
127
Rijden
6• Leeg symbool: de functie is verwijderd van het
tabblad Snelkoppelingen.
►
Controleer de wijziging op het
Snelkoppelingen-tabblad.
► Druk op deze toets voor directe toegang tot het
tabblad Snelkoppelingen.
Meervoudige uitschakeling
Het is mogelijk om tegelijkertijd meerdere
hulpfuncties voor de bestuurder uit te schakelen.
Dat wordt in twee stappen gedaan:
–
Eerst moet u alle functies selecteren die u wilt
uitschakelen.
–
Daarna moet u al deze functies tegelijkertijd
uitschakelen.
De functies selecteren
► Druk op deze toets op het dashboard om
de tabbladen ADAS weer te geven.
►
Selecteer het tabblad
Functies.
► Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare functies weer te geven.
►
Selecteer de functies die worden uitgeschakeld
als u de toets ADAS bij elke start even ingedrukt
houdt (bijvoorbeeld Stop-start, Rijstrookassistent,
Automatisch remsysteem (Active Safety Brake)).
► Druk op deze toets om terug te keren
naar de vorige pagina.
Het systeem slaat op welke functies u wilt
uitschakelen.
Deze functies uitschakelen
► Houd deze toets op het
dashboard ingedrukt.
Alle eerder geselecteerde functies worden
uitgeschakeld totdat de auto weer wordt gestart (dit
wordt met een geluidssignaal bevestigd).
Verkeersbordherkenning
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem geeft de ter plaatse geldende
maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel
met behulp van: –
Door de camera gedetecteerde verkeersborden
met een snelheidslimiet.
–
Informatie over snelheidslimieten op basis van de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
–
Informatie over snelheidslimieten van verbonden
diensten.
–
Door de camera gedetecteerde borden die een erf
aangeven.
Bord gedetecteerd Voorgestelde
snelheid (berekend)
Begin erfzone Voorbeeld:
Zonder PEUGEOT
i-Connect Advanced 20
km/h of 10
mph (afhankelijk van de voor het
instrumentenpaneel gebruikte eenheid) Met PEUGEOT
i-Connect Advanced Weergave van de
snelheid die geldt in
het land waar u zich bevindt.
–
Bepaalde verkeersborden met aanvullende
informatie die door de camera worden gedetecteerd.

131
Rijden
6
Zonder advies vooraf voor de ingestelde
snelheid
Zonder advies vooraf voor de ingestelde
snelheid
4.Huidige ingestelde snelheid
5. Vraag voor opslaan snelheid
6. Huidige gedetecteerde snelheidslimiet
7. Volgende gedetecteerde snelheidslimiet
Werkingsvoorwaarden
– In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers.
–
Drive
Assist 2.0 ingeschakeld.
–
Rijsnelheid tussen 0 en 180 km/h.
–
Stuurwiel wordt correct vastgehouden door de
bestuurder.
Opslaan van de snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer 1-LIMIT of
snelheidsregelaar 2 in.
De informatie gerelateerd aan de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar wordt
weergegeven.
Wanneer een nieuwe snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, geeft het systeem de waarde weer
en knippert "OK?" om te vragen of dit als de nieuwe
snelheid moet worden ingesteld.
Bij een verschil van minder dan 5 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool "OK?" niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk op
3-OK om de nieuwe ingestelde snelheid
te bevestigen.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit aanvullende systeem herkent deze
verkeersborden en toont ze op het
instrumentenpaneel.
Wanneer u een dergelijk bord nadert, wordt het
betreffende symbool op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De geselecteerde weergavemodus moet "Rijden"
zijn.
De borden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van
het Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer
informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30
km/h.

135
Rijden
6► Wanneer u op toets 2-I I> drukt, wordt de functie
tijdelijk onderbroken.
►
W
anneer u opnieuw op 2-I I>, 3 of 4-OK drukt,
wordt de snelheidsregelaar weer ingeschakeld
(groen).
De werking van de snelheidsregelaar wordt in de volgende gevallen ook tijdelijk
onderbroken:
–
W
anneer het rempedaal wordt ingetrapt.
–
Automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
W
anneer de neutraalstand wordt geselecteerd
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
–
W
anneer het koppelingspedaal langer dan 5
seconden wordt ingetrapt.
–
W
anneer de elektrische parkeerrem wordt
gebruikt.
Ingestelde snelheid wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
►
Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/te
verlagen, beweegt u 3
herhaaldelijk kort omhoog/
omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog/omlaag gedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele
rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van de ingestelde snelheid worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►
Druk opnieuw op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1: de informatie over de
snelheidsregelaar wordt niet langer weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van
de ingestelde snelheid.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met automatische transmissie en de selectiehendel
(elektrisch).
Dit systeem past automatisch de snelheid aan en
corrigeert de koers van de auto, met behulp van de
Adaptieve cruise control met Stop&Go-functie in
combinatie met Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de Adaptieve snelheidsregelaar en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder door
in te grijpen op de besturing, te accelereren
en te remmen binnen de natuurkundige limieten
en de mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur of voertuigen in
de buurt van de auto kunnen niet goed worden
gedetecteerd of slecht worden geïnterpreteerd
door de camera en de radar. Dit kan leiden tot
onverwachtse koerswijzigingen, het uitblijven van
een stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt

136
Rijden
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Het systeem selecteren of het
selecteren ongedaan maken
ASSIST
► Druk deze toets herhaaldelijk in totdat de Drive
Assist Plus-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►
Na een paar seconden wordt de Drive
Assist
Plus-modus geselecteerd. De miniweergave
Rijhulpsystemen wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De kleur van de symbolen die het stuurwiel en de
zijmarkeringen vertegenwoordigen, hangt af van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs) Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen) Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan; het
systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
►
Druk deze toets weer herhaaldelijk in totdat
de OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►
Na een paar seconden wordt de selectie van de
Drive Assist Plus-modus ongedaan gemaakt. De
miniweergave Rijhulpsystemen wordt niet langer
weergegeven.
Drive Assist 2.0
Dit systeem regelt de snelheid en corrigeert de koers
van de auto automatisch door de volgende functies
te combineren:
–
Drive
Assist Plus met Adaptieve cruise control met
Stop&Go-functie en Lane Positioning Assist.
–
Halfautomatisch veranderen van rijstrook.
–
Advies vooraf voor de ingestelde snelheid.
Raadpleeg de betreffende gedeelten voor meer
informatie over deze functies.
Of het systeem beschikbaar is, hangt af van het land
waar u rijdt.
Dit systeem dient alleen te worden gebruikt op
snelwegen en hoofdwegen.
Het systeem selecteren of het
selecteren ongedaan maken
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
► Selecteer het Functies-tabblad en selecteer
Drive Assist of maak de selectie hiervan ongedaan.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Adaptieve snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Specifieke adviezen voor de
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (opgeslagen snelheid), terwijl er
voldoende afstand (ingesteld door de bestuurder)
tot de voorligger wordt gehouden. Dit systeem regelt
automatisch het accelereren en decelereren van de
auto.
Als de auto is uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak, kan het systeem de snelheid van
de auto verlagen tot 30
km/h.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het systeem functioneert niet wanneer het
remlicht defect is.

138
Rijden
Wanneer een auto met automatische transmissie
of een selectiehendel door remmen tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3 seconden weer kan wegrijden, drukt u op
2-II> of trapt u het gaspedaal in om weg te rijden.
De snelheidsregelaar blijft actief na het schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de snelheidsregelaar is onderbroken en de bestuurder deze
opnieuw probeert in te schakelen, wordt de
melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden niet geschikt" tijdelijk
weergegeven als opnieuw inschakelen niet
mogelijk is (er wordt niet aan de voorwaarden
voldaan).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met
de functie Verkeersbordherkenning
► Druk op 4-OK om de door de functie op het
instrumentenpaneel weergegeven snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer op de
toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid veel verschilt van de huidige rijsnelheid, is een sterke
acceleratie of deceleratie voelbaar.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.")
10.Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig
Gebruik
Het systeem selecteren
► Druk, met draaiende motor , herhaaldelijk
op 1-ASSIST totdat de modus Snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
►
Na een paar seconden wordt de modus
Snelheidsregelaar geselecteerd. De miniweergave
Rijhulpsystemen wordt weergegeven (grijs) en de
snelheidsregelaar kan worden ingeschakeld.
Snelheidsregelaar inschakelen
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet de snelheid van de auto
tussen 30 en 180
km/h liggen.
Bij een auto met de automatische -transmissie of
een selectiehendel (elektrisch) moet de snelheid
tussen 0 en 180
km/h liggen.
Het systeem kan worden ingeschakeld, afhankelijk
van de volgende omstandigheden:
–
Het bestuurdersportier is gesloten.
–
De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel
vastgemaakt.
–
T
weede versnelling of hoger ingeschakeld bij de
handgeschakelde versnellingsbak.
–
Stand
D
van de automatische transmissie is
geselecteerd.
–
Parkeerrem vrijgezet.
–
Of de auto stilstaat met het rempedaal ingetrapt.
Een melding OK ? wordt weergegeven als er aan
alle voorwaarden voor activering wordt voldaan.
►
Druk op
4-OK: de huidige snelheid wordt
de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/h) en
de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
►
Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen / te
verlagen, beweegt u 3
herhaaldelijk kort omhoog /
omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen / te
verlagen, houdt u 3 omhoog / omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog / omlaag gedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van
de ingestelde snelheid worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen. ►
Druk opnieuw op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuwe ingestelde snelheid
wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
De snelheidsregelaar onderbreken / hervatten
► Druk op 2-II> of trap het rempedaal in. Het
symbool "II>" wordt weergegeven als er aan alle
voorwaarden voor activering wordt voldaan.
De snelheidsregelaar kan ook als volgt worden
onderbroken:
–
Automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) in werking treedt.
–
door de neutraalstand of achteruitversnelling in te
schakelen.
–
W
anneer de snelheid van de auto lager is dan
30
km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak.
–
W
anneer de kans op het afslaan van de motor
bij een handgeschakelde versnellingsbak wordt
gedetecteerd.
–
W
anneer het koppelingspedaal langer dan 10
seconden wordt ingetrapt.
–
W
anneer de elektrische parkeerrem wordt
gebruikt.
–
W
anneer de veiligheidsgordel wordt losgemaakt.
–
W
anneer het bestuurdersportier wordt geopend.
►
Druk op
2-II> of 4-OK om de snelheidsregelaar
weer in te schakelen.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden
en vervolgens het systeem opnieuw inschakelen
door sneller dan 30
km/h te rijden en 2-II> of 4-OK
in te drukken.

141
Rijden
6
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
De camera en/of de radar kunnen sommige voertuigen op de weg (bijvoorbeeld een
vrachtwagen) slecht waarnemen of interpreteren
en dit kan leiden tot een onjuiste inschatting van
de afstand waardoor ten onrechte wordt versneld
of geremd.
Let vooral op: – Bij de aanwezigheid van motorfietsen en
bij het invoegen van voertuigen.
–
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of over een
brug rijdt.
Gebruik het systeem niet: – Na een klap tegen de voorruit ter hoogte
van de camera of een klap tegen de voorbumper.
–
Als een van de remlichten niet werkt.
Het systeem mag niet worden gebruikt: – Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.
– Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers of
het overspuiten van de voorbumper).
–
Belemmering van de radar en/of camera.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid streepjes (oranje)
weergegeven.
Om de storing te bevestigen, gaat dit waarschuwingslampje branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Lane Positioning Assist
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en
houdt de auto op de door de bestuurder gekozen
positie binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
hoofdwegen.
Inschakelen / uitschakelen
Het Lane Positioning Assist-systeem wordt
automatisch ingeschakeld nadat de stand Drive
Assist Plus is geselecteerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de Drive Assist Plus.
De selectie wordt bevestigd door de weergave
van de symbolen op het instrumentenpaneel
die het stuurwiel en de rijstrookmarkeringen
vertegenwoordigen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs) Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen) Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje) Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer
wil gebruiken, kan hij of zij het uitschakelen door
nogmaals op de toets ASSIST te drukken (bevestigd
wanneer de miniweergave voor Rijhulpsystemen
van het instrumentenpaneel verdwijnt).
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

144
Rijden
Hiervoor wordt de camera boven aan de voorruit, de
radar aan de voorzijde en de vier hoekradars in de
bumpers gebruikt.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-detectiesysteem om te voorkomen
dat de bestuurder de aandacht verliest.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over het hands-on-detectiesysteem.
Het systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks altijd waakzaam
moet blijven. De bestuurder blijft verantwoordelijk
voor het rijden en dient de omgeving in de gaten
te houden en de handen op het stuurwiel te
houden.
De bestuurder moet meteen actie ondernemen
als hij denkt dat de verkeerssituatie of het
wegoppervlak ingrijpen vereist, door het stuurwiel
te bewegen om de werking van het systeem
tijdelijk te onderbreken.
Elk gebruik van het rempedaal of het gaspedaal
waardoor de adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt er ook voor dat het systeem
wordt uitgeschakeld.
Het systeem selecteren
Twee mogelijkheden:
– Wanneer de auto al op een geschikte weg rijdt,
selecteert de bestuurder het systeem door het Drive
Assist 2.0-systeem in te schakelen.
Meldingen Rijsituaties
" Houd uw handen op het stuurwiel"
(in blauw kader) Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel verkeerd
of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
" Houd het stuurwiel vast"
(in oranje kader) De Lane Positioning Assist wordt uitgeschakeld of spoedig uitgeschakeld.
" Houd het stuurwiel vast"
(in rood kader) Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Het systeem kan een waarschuwing geven
wanneer de auto op een lange, rechte weg
rijdt met een effen wegdek, zelfs als de
bestuurder denkt dat hij het stuurwiel goed
vasthoudt.
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet of voert het onjuiste stuurcorrecties uit:
–
W
anneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt (bij Drive Assist 2.0).
–
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist).
–
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).
–
W
anneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.
–
W
anneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
Bij het rijden op bochtige wegen.
–
Bij werkzaamheden aan de weg.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
–
Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.
–
Bij rijden op een circuit.
– Op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Halfautomatisch veranderen
van rijstrook
(met Drive Assist 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem assisteert de bestuurder bij het
wisselen van rijstrook.

148
Rijden
(oranje)“ Rijstrookwissel onderbroken: blijf in uw
rijstrook”
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
(blauw) "Rijstrookwissel geannuleerd"
Verder gebruik van de systemen: Lane Positioning
Assist en Adaptieve snelheidsregelaar.
of
Onderbreking door de bestuurder.
(rood) " Neem controle over de auto over"
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
Werkingslimieten
Het systeem mag alleen op rijbanen worden
gebruikt.
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet:
–
W
anneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt.
–
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist).
–
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).
– Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.
–
W
anneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
Bij het rijden op bochtige wegen.
–
Bij werkzaamheden aan de weg.
Het systeem mag in de volgende situaties niet worden gebruikt:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
–
Ongewone omstandigheden, zoals bij
wegwerkzaamheden, in tolgebieden of op
noodrijbanen.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– W aarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger, een
voetganger of een fietser.