142
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukverdeling (EBD). Als
bij een draaiende motor tegelijker -
tijd de waarschuwingslampjes >
en x gaan branden, dan is er een
storing in het EBD-systeem; in dat
geval kunnen bij hard remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren
waardoor de auto kan gaan slip-
pen. Rijd zeer voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde Lancia-werk-
plaats om het systeem te laten con-
troleren. WERKING
De centrale regeleenheid ontvangt en
verwerkt de informatie van het rem-
pedaal en van de 4 sensoren die bij de
wielen zijn geplaatst en geeft de elek-
tro-hydraulische unit de opdracht de
remdruk op de remcilinders te ver-
minderen, constant te houden of te
verhogen. Zo wordt het blokkeren van
de wielen voorkomen.
BELANGRIJK Tijdens het remmen
kunnen lichte trillingen in het rem -
pedaal worden gevoeld. Dit betekent
dat het ABS in werking is getreden.
ABS
ALGEMENE INFORMATIE
Het ABS (Anti-Blokkeer-Systeem)
voorkomt dat tijdens het remmen de
wielen blokkeren, ongeacht de condi-
tie van het wegdek en de pedaaldruk,
en verhindert daarmee het doorslip-
pen van één of meerdere wielen. Hier-
door blijft de auto bestuurbaar en sta-
biel en wordt de remweg aanzienlijk
verkort.
Als door de conditie van het wegdek
(door water, ijzel, sneeuw, enz.) de
grip op het wegdek vermindert, kan
één van de wielen blokkeren en gaan
slippen. Aangezien een geblokkeerd
wiel niet meer de zijdelingse krachten
kan opnemen die op de band worden
uitgeoefend, zal de auto onbestuur-
baar worden.
De auto is uitgerust met een elektro-
nische remdrukverdeling EBD (Elec-
tronic Brakeforce Distribution). Het
systeem zorgt door middel van de re-
geleenheid en de sensoren van het
ABS voor een optimale verdeling van
de remdruk tussen de voor- en achter -
wielen.
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
Ugaat niet bran-
den of het gaat branden of knip-
peren tijdens het rijden, dan dient
u zo snel mogelijk contact op te
nemen met de Lancia-dealer.
BELANGRIJK Na het verhelpen
van de storing moet de Lancia-
dealer voor een complete controle
van het systeem, tests uitvoeren op
een testbank en, zonodig, een proefrit
maken die eventueel een langere af-
stand kan omvatten. Het systeem beschikt verder nog
over een diagnosestekker die, als deze
verbonden is met speciale apparatuur,
het mogelijk maakt, de door de regel -
eenheid opgeslagen storingscodes en
de specifieke parameters voor de
diag nose en werking van de motor, te
lezen.
De maximale remvertra-
ging blijft uiteraard altijd
afhankelijk van de grip
van de banden op het wegdek. Bij
sneeuw of ijs is de grip vanzelf-
sprekend veel minder, waardoor
de remweg, ook met ABS, aanzien-
lijk langer zal zijn. Als u te sterk op de motor
afremt (lage versnellingen
bij weinig grip), kunnen de
aangedreven wielen doorslippen.
Het ABS werkt niet bij deze vorm
van slippen.
143
De prestaties van het sys -
teem vergroten in principe
de actieve veiligheid, maar
mogen de bestuurder er niet toe
verleiden onnodige en onver -
antwoorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast
aan de weersomstandigheden, het
zicht en het verkeer.
Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje >gaat
branden, dan is er een storing in
het ABS-systeem. In dat geval
werkt het conventionele remsys -
teem op de normale manier,
terwijl geen gebruik wordt ge-
maakt van het anti-blokkeersys -
teem.Onder deze omstandigheden
kan ook de werking van het EBD-
systeem verminderen. Ook in dit
geval raden wij u aan onmiddellijk
en zeer voorzichtig naar de dichtst -
bijzijnde Lancia-dealer te rijden,
om het systeem te laten controle-
ren. Als het waarschuwings
-
lampje xvoor te laag rem -
vloeistofniveau gaat bran-
den, stop dan onmiddellijk de auto
en raadpleeg een Lancia-dealer. Als
er vloeistof lekt uit het hydrauli-
sche systeem, wordt de werking
van zowel het conventionele rem-
systeem als het ABS in gevaar ge-
bracht.
157
IN DE BERGEN RIJDEN– Rem zoveel mogelijk op de motor
af en rijd in een lage versnelling berg -
afwaarts. Daarmee voorkomt u dat de
remmen oververhit raken.
– Rijd nooit van een heuvel af met
afgezette motor of met de versnel-
lingspook in de vrij-stand, en absoluut
nooit met uitgenomen contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en
vermijd het “afsnijden” van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts
inhalen veel langzamer gaat en dat de
weg daarom langer vrij moet zijn. Als
u wordt ingehaald terwijl u berg -
opwaarts rijdt, geef de passerende
auto dan de ruimte.
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN
Enkele tips voor het rijden met
sneeuw en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
– Monteer sneeuwkettingen als u op
besneeuwde wegen rijdt; zie de para-
graaf “sneeuwkettingen” in dit hoofd-
stuk. – Rem bij voorkeur op de motor af
en vermijd bruusk remmen.
– Als uw auto niet voorzien is van
ABS, pas dan op dat de wielen niet
blokkeren. U voorkomt dit door de
druk op het rempedaal zorgvuldig te
doseren.
– Vermijd snel optrekken en plotse-
ling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar
droge wegen toch ijs liggen. Let daar -
om vooral goed op de delen van de
weg die door de aanwezigheid van
bomen of rotsen weinig zon krijgen,
waardoor ijs kan blijven liggen.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
MET ABS RIJDEN
Het ABS is een voorziening op het
remsysteem dat twee belangrijke
voor delen biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren en
daarmee het slippen van de wielen bij
een noodstop en in omstandigheden
waarbij de grip op het wegdek be-
perkt is. 2)
Het houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen obstakels
ontwijken of van richting veranderen,
mits de grip van de banden dit toe-
laat.
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij vermin-
derde grip voelt u een lichte trilling in
het rempedaal: dit is het signaal dat
het ABS werkt. Laat het pedaal niet
los, maar blijf het ingetrapt houden
zodat het remsysteem continu werkt.
– Het ABS voorkomt het blokkeren
van de wielen, maar verhoogt de grip
van de banden op het wegdek niet.
Houd daarom ook met auto’s met
ABS een veilige afstand van de auto’s
die voor u rijden en beperk de
snelheid voor u een bocht inrijdt.
– Het ABS dient om de bestuur-
baarheid van de auto te verbeteren,
en niet om harder te rijden.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 157
162
Beperk de snelheid als u
sneeuwkettingen gebruikt.
Vermijd kuilen, stoepran-
den en andere obstakels en rijd,
om de banden, de wielophanging
en de stuurinrichting niet te be-
schadigen, geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen.SNEEUW -
KETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden
(aangedreven wielen).
Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen
met een geringe dikte (de ketting mag
maximaal 9 mm boven het profiel van
de band uitsteken).
Voordat u overgaat tot de aankoop
en montage van sneeuwkettingen,
raden wij u aan contact op te nemen
met de Lancia-dealer.
Controleer na enkele meters rijden
of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
BELANGRIJK Omdat het reservewiel
beperkte afmetingen heeft (noodreser-
vewiel, indien aanwezig), is het niet ge-
schikt voor de montage van een
sneeuwketting. Als u een lekke voorband
hebt, kunt u het reservewiel op de ach-
teras plaatsen en het achterwiel op de
vooras. Zo hebt u op de vooras twee nor-
male wielen waarop u sneeuwkettingen
kunt monteren.
Het ABS werkt niet op het
remsysteem van de aan -
hanger. Wees daarom ex-
tra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modi-
ficaties aan het remsys -
teem van de auto uit. Het
remsysteem van de aanhanger
moet geheel onafhankelijk van het
hydraulisch remsysteem van de
auto worden bediend.
Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhanger-
gewicht niet overschrijdt, moet u er
rekening mee houden dat het gewicht
betrekking heeft op het totale gewicht
van de aanhangwagen of caravan, in-
clusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkin-
gen die voor auto’s met aanhanger
gelden.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 162
169
ROLLEND
STARTEN
Attendeer het overige
verkeer op de stilstaande
auto m.b.v.: de waarschu -
wingsknipperlichten, de gevaren-
driehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een
wiel moeten alle inzittenden de auto
hebben verlaten, en op een veilige
afstand van het verkeer wachten,
totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of
andere voorwerpen als de auto
schuin op een helling of op een
slecht wegdek staat. Probeer auto’s met ka-
talysator nooit te starten
door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling te laten
rijden. Op die wijze kan er onver-
brande brandstof in de katalysa-
tor terechtkomen, waardoor hij
onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat
de rem- en stuurbekrach-
tiging niet werken zolang
de motor niet is aangeslagen. U
moet daarom krachtiger op de rem
trappen en aan het stuur draaien.
Het reservewiel (indien
aanwezig) is speciaal ont -
worpen voor deze auto;
monteer het wiel niet op andere
modellen en monteer ook geen re-
servewielen van andere modellen
op uw auto.
EEN LEKKE BAND
Voor het verwisselen van het wiel en
voor het juiste gebruik van de krik en
het reservewiel (indien aanwezig)
moeten de onderstaande voorzorgs -
maatregelen in acht worden genomen.
Het reservewiel is kleiner
dan de normale wielen en
mag uitsluitend gebruikt
worden om de dichtstbijzijnde re-
paratiewerkplaats te bereiken,
waar de lekke band gerepareerd
kan worden. Tijdens het gebruik
van het reservewiel mag u niet
harder dan 80 km/h rijden.Op het
reservewiel is een sticker aange-
bracht waarop de belangrijkste
aanwijzingen en de beperkingen
staan vermeld met betrekking tot
het gebruik van het reservewiel .
Deze sticker mag absoluut niet
worden verwijderd of afgedekt.Op
de sticker staan de volgende
aanwijzingen in vier talen ver-
meld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJ-
DELIJK GEBRUIK! MAXIMAAL
80 KM/H!
VERVANG ZO SNEL MOGELIJK
DOOR EEN NORMAAL WIEL.
BEDEK DEZE AANWIJZINGEN
NIET. Op het reservewiel mag nooit een
wieldeksel worden gemonteerd. Bij
een gemonteerd reservewiel veran-
deren de rij-eigenschappen van de
auto. Vermijd met vol gas optrek -
ken, bruusk remmen en hoge snel -
heden in de bochten.
170
Het reservewiel (indien
aanwezig) heeft een levens -
duur van maximaal 3.000
km. Na deze afstand moet het re-
servewiel vervangen worden door
een ander wiel van hetzelfde type.
Monteer nooit een normale band
op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk repareren en monteren.
Het is niet toegestaan met twee of
meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet in voordat
u ze monteert: de bouten kunnen
loslopen. De krik dient uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de
auto waarbij hij geleverd is of voor
auto’s van hetzelfde model. Ge-
bruik de krik niet voor het op -
krikken van andere auto’s en be-
slist nooit voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst
wordt, kan de opgekrikte auto van
de krik vallen. Op een sticker op de krik
is het maximum hefvermo-
gen aangegeven; de krik
mag nooit voor een zwaardere last
worden gebruikt. Het noodreservewiel (indien
aanwezig) is niet geschikt voor de
montage van sneeuwkettingen. Als
u een lekke voorband (aangedre-
ven wiel) heeft en er moet met
sneeuwkettingen worden gereden,
dan moet u een wiel van de achter -
as afhalen en daarvoor in de plaats
het noodreservewiel monteren. Op
deze manier heeft u de beschikking
over twee normale voor wielen
waarop sneeuwkettingen gemon-
teerd kunnen worden en is deze
noodsituatie opgelost. Door een verkeerde montage kan
het wieldeksel tijdens het rijden
loslaten. Maak het ventiel absoluut
niet open. Plaats geen enkel stuk
gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de span-
ning van de banden en van het re-
servewiel en houdt u daarbij aan
de waarden die beschreven staan
in het hoofdstuk “Technische ge-
gevens”. WIEL VERWISSELEN
De richtlijnen geven aan dat:
– de krik 2,05 kg moet wegen
– de krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen
– de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van het-
zelfde type
– buiten de slinger geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd
mag kunnen worden.
De auto kan zijn uitgerust met een
reservewiel met normale afmetingen
(indien aanwezig).
fig. 2
P4T0110
192
INTERIEURVERLICHTINGZEKERING AMPÈRAGE PLAATS
Schakelaarverlichting op achterportieren 1 10 fig. 53
Verlichting bedieningsknoppen op middenconsole 1 10 fig. 53
Symboolverlichting op schakelaars 1 10 fig. 53
Verlichting handgrepen achterportieren 1 10 fig. 53
Verlichting dasboard en airconditioning 7 10 fig. 52
Controlelampje grootlicht 2 10 fig. 52
SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS
ABS 2 10fig. 53
ABS (regeleenheid) 13 10fig. 52
Aansteker 9 20 fig. 52
Aansteker (toestemming relais) 10 7,5 fig. 53
Airbag 3 10 fig. 53
Voeding diagnosestekker 12 10 fig. 52
Voeding elektronisch inspuitsysteem
(uitvoeringen 1.8-1.9 jtd- 2.4 jtd) 2 7,5 fig. 57
Voeding elektronisch inspuitsysteem 1 15 fig. 57
Voeding elektronisch inspuitsysteem
(uitvoering 2.0) 2 15 fig. 57
Diefstalalarm 1 10 fig. 53
Diefstalalarm (regeleenheid en ontvanger afstandsbediening) 12 10 fig. 52
Elektrische ruitbediening voor 6 25 fig. 53
Elektrische ruitbediening achter 8 25 fig. 53
Elektrische ruitbediening achter (regeleenheid) 1 10 fig. 53
Autoradio 3 20 fig. 52
1 10 fig. 53
194
SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERSZEKERING AMPÈRAGE PLAATSMAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.6 met verwarming – 1.8 met verwarming) 7 30 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoeringen 1.8 met airco) 6 50 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoering 2.0) 660fig. 56
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoeringen 1.9 jtd met airco – 2.4 jtd) 7 40 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding zekeringen en relais elektronisch inspuitsysteem 5 30 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding zekeringennr. 5-6-7-9-10-11-12-14-15
in zekeringenkast (fig. 52) 1 80 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding zekeringennr. 3-4-8 in zekeringenkast (fig. 52)
en zekeringennr. 6-7-8-9-11-12-13-14 op hulpsteun (fig. 52) 3 70 fig. 56
MAXI-FUSE: voeding van klimaatregeling 4 40 fig. 56
MIDI-FUSE: voeding extra-verwarming
(uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) 10 70 fig. 56
MIDI-FUSE: voeding ABS 9 50 fig. 56
Navigatiesysteem (display) 1 10 fig. 53
Stekkerdoos in de bagageruimte (SW) 9 20 fig. 52
Stekkerdoos in de bagageruimte (SW) (toestemming relais) 10 7,5 fig. 53
Stekkerdoos in het interieur 5 15 fig. 53
Lichtsterkteregelaar instrumentenpaneel 1 10 fig. 53
Ontvanger afstandsbed. centrale portiervergrendeling/diefstalalarm 1 10 fig. 53
Brandstofvoorverwarming (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) – 20 fig. 59
Elektrische verstelbare bestuurdersstoel met geheugen 12 25 fig. 53
Elektrisch verstelbare passagiersstoel 1330 fig. 53
Voorstoelen (verwarming) 14 20 fig. 53