Het meetbereik in het midden varieert afhankelijk van de uitvoering
van de auto: het meetbereik is 140 cm, terwijl bij kleine obstakels (of
bij parkeerobstakels met ronde vormen) het meetbereik 70 cm is. Het
meetbereik aan de zijkant is 60 cm.
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen
op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
144
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
L0D0123m
STORINGSMELDINGEN
Zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld als de stekker van de elektrische
kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de
stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld
als u de aanhangerstekker loskoppelt.ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich
geen obstakels op of onder de sensoren bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de
auto bevinden, worden onder bepaalde
omstandigheden niet door het systeem
gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen
of zelf beschadigd worden.
❒De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed
worden/zijn door beschadiging van de sensoren
zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of
door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen
van vrachtwagens of pneumatische hamers) die
zich in de nabijheid bevinden.
145
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Voor een juiste werking van het systeem moeten de sensoren altijd schoon zijn. Wees voorzichtig
bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge,
grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of
hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer
dan 10 cm afstand.
ATTENTIE
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen
ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen
personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren
moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder
moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.
201
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
REMPEDAAL INTRAPPEN - VERTRAAGDE
START................................................................... 219
VERSNELLING NIET BESCHIKBAAR ................. 220
HANDELING NIET TOEGESTAAN ...................... 221
REMPEDAAL INTRAPPEN - HANDELING
HERHALEN .......................................................... 222
IN N ZETTEN ....................................................... 223
MISTACHTERLICHTEN....................................... 224
MISTLAMPEN VOOR ........................................... 224
RICHTINGAANWIJZER LINKS ............................ 224
RICHTINGAANWIJZER RECHTS ........................ 224
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ......... 225
FOLLOW ME HOME ............................................ 225
GROOTLICHT ...................................................... 225
CRUISE-CONTROL .............................................. 226
KANS OP GLADHEID........................................... 226
INSCHAKELING BRANDSTOFNOOD-
SCHAKELAAR ...................................................... 227
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING -
LANCIA CODE ..................................................... 228
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUAL DRIVE” .................................................... 229
STORING SENSOR DIESELFILTER .................... 229
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE ............... 229 ALGEMENE OPMERKINGEN .............................. 203
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................... 204
AANGETROKKEN HANDREM ............................. 204
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD. 205
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ...... 205
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN ........................................................ 206
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ............................. 206
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR .... 207
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ................ 209
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUAL
DRIVE” ................................................................. 209
OVERSCHRIJDING INGESTELDE
SNELHEIDSLIMIET ............................................ 210
BRANDSTOFRESERVE ........................................ 210
WATER IN BRANDSTOFFILTER .......................... 211
VOORGLOEIBOUGIES ......................................... 212
ASR-TRACTIEREGELING ................................... 212
TE LAGE BANDENSPANNING............................. 213
LEKKE BAND ....................................................... 214
SCHAKELMOMENTEN BEPERKEN .................... 216
FUNCTIE MANUAL NIET BESCHIKBAAR .......... 216
FUNCTIE AUTO NIET BESCHIKBAAR ............... 217
KOPPELING OVERVERHIT ................................ 218
202
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
STORING ABS - SYSTEEM NIET
BESCHIKBAAR ..................................................... 230
STORING REGENSENSOR ................................... 230
STORING EBD - SYSTEEM NIET
BESCHIKBAAR ..................................................... 231
DEFECTE BUITENVERLICHTING ...................... 232
STORING ZEKERING REMLICHTEN ................. 234
STORING CONTROLESYSTEEM
VOOR BANDENSPANNING .................................. 234
STORING PARKEERSENSOREN.......................... 235
STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN ........ 235
STORING AIRBAG ................................................ 236
STORING SCHEMERSENSOR .............................. 237
STORING IN INSPUITSYSTEEM ......................... 237
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
(EOBD) ................................................................. 238
ALGEMENE STORINGSMELDING ...................... 239
STORING DUAL FUNCTION SYSTEM
VERSNELLINGSBAK ........................................... 240
STORING ESP-SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR . 241
STORING HILL HOLDER .................................... 242