209
Voor het in-/uitschakelen van de
twee lampjes aan de zijkant moeten de
knopjes Bworden ingedrukt. Deze
lampjes doven automatisch 15 minu-
ten na het uitzetten van de motor (con-
tactsleutel in stand STOPdraaien).
Het centrale lampje voor gaat samen
met de plafondverlichting achter auto-
matisch branden bij het openen van
één van de portieren. De verlichting
dooft na ongeveer 3 minuten als een
portier (één of meerdere) geopend
blijft of, als de portieren al gesloten
waren, ongeveer 10 seconden na het
sluiten van het laatste portier of bij het
vergrendelen van de portieren.
Als een portier geopend blijft, dan
dooft de verlichting automatisch na 3
ongeveer minuten. De verlichting kan
opnieuw worden ingeschakeld door het
openen of sluiten van een portier.
De plafondverlichting schakelt in
(ongeveer 10 seconden) als de contact-
sleutel wordt uitgenomen (startknop in
stand STOP draaien bij uitvoeringen
met Keyless System) en als de portie-
ren met de afstandsbediening centraal
ontgrendeld worden.
Als na een ongeval de brandstofnood-
schakelaar inschakelt, gaat de verlich-
ting ongeveer 15 minuten automatisch
branden. PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
De plafondverlichting bestaat uit
een centraal lampje en twee lampjes
aan de zijkant.
Het lampje in het midden schakelt
samen met het plafondlampje voor
geleidelijk in en uit.
Druk op knopje Aom het lampje
handmatig in te schakelen; druk
opnieuw op het knopje om het lamp-
je uit te schakelen.
Druk op de knopjes Bom de lamp-
jes aan de zijkant in- en uit te scha-
kelen. Deze lampjes doven automa-
tisch ongeveer 15 seconden na het
uitzetten van de motor (contactsleu-
tel in stand STOPdraaien). PORTIERVERLICHTING
(fig. 145)
Aan de onderzijde van het portier-
paneel bevindt zich een lampje voor
de verlichting van het in- en uitstap-
gebied van de auto.
Het lampje gaat automatisch bran-
den bij het openen van het betreffen-
de portier, onafhankelijk van de
stand van de contactsleutel
Als het portier geopend blijft,
brandt het lampje 3 minuten en
dooft vervolgens automatisch.
fig. 144
L0A0279b
fig. 145
L0A0214b
219
Open het dak niet bij
sneeuw of ijs: het kan dan
beschadigd worden.
BELANGRIJK Plaats bij uitvoerin-
gen met Keyless System de CID niet
op het opendak van de auto om te
voorkomen dat de CID per ongeluk
wordt herkend. OPENEN/SLUITEN EN
KANTELSTAND
Alle functies van het opendak (ope-
nen, sluiten en kantelstand achterzijde)
worden bediend met keuzeschakelaar
A (fig. 168).
Er zijn 6 openingsstanden in lengte-
richting en 3 kantelstanden ( fig. 169).
Na de bediening van de schakelaar,
beweegt het opendak en stopt auto-
matisch in de gekozen stand. Bij het openen van het opendak ver-
schijnt aan de voorzijde automatisch
een windscherm A (fig. 170) om
luchtwervelingen in het interieur te
voorkomen.
fig. 168
L0A0281b
fig. 170
L0A0282b
fig. 169
L0A0284b
250
Laat kinderen nooit
alleen achter in de auto.
Neem de contactsleutel
altijd uit het contactslot als u de
auto verlaat en houdt de sleutel
bij u.
Als de auto is uitgerust
met het Keyless System en
de CID wordt in de auto
gelaten, kan de motor worden
gestart: let hier goed op omdat
anders eventueel in de auto ach-
tergelaten kinderen of kwaadwil-
lenden de motor kunnen starten.
PARKEREN
Voer voor het parkeren van de auto
de volgende handelingen uit:
– Zet de motor uit.
– Controleer of de automatische
handrem is ingeschakeld.
– Schakel de eerste versnelling in
als de auto op een helling omhoog
staat en de achteruit bij een helling
omlaag (gezien vanuit de rijrich-
ting).
– Zet bij uitvoeringen met automa-
tische versnellingsbak de versnel-
lingspook in stand P.
– Zet de voorwielen in een zodani-
ge stand dat de auto onmiddellijk
stopt als de handrem per ongeluk
wordt uitgeschakeld. Laat de contactsleutel
nooit in stand MAR staan
omdat hierdoor de accu
ontlaadt.
VEILIG RIJDEN
Tijdens het ontwerpen van de
THESIS heeft LANCIA veel aan-
dacht besteed aan de optimale vei-
ligheid voor de inzittenden.
Desalniettemin blijft het gedrag van
de bestuurder van doorslaggevende
betekenis voor de veiligheid op de
weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudige
tips en aanbevelingen om onder
diverse omstandigheden veilig te rij-
den Hoewel u de meeste natuurlijk
al kent, is het toch de moeite waard
ze aandachtig te lezen.
303
Systeem/component en gebruikers
Knooppunt Keyless System
Knooppunt bestuurdersportier
Knooppunt bestuurdersportier (voeding)
Knooppunt passagiersportier
Knooppunt passagiersportier (voeding)
Knooppunt instrumentenpaneel
Knooppunt stuurhoeksensor
Knooppunt parkeersensoren
Knooppunt TV-tuner
Knooppunt bagageruimte
Knooppunt stuurwiel
Bedieningspaneel middenconsole
Brandstofpomp
Portieren (actuatoren elektrisch bediend slot)
Voorgloeibougies
Diagnosestekker EOBD
Stekkerdoos in bagageruimteZekering
22
118
11
23
10
14
16
19
19
15
14
15
11
15
15
21
11 2
6
22 Ampère
10
20
20
20
7.5
20
10
10
10
7.5
7.5
10
7.5
20
7.5
7.5 15
20
60
10
20 Plaats
fig. 78
fig. 78
fig. 73
fig. 78
fig. 73
fig. 73
fig. 73
fig. 73
fig. 78
fig. 73
fig. 73
fig. 78
fig. 73
fig. 78
fig. 73
fig. 73
fig. 75
fig. 78
fig. 75
fig. 73
fig. 73
309
Voordat de auto gesleept
gaat worden moet de auto-
matische handrem worden
uitgeschakeld op de manier die
beschreven staat in de betreffende
paragraaf. Tevens moet de CID
(indien aanwezig) van het herken-
ningssysteem (Keyless System) zich
in het interieur bevinden om te
voorkomen dat het stuurslot in-
schakelt. Start de motor niet als de
auto wordt gesleept.
Draai voor het slepen de
sleutel in stand MAR en
vervolgens in STOP zonder
de contactsleutel uit het slot te ver-
wijderen. Als de contactsleutel uit
het contactslot wordt genomen,
wordt automatisch het stuurslot
vergrendeld waardoor het onmo-
gelijk wordt de auto te besturen.
Schakel de handrem uit. Houd er
rekening mee dat de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur. Gebruik voor
het slepen geen elastische kabels
en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of de
sleepkabel geen carrosseriedelen
kan beschadigen. Houdt u bij het
slepen van een auto aan de wette-
lijke voorschriften. Dit geldt zowel
voor het slepen zelf als voor het ge-
drag naar andere weggebruikers. BELANGRIJK
Controleer bij auto’s
met een automatische versnellingsbak
of de versnellingsbak in de vrijstand
( N ) staat (controleer of de auto rolt
als er tegen wordt geduwd) en sleep
de auto zoals een auto met een hand-
geschakelde versnellingsbak, zoals
hiervoor is beschreven.
Als u er niet in slaagt de versnel-
lingsbak in de vrijstand te zetten,
sleep de auto dan niet maar wendt u
dan tot de Lancia-dealer.BELANGRIJK Bij uitvoeringen die
zijn uitgerust met het herkennings-
systeem (Keyless System), mag de
auto uitsluitend verplaatst worden als
de startknop in stand MARstaat. Als
de auto gesleept moet worden, raden
wij u aan de startknop in stand MAR
te draaien voordat u de auto ver-
plaatst.
341
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen op een
plaats waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezuiverd.
Het normale onderhoud van de auto
beperkt zich tot wassen, waarbij de
frequentie afhankelijk is van het ge-
bruik van de auto en van de omge-
ving. Het is raadzaam de auto vaker
te wassen bij sterke luchtverontreini-
ging of bij het rijden over wegen met
strooizout. De juiste wasmethode:
1)
Verwijder de antenne van het dak
om te voorkomen dat deze beschadigt
in een wastunnel.
2) Spoel de auto eerst met een wa-
terstraal onder lage druk af.
3) Was de auto met een zachte spons
met een oplossing van neutrale zeep;
spoel daarbij de spons regelmatig uit.
4) Spoel de auto af met schoon wa-
ter en droog de auto met warme lucht
of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de
randen van de portieren, het koffer-
deksel en de koplampranden moeten
niet vergeten worden, omdat daar wa-
ter kan blijven staan.
Het verdient aanbeveling de auto na
het wassen niet onmiddellijk binnen
te zetten, maar de auto nog even bui-
ten te laten staan, zodat waterresten
buiten kunnen verdampen.
Was de auto nooit in de zon of als de
motorkap nog warm is, omdat dan de
glans van de lak kan afnemen.
Controleer voordat u de
voorruit reinigt (bijv. bij
een tankstation) of de re-
gensensor is uitgeschakeld en of de
contactsleutel in stand STOP is ge-
draaid. De regensensor moet ook
worden uitgeschakeld als u de
auto met de hand wast of als de
auto automatisch wordt gereinigd.
Voordat u de auto achter-
laat in de tunnel van de
autowasserette, moet de
automatische handrem worden
uitgeschakeld op de manier die
beschreven staat in de betreffende
paragraaf. Laat de CID (indien
aanwezig) van het herkennings-
systeem (Keyless System) in het in-
terieur om te voorkomen dat het
stuurslot vergrendelt.
366
- waarschuwingssignaal ...........188
- wegrijden...............................180
E lekt ronische reg eleenheden ( waarschuwingen) .................334
E lekt ronische remdrukv erdeler EBD ......................................241
E lekt ronische snelheidsreg eling ( cruise-control) ......................194
EOBD-systeem .........................240
E PB ( aut omat ische handrem) ...175
- uit schakelen in noodg ev allen 1 7 8
ESP-systeem.............................189
- ASR-systeem .........................191
- inschakeling ESP...................192
- MSR-systeem.........................192
- reg eleenheden port ierv erg rende- ling , klimaat reg eling en E SP-
systeem initialiseren ..............306
- storingsmelding .....................192
- werking .................................190
Extra accessoires .....................217
E xt ra g root licht
- gloeilamp vervangen..............283 F ollow me home ( v ert raag de uit -
schakeling v erlicht ing ) ............99
Gebruik v an de aut o en prakt ische
tips ........................................246
Gereedschap .............................271
Gewichten ................................356
Gloeilamp ( vervangen) .............275
- achterlichtunits......................289
- alg emene aanwijzing en ..........277
- g loeilamp v erv ang en buit env er -
lichting ..................................279
- koplampunit s ........................279
- lampentabel...........................278
- lamptypen .............................277
G root licht
- bediening...............................100
- g loeilamp v erv ang en ..............280
G root licht sig naal ......................100
Handg eschakelde
v ersnelling sbak ......................179
- specificaties ...........................348 Handgrepen..............................217
Hendels aan het stuur.................97
- hendel links...........................100
- hendel rechts .........................101
H erkenning ssy st eem ( Key less
System) ...................................44
- “Garage”-stand ( noodstart) .....46
- Autoclose.................................51
- batterij vervangen CID ............54
- cent raal openen/ sluit en zijruit en en opendak..............................52
- CID-systeem ............................44
- extra CID’s aanvragen .............53
- kofferdeksel openen ................50
- ministeriële goedkeuring..........53
- port ieront g rendeling en t oeg ang tot de auto...............................49
- port ierv erg rendeling en aut o v er- laten ........................................50
- st art knop v oor het inschakelen v an de inst rument en paneel -
v erlich t ing en het st art en v an de
motor .........................................47
- storingsmelding .......................53
367
- sy st eem inst ellen......................52
H oof dst eunen
- achter ......................................66
- voor.........................................65
Hulpverwarming ......................162
- technische gegevens...............171
- werking bij draaiende mot or . 1 7 0
- werking bij uit g ezet t e mot or . . 1 6 3
Identificatiegegevens.................344
- chassisnummer ......................344
- motorcode .............................344
- plaat je met inf ormat ie ov er de carrosserielak ........................345
- t y peplaat je met identificatiegegevens..............344
Imperiaal/skidrager ..................236
- bev est ig ing spunt en ...............236
Indeling ssensor passag ier v oor ( airbag) ...................................91
Inspuit ing / O nt st eking
- specificaties ...........................347
Instrumenten ............................107 Inst rument en
( licht st erkt ereg eling ) .............173
Instrumentenpaneel ..................105
Interieur ( onderhoud) ...............342
Int erieuruit rust ing ....................208
Isofix ( kinderzitje) ......................85
Isof ix Kinderzit jes ( inbouwvoorbereiding ) ...........85
Kant elbev eilig ing ( sensor) ..........41
Kantelsensor...............................42
Kent ekenplaat v erlicht ing
- gloeilamp vervangen..............290
Key less Sy st em ( herkenningssysteem) ..............44
- “Garage”-stand ( noodstart) .....46
- Autoclose.................................51
- batterij vervangen CID ............54
- cent raal openen/ sluit en zijruit en en opendak..............................52
- CID-systeem ............................44
- extra CID’s aanvragen .............53
- kofferdeksel openen.................50
- minist eriële g oedkeuring ..........53- port ieront g rendeling en t oeg ang
tot de auto...............................49
- port ierv erg rendeling en aut o v er- laten ........................................50
- st art knop v oor het inschakelen v an de inst rument enpaneel -
v erlicht ing en het st art en v an de
motor .........................................47
- storingsmelding .......................53
- systeem instellen......................52
Kilomet ert eller t ot aal en dagstand...........................110
Kinderen v eilig v erv oeren ...........81
Kinderv eilig heidsslot ..................58
Kinderzitjes ................................81
- g eschikt heid zit plaat sen v oor g ebruik kinderzit jes .................84
- inbouwv oorbereiding “ Isof ix” kinderzitjes..............................85
Klimaatregeling ........................142
- reg eleenheden port ierv erg rende- ling , klimaat reg eling en E SP-
systeem initialiseren ..............306