241
ABS
ALGEMENE INFORMATIEHet ABS (Antilock-Blocking Sys-
tem) voorkomt dat tijdens het rem-
men de wielen blokkeren, ongeacht de
conditie van het wegdek en de pe-
daaldruk, en verhindert daarmee het
doorslippen van één of meerdere wie-
len. Hierdoor blijft de auto bestuur-
baar en stabiel en wordt de remweg
aanzienlijk verkort.
Tijdens het remmen kan het name-
lijk voorkomen dat één van de wielen
blokkeert. Dit kan veroorzaakt wor-
den door een verschil in grip (door
water, ijzel, sneeuw, enz.) of door het
dynamische gedrag van de auto. In dit
geval wordt noch een goede decelera-
tie, noch het handhaven van de rij-
richting, noch de mogelijkheid tot stu-
ren, gegarandeerd. In dat geval grijpt
het ABS in door de hydraulische druk
alleen bij de remtang van het geblok-
keerde wiel weg te nemen en, zodra
het wiel weer begint te draaien, het
opnieuw af te remmen. Hierdoor
wordt een goede werking van het
remsysteem gegarandeerd en blijft de
auto goed bestuurbaar. ELEKTRONISCHE
REMDRUKVERDELING EBD
De auto is uitgerust met een elektro-
nische remdrukverdeling EBD (Elec-
tronic Brakeforce Distribution). Het
systeem zorgt door middel van de re-
geleenheid en de sensoren van het
ABS voor een optimale verdeling van
de remdruk tussen de voor- en ach-
terwielen. Hierdoor wordt voorkomen
dat, in de ernstigste gevallen, de auto
gaat slippen.
WERKING ABS
De centrale regeleenheid ontvangt en
verwerkt de informatie van het rem-
pedaal en van de 4 sensoren die bij de
wielen zijn geplaatst en geeft de elek-
tro-hydraulische unit de opdracht de
remdruk op de remcilinders te ver-
minderen, constant te houden of te
verhogen. Zo wordt het blokkeren van
de wielen voorkomen.
De belangrijkste componenten van
het ABS zijn:
- een elektronische regeleenheid die
de signalen van de sensoren verwerkt
en de best mogelijke regeling uitvoert
door de inspuitventielen te bedienen Een storing in het ABS
wordt bij draaiende motor
aangegeven door het gaan
branden van het waarschuwings-
lampje >op het multifunctionele
display met daarbij het bericht
“DEFECT IN ABS”: In dat geval
werkt het conventionele remsys-
teem op de normale manier, ter-
wijl geen gebruik wordt gemaakt
van het antiblokkeersysteem. On-
der deze omstandigheden kan ook
de werking van het EBD-systeem
verminderen. Rijd zeer voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde Lan-
cia-dealer om het systeem te laten
controleren.
- vier sensoren die de draaisnelheid
van elk wiel meten
- een pomp om de druk van de rem-
vloeistof te herstellen.
BELANGRIJK Tijdens het remmen
kunnen lichte trillingen in het rempe-
daal worden gevoeld. Dit betekent dat
het ABS in werking is getreden.
242
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukverdeling (EBD). Als
bij een draaiende motor de waar-
schuwingslampjes xen > gelijk-
tijdig gaan branden op het multi-
functionele display met en het be-
richt “DEFECT IN EBD” ver-
schijnt, dan is er een storing in het
EBD-systeem. In dat geval kunnen
bij hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor de
auto kan gaan slippen. Rijd zeer
voorzichtig naar de dichtstbij-
zijnde Lancia-dealer om het sys-
teem te laten controleren. Als bij een draaiende mo-
tor alleen het waarschu-
wingslampje xvoor te
laag remvloeistofniveau gaat bran-
den met daarbij het bericht “TE
LAAG REMVLOEISTOFPEIL”,
stop dan onmiddellijk en raad-
pleeg een Lancia-dealer. Als er
vloeistof lekt uit het hydraulische
systeem, wordt de werking van zo-
wel het conventionele remsysteem
als het ABS in gevaar gebracht.
De prestaties van het sys-
teem vergroten in principe
de actieve veiligheid, maar
mogen de bestuurder er niet toe
verleiden onnodige en onverant-
woorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast
aan het wegdek, het zicht en het
verkeer. Als u te sterk op de motor
afremt (lage versnellingen
bij weinig grip) kunnen, de
aangedreven wielen doorslippen.
Het ABS werkt niet bij deze vorm
van slippen.
De maximale remvertra-
ging blijft uiteraard altijd
afhankelijk van de grip
van de banden op het wegdek. Bij
sneeuw of ijs is de grip vanzelf-
sprekend veel minder, waardoor
de remweg, ook met ABS, aanzien-
lijk langer zal zijn.
254
IN DE MIST RIJDENVermijd, indien mogelijk, het rij-
den in dichte mist. Tips bij nevel,
mist of kans op mistbanken:
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dim-
licht, de mistachterlichten en de
eventuele mistlampen voor. Gebruik
niet het grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukken
met goed zicht de mistachterlichten
om de weggebruikers achter u niet te
hinderen.
– Denk eraan dat mist de wegen
ook nat maakt, waardoor manoeu-
vres moeilijker uit te voeren zijn en
de remweg langer is.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
– Voorkom zoveel mogelijk abrup-
te snelheidswisselingen. – Vermijd zoveel mogelijk het
inhalen van andere voertuigen.
– Als u plotseling moet stoppen (bij
een defect, door sterke vermindering
van het zicht, enz.), tracht dan toch
buiten de rijstrook te stoppen. Zet
vervolgens de waarschuwingsknip-
perlichten aan en, zo mogelijk, de
dimlichten. Druk in een rustig ritme
op de claxon als u een andere auto
denkt te zien. IN DE BERGEN RIJDEN
– Rem zoveel mogelijk op de motor
af en rijd in een lage versnelling
bergafwaarts. Daarmee voorkomt u
dat de remmen oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met
afgezette motor of met de versnel-
lingspook in de vrijstand, en abso-
luut nooit met uitgenomen contact-
sleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en
vermijd het “afsnijden” van boch-
ten.
– Denk eraan dat bergopwaarts
inhalen veel langzamer gaat en dat
de weg daarom langer vrij moet zijn.
Als u wordt ingehaald terwijl u berg-
opwaarts rijdt, geef de passerende
auto dan de ruimte.
255
MET SNEEUW EN IJS
RIJDEN– Enkele tips voor het rijden met
sneeuw en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
– Monteer op besneeuwde wegen
winterbanden of sneeuwkettingen;
zie de betreffende paragrafen in dit
hoofdstuk.
– Rem bij voorkeur op de motor af
en vermijd bruusk remmen.
– Vermijd snel optrekken en plot-
seling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar
droge wegen toch ijs liggen. Let
daarom vooral goed op de delen van
de weg die door de aanwezigheid
van bomen of rotsen weinig zon krij-
gen, waardoor ijs kan blijven liggen.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u. MET ABS RIJDEN
Het ABS is een voorziening op het
remsysteem dat twee belangrijke
voordelen biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren en
daarmee het slippen van de wielen
bij een noodstop en in omstandighe-
den waarbij de grip op het wegdek
beperkt is.
2) Het houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen obstakels ont-
wijken of van richting veranderen,
mits de grip van de banden dit toe-
laat.
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij vermin-
derde grip voelt u een lichte trilling
in het rempedaal: dit is het signaal
dat het ABS werkt. Laat het pedaal
niet los, maar blijf het ingetrapt
houden zodat het remsysteem conti-
nu werkt. – Het ABS voorkomt het blokkeren
van de wielen, maar verhoogt de
grip van de banden op het wegdek
niet. Houd daarom ook met auto’s
met ABS een veilige afstand van de
auto’s die voor u rijden en beperk de
snelheid voor u een bocht inrijdt.
Het ABS dient om de bestuurbaar-
heid van de auto te verbeteren, en
niet om harder te rijden.
260
TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwa-
gens of caravans moet de auto uitge-
rust zijn met een trekhaak van een
goedgekeurd type en een adequate
elektrische installatie. De montage
van de trekhaak moet door gespecia-
liseerd personeel worden uitgevoerd.
Ook moet documentatie worden
overhandigd m.b.t. het rijden met
een aanhanger.
Monteer speciale en/of extra ach-
teruitkijkspiegels, waarmee u vol-
doet aan de geldende verkeerswetge-
ving.
Let er op dat het maximum klim-
vermogen van de auto door het
gewicht van een aanhanger of cara-
van wordt beperkt. Ook de remweg
wordt langer en u hebt langer de tijd
nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in tij-
dens het afdalen om te voorkomen
dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat
op de trekhaak rust, moet worden
afgetrokken van het laadvermogen
van de auto. Om er zeker van te zijn
dat u het maximum toelaatbaar aan-
hangergewicht niet overschrijdt
(aangegeven op de typegoedkeu-
ring), moet u er rekening mee hou-
den dat het maximum betrekking
heeft op het totale gewicht van de
aanhangwagen of caravan, inclusief
accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkin-
gen die voor auto’s met aanhanger
gelden. U mag in geen geval harder
rijden dan 100 km/h.
Voor de elektrische verbinding van
de trekhaak moet de contactsleutel
in stand STOPstaan of zijn uitge-
nomen.
Als de trekhaak is aangesloten en u
de mistachterlichten inschakelt,
worden alleen de mistachterlichten
van de aanhanger ingeschakeld. Het ABS werkt niet op
het remsysteem van de
aanhanger. Wees daarom
extra voorzichtig op gladde
wegen.
Voer in geen geval modi-
ficaties aan het remsys-
teem van de auto uit. Het
remsysteem van de aanhanger
moet geheel onafhankelijk van
het hydraulisch remsysteem van
de auto worden bediend.
De werking van de par-
keersensoren achter wordt
automatisch uitgescha-
keld als de stekker van de aan-
hanger wordt aangesloten op de
trekhaak in de auto. De sensoren
achter worden automatisch weer
ingeschakeld als u de stekker
losmaakt van de trekhaak.
270
Attendeer het overige
wegverkeer op de stil-
staande auto m.b.v de
waarschuwingsknipperlichten, de
wettelijk verplichte gevarendrie-
hoek, enz.
Tijdens het verwisselen van een
wiel moeten alle inzittenden de
auto hebben verlaten, en op een
veilige afstand van het verkeer
wachten, totdat het wiel verwisseld
is.
EEN LEKKE BAND
Voor het verwisselen van het wiel en
voor het juiste gebruik van de krik
moeten de onderstaande voorzorgs-
maatregelen in acht worden genomen. Blokkeer de wielen met
stenen of andere voorwer-
pen als de auto schuin op
een helling of op een slecht weg-
dek staat.
Laat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk repareren. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten
niet met vet in, voordat u ze mon-
teert: de bouten kunnen loslopen.
De krik dient uitsluitend
voor het verwisselen van
een wiel van de auto waar-
bij de krik geleverd is of voor au-
to’s van hetzelfde model. Gebruik
de krik niet voor het opkrikken
van andere auto’s. En beslist nooit
voor het uitvoeren van werkzaam-
heden onder de auto.
Als de krik niet juist geplaatst
wordt, kan de opgekrikte auto van
de krik vallen. Op een sticker op de krik
is het maximum hefvermo-
gen aangegeven; de krik
mag nooit voor een zwaardere last
worden gebruikt.
Door een verkeerde montage kan
het wieldeksel tijdens het rijden
loslaten. Maak het ventiel absoluut
niet open. Plaats geen enkel stuk
gereedschap tussen velg en band.
Controleer regelmatig de span-
ning van de banden en van het re-
servewiel en houdt u daarbij aan
de waarden die beschreven staan
in het hoofdstuk “Technische ge-
gevens”.
326
fig. 10
L0A0293b
fig. 11
L0A0158b
Het koelsysteem gebruikt
PARAFLU UP koelvloei-
stof. Voor het bijvullen
mag alleen gebruik worden ge-
maakt van hetzelfde type vloeistof
als de vloeistof die reeds in het sys-
teem aanwezig is. PARAFLU UP
koelvloeistof mag niet worden ge-
mengd met PARAFLU 11 of met
andere koelvloeistoffen. Als dit
toch gebeurt, dan mag de motor
absoluut niet worden gestart en
dient u zich tot de Lancia-dealer
te wenden. Als u niet over de juiste
koelvloeistof beschikt en er moet
toch worden bijgevuld, dan dient
u dit met water te doen. Wendt u
daarna tot de Lancia-dealer om de
juiste concentratie te laten her-
stellen.
Het koelsysteem staat on-
der druk. Vervang de vul-
dop zonodig alleen door
een exemplaar van hetzelfde type,
anders kan de werking van het
systeem in gevaar worden ge-
bracht. Het anti-vriesmengsel in
het koelsysteem beveiligt tot aan -
35°C. OLIE VAN DE STUUR
-
BEKRACHTIGING (fig. 10-11)
Controleer of de olie van de stuur-
bekrachtiging nog op het maximale
niveau staat.
De controle moet worden uitgevoerd
als de auto op een vlakke ondergrond
staat en bij een stilstaande koude motor.
Het reservoir is bereikbaar door het
deksel Ate verwijderen na de beves-
tigingsschroeven Bte hebben losge-
draaid met de bijgeleverde sleutel (in
de gereedschaptas). Trek vervolgens
de vulpijp Cuit en verwijder dop D.
Controleer of het niveau op het MAX-
merkteken van de peilstok staat. Deze
zit vast aan de dop van het reservoir. Als
de vloeistof koud is, moet de zijde van
de peilstok waarop 20 °C staat, worden
afgelezen. Als het niveau van de vloeistof lager
is dan voorgeschreven, vul dan bij met
een van de producten uit de tabel
“Smeermiddelen en vloeistoffen” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Vul als volgt bij:
– Start de motor en wacht tot het
olieniveau in het reservoir stabiliseert.
– Draai bij draaiende motor het
stuurwiel een aantal malen naar ui-
terst rechts en uiterst links.
– Vul olie bij, totdat het niveau na-
bij het MAX-merkteken staat en
monteer de dop D.
328
BELANGRIJKDe rem- en koppe-
lingsvloeistof is hygroscopisch (trekt
water aan). Daarom verdient het aan-
beveling, als de auto overwegend
wordt gebruikt in gebieden met een
hoge luchtvochtigheid, de vloeistof va-
ker te vervangen dan in het onder-
houdsschema staat aangegeven. VLOEISTOF VOOR RUITEN-
/KOPLAMPSPROEIERS
(fig. 13)
Voor het bijvullen van de ruiten-
/koplampsproeiervloeistof, moet u de
dop Averwijderen en de vulpijp Buit-
trekken.
Gebruik een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in
de volgende mengverhouding:
– 30% van de aangegeven vloeistof
en 70% water in de zomer
– 50% van de aangegeven vloeistof
en 50% water in de winter
– bij temperaturen onder –20°C TU-
TELA PROFESSIONAL SC 35 on-
verdund gebruiken. Enkele in de handel ver-
krijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ont-
vlambaar. In de motorruimte be-
vinden zich warme onderdelen die
bij contact de vloeistof kunnen
doen ontbranden.
Rijd niet met een leeg
ruiten-/koplampsproeier-
reservoir: de ruitensproei-
ers zijn van fundamenteel belang
voor een optimaal zicht.
fig. 13
L0A0295b
Gebruik de ruiten-/kop-
lampsproeiers niet als het
reservoir leeg is om be-
schadiging aan de pompmotor te
voorkomen.
Het symbool π op het re-
servoir geeft aan dat syn-
thetische remvloeistof en
geen minerale vloeistof moet wor-
den gebruikt. Het gebruik van mi-
nerale vloeistoffen moet absoluut
worden vermeden, omdat de rub-
bers in het remsysteem door deze
vloeistoffen kunnen worden be-
schadigd.