Achterwieldemping -
basisafstelling
De stelschroef tot de aan-
slag in de richting van pijl
H en vervolgens ander-
halve omwenteling in de
richting van pijl S draai-
en (Sologebruik met een
persoon 85 kg)
Elektronische
demperinstelling
ESA
SU
InstellingenMet behulp van de elektro-
nische demperinstelling ESA
kunt u uw motorfiets op com-
fortabele wijze aanpassen aan
de verschillende rijomstandig-
heden. Drie veervoorspan-
ningen kunnen met drie dem-
perinstellingen worden ge-
combineerd, om de motorfiets
optimaal aan de belading en
de ondergrond aan te passen.
De demperinstelling wordt op het multifunctioneel display
bij
1aangegeven, de veer-
voorspanning bij 2.
Instelling oproepenContact inschakelen
Toets 1bedienen.
Actuele instelling wordt
weergegeven.
De melding verdwijnt na en-
kele seconden automatisch.Demping instellenContact inschakelen
474zBediening
veroorzaakt zijn, vervalt de
garantie.
De motorelektronica-
regeleenheid niet
manipuleren.ControlelijstGebruik de navolgende con-
trolelijst om voor elke rit be-
langrijke functies, instellingen
en slijtagegrenzen te contro-
leren.Remwerking
Remvloeistofpeil, voor en
achter
Werking van de koppeling
Koppelingsvloeistofpeil
Demperinstelling en veer-
voorspanning
Bandenspanning en profiel-
diepte
Veilige bevestiging van de
koffer en bagage
Met regelmatige tussenpozen: Motoroliepeil (bij iedere
tankstop)
StartenZijstandaardBij een uitgeklapte zijstan-
daard en een ingeschakelde
versnelling kan de motor niet
worden gestart. Als de mo-
tor in de neutraalstand wordt
gestart en als vervolgens bij
uitgeklapte zijstandaard een
versnelling wordt ingescha-
keld, slaat de motor af.VersnellingsbakDe motor kan in de neutraal-
stand of met ingeschakelde
versnelling met bediende kop-
peling worden gestart. De
koppeling pas bedienen na
het inschakelen van het con-
tact, anders kan de motor niet
worden gestart. In de neu-
traalstand brandt de contro-
lelamp voor de neutraalstandgroen en geeft de versnel-
lingsindicatie op het multi-
functioneel display N aan.
Motor startenNoodstopschakelaar
1in
bedrijfsstand A.
Contact inschakelen
Pre-Ride-Check wordt uit-
gevoerd. ( 81)
ABS-zelfdiagnose wordt uit-
gevoerd ( 82)
met SU ASC: Contact inschakelen
580zRijden
Pre-Ride-Check wordt uit-
gevoerd. ( 81)
ABS-zelfdiagnose wordt uit-
gevoerd ( 82)
ASC-zelfdiagnose wordt uit-
gevoerd ( 82)
Startknop1bedienen.
Bij zeer lage buitentem-
peraturen kan het nodig
zijn om de gashendel bij het
starten te bedienen. Bij tem-
peraturen lager dan 0 °C na
het inschakelen van het con-
tact de koppeling bedienen. Bij onvoldoende accu-
spanning wordt de start-
procedure automatisch afge-
broken. Voor verdere start-
pogingen de accu opladen of
starthulp laten geven.
De motor slaat aan.
Als de motor niet aanslaat,
kan de storingstabel uit-
komst bieden. ( 142)
Pre-Ride-CheckNa het inschakelen van het
contact voert het instrumen-
tenpaneel een test uit van de
algemene waarschuwings-
lampjes. Hierbij branden
de waarschuwingslampen
eerst rood en vervolgens ter
controle geel. Deze test,
genaamd "Pre-Ride-Check",
wordt weergegeven door
de melding
CHECK!
op
het display. Met de SU
snelheidsregeling wordt
eveneens de
SET
-lamp weergegeven. Als de motor
tijdens de controle wordt
gestart, wordt de controle
afgebroken.
Fase 1:
Waarschuwingslamp al-
gemeen brandt rood.
Melding
CHECK!
wordt
weergegeven.
Fase 2: Waarschuwingslamp al-
gemeen brandt geel.
Melding
CHECK!
wordt
weergegeven.
Controlelamp snelheids-
regeling brandt.
Als het algemene waarschu-
wingslampje niet gaat bran-
den:
Als het algemene waar-
schuwingslampje niet
gaat branden, kunnen enkele
581zRijden
Bandenspanningscon-
trole RDC
SU
WerkingIn elke band bevindt zich een
sensor die de temperatuur en
de spanning in de band meet
en deze informatie naar de
regeleenheid stuurt.
De sensoren zijn voorzien van
een centrifugaalkrachtregelaar
die het overbrengen van de
meetwaarden pas vanaf een
snelheid van circa 30 km/h
vrijgeeft. Voordat voor het
eerst de bandenspanning
wordt ontvangen, wordt op
het display voor elke band
--
weergegeven. Nadat de mo-
torfiets stilstaat worden de
meetwaarden nog geduren-
de circa 15 minuten door de
sensoren doorgegeven.
De regeleenheid kan vier
sensoren verwerken,
daardoor kunnen twee setswielen met RDC-sensoren
worden gebruikt. Als
een RDC-regeleenheid is
gemonteerd zonder dat
de wielen zijn voorzien
van sensoren, wordt een
storingsmelding gegeven.
Temperatuurcompensa-
tieDe bandenspanningen wor-
den op het multifunctioneel
display gecompenseerd voor
de temperatuur weergegeven,
ze gelden voor een banden-
temperatuur van 20 °C. Om-
dat de bandenspanningsme-
ters op het tankstations een
temperatuurafhankelijke ban-
denspanning weergeven, zal
deze in de meeste gevallen
niet overeenkomen met de op
het multifunctioneel display
weergegeven waarde.
BandenspanningsbereikDe RDC-regeleenheid maakt
onderscheidt tussen drie op
de motorfiets afgestemde
bandenspanningsbereiken:
Bandenspanning binnen de
toelaatbare tolerantie.
Bandenspanning in het
grensgebied van de
toelaatbare tolerantie.
Bandenspanning buiten de
toelaatbare tolerantie.Remsysteem
algemeenPasafdalingen
Indien bij pasafdalingen
uitsluitend achter wordt
geremd, bestaat het gevaar
van remkrachtverlies. Onder
extreme omstandigheden kan
dit tot onherstelbare schade
aan de remmen door overver-
hitting leiden.
Voor- en achterwielrem be-
587zRijden
De beide pennen2door de
driehoek van de remklauw-
bevestiging zo ver naar bin-
nen schuiven, dat het voor-
wiel er nog tussendoor past.
Bij het BMW Integral
ABS kan de ABS-sen-
sorring worden beschadigd.
Pennen slechts zo ver naar
binnen schuiven dat geen
contact ontstaat met de sen-
sorring van het BMW Integral
ABS.
Afstelbouten 1vastzetten. Als de motorfiets aan de
voorzijde te ver wordt
opgetild, komt de midden-
standaard los van de grond
en kan de motorfiets opzij val-
len.
Erop letten dat de midden-
standaard bij het optillen op
de grond blijft.
De voorwielstandaard gelijk-
matig naar beneden druk-
ken om de motorfiets op te
tillen.
LampenAlgemene aanwijzingenEen defecte gloeilamp wordt
op het display door het sym-
bool lampdefect aangege-
ven. Voor het remlicht en het
achterlicht worden dezelfde
gloeilampen gebruikt, de licht-
sterkte wordt overeenkomstig
geregeld. Een defecte lamp bij een
motorfiets vormt een vei-
ligheidsrisico, omdat berijder
en machine door andere ver-
keersdeelnemers sneller over
het hoofd worden gezien.
Defecte gloeilampen zo snel
mogelijk vervangen; bij voor-
keur altijd een set geschikte
reservelampen meenemen.
Gloeilampen staan onder
druk, beschadigingen
kunnen tot verwondingen lei-
den.
Bij het verwisselen van lam-
7121zOnderhoud
Gloeilamp grootlicht
vervangen, 122
Gloeilamp remlicht vervan-
gen, 126
Gloeilampen richtingaanwij-
zers achter vervangen, 126
Gloeilampen richtingaanwij-
zers, voor, vervangen, 128
Gloeilampen stadslicht
vervangen, 124
Technische gegevens, 152
Waarschuwingsindicatie
defecte lamp, 31
Lichtbundel, 13
M
Maten Technische gegevens, 153
Motor Starten, 80
Technische gegevens, 144
Temperatuuraanduiding, 24
Waarschuwingsindicatie
motorelektronica, 29 Motorfiets
Buiten gebruik stellen, 138
In gebruik nemen, 138
Linker zijaanzicht, 11
Neerzetten, 84
Rechter zijaanzicht, 13
Reiniging, 135
Motorolie Bijvullen, 107
Oliepeilstaaf, 15
Peil controleren, 105
Technische gegevens, 146
Vulopening, 15
Waarschuwingsindicatie
motoroliedruk, 29
Waarschuwingsindicatie
motoroliepeil, 30
Multifunctioneel display, 18 Dimmer instellen, 49
Overzicht, 22
N
Noodstopschakelaar, 17, 57 O
Onderhoud, 135
Algemene aanwijzin-
gen, 104
Intervallen, 157
Onderhoudsbevestigin- gen, 159
Opbergvak, 13 Openen, 65
Sluiten, 66
Overzicht waarschuwings- indicaties, 26, 34, 38,
40
P
Parkeren, 84
Pre-Ride-Check, 81
R
Remblokken Achterzijde controleren, 108
Voorzijde controleren, 107
Remhendel Remhendel instellen, 61
11168zTrefwoordenregister