100
Voorgeprogrammeerde
airco (elektrisch)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het passagierscompartiment zo programmeren dat deze een vooraf gedefinieerde, niet-wijzigbare temperatuur (ongeveer 21°C) bereikt voordat u in de auto stapt, op de dagen en tijden van uw keuze.De functie is zowel beschikbaar wanneer de auto is
aangesloten als wanneer deze niet is aangesloten.
Programmeren
Met Bluetooth®-audiosysteem
Het vooraf instellen van de temperatuur is niet mogelijk bij het Bluetooth®-audiosysteem.
Met TOYOTA Pro Touch of TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem
Het programmeren kan worden uitgevoerd vanaf een smartphone met behulp van de app MyToyota (binnenkort beschikbaar).Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de op afstand bedienbare functies.
Met TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem
Via het menu Applicaties.
Druk op “Auto apps” om de startpagina van de apps te openen.Selecteer Airconditioning.
► Druk op + om een programma toe te voegen.
► Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en de gewenste dagen. Druk op OK.► Druk op ON om dit programma te activeren.De sequentie voor de temperatuurinstelling begint ongeveer 45 minuten voor de geprogrammeerde tijd wanneer de auto is aangesloten (20 minuten wanneer de auto niet is aangesloten) en wordt daarna 10 minuten aangehouden.
NOTIC E
U kunt meerdere programma's instellen.Elk programma wordt in het systeem opgeslagen.Voor het optimaliseren van de actieradius raden we u aan om een programma te starten terwijl de auto is aangesloten.
NOTIC E
Het ventilatorgeluid dat u hoort tijdens het op temperatuur brengen van de auto is volkomen
normaal.
Voorwaarden voor werking
– De functie wordt alleen geactiveerd wanneer het contact UIT staat en de auto is vergrendeld.– Wanneer de auto niet is aangesloten, wordt de functie alleen geactiveerd als het laadniveau van het batterijpakket meer dan 50% bedraagt.– Als de auto niet is aangesloten en een terugkerend programma actief is (bijv. van maandag t/m vrijdag), wordt het programma
gedeactiveerd als er twee sequenties voor de temperatuurinstelling worden uitgevoerd zonder dat de auto wordt gebruikt.
11 0
NOTIC E
Bij auto's met automatische airconditioning wordt tijdens het bedienen van de ruitensproeiers voor automatisch de luchttoevoer afgesloten om een onaangename geur in het passagierscompartiment te voorkomen.
WARNI NG
Gebruik de ruitensproeier niet wanneer het ruitensproeierreservoir leeg is om schade aan de ruitenwisserbladen te voorkomen.Gebruik de ruitensproeier alleen als er geen risico is dat de vloeistof op de voorruit vastvriest en het zicht wordt belemmerd. Gebruik 's winters altijd ruitensproeiervloeistof die geschikt is voor lage temperaturen.Vul nooit bij met water.
Laag ruitensproeiervloeistofniveau
Wanneer het lage niveau van het reservoir is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, vergezeld van een geluidssignaal en een melding.Het lampje gaat branden wanneer het contact AAN wordt gezet en telkens wanneer de schakelaar wordt bediend, totdat het reservoir is bijgevuld.Vul de eerstvolgende keer dat u de auto stilzet het ruitensproeierreservoir bij (of laat het bijvullen).
Automatische ruitenwissers
voor
In de AUTO-modus werken de ruitenwissers automatisch en passen ze zich aan de intensiteit van de regen aan.De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/zonlichtsensor aan de bovenzijde van de voorruit, in het midden, achter de binnenspiegel.
Inschakelen
► Druk de bedieningsschakelaar kort omlaag.De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.Dit waarschuwingslampje gaat branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding.
Uitschakelen
► Duw de bedieningsschakelaar nog een keer kort omlaag of zet de bedieningsschakelaar in een andere stand (Int, 1 of 2).
Dit waarschuwingslampje dooft op het instrumentenpaneel en er wordt een melding weergegeven.
NOTIC E
Als het contact gedurende meer dan een minuut UIT is geweest, moeten de automatische ruitenwissers opnieuw worden ingeschakeld door de bedieningsschakelaar omlaag te duwen.
Storing
Als zich een storing voordoet in de automatische werking van de ruitenwissers, werken deze in de intervalstand.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Dek de regen-/zonlichtsensor niet af.Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
157
Rijden
6
Starten/uitzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn geactiveerd.
► Zet bij een handgeschakelde transmissie de selectiehendel in de neutraalstand en houd
het koppelingspedaal ingetrapt tot de motor is aangeslagen.► Zet bij een automatische transmissie de selectiehendel in stand P en trap vervolgens het rempedaal in.
Met de mechanische sleutel / Met de
sleutel met afstandsbediening
1.Stand Stop.
2.Stand Contact AAN.
3.Stand Start.
► Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de startcode.► Ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het stuurwiel en aan de contactsleutel te draaien.
NOTIC E
In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen te bewegen (bijvoorbeeld als de wielen tegen het trottoir staan).
► Draai de sleutel in stand 2 (contact AAN) om de motor te laten voorgloeien.► Activeer, zodra dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel is gedoofd, de startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen; geef daarbij geen gas. Laat zodra de motor is aangeslagen de sleutel los om hem te laten terugkeren in stand 2.
NOTIC E
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is.Bij sommige weersomstandigheden wordt aanbevolen de volgende voorschriften te volgen:– Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.
Afhankelijk van de uitvoering: als de airconditioning is ingeschakeld en de buitentemperatuur hoger is dan 35°C, kan het stationair toerental oplopen tot 1.300 omw/min, afhankelijk van de behoefte aan koeling.– Wacht onder winterse omstandigheden na het aanzetten van het contact met starten tot het lampje voorgloeien uit is.– Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager dan -23°C) de motor gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit garandeert een optimale werking en levensduur van de mechanische componenten (motor en transmissie) van de auto.Laat de motor nooit draaien in een onvoldoende geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten gevaarlijke uitlaatgassen zoals koolmonoxide uit. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
NOTIC E
Bij een benzinemotor kan na een koude start het voorverwarmen van de katalysator 2 minuten lang duidelijk voelbare motortrillingen veroorzaken wanneer de motor stationair draait (bij verhoogd stationair toerental).
173
Rijden
6
Rijmodi (elektrisch)
De rijmodi worden met de volgende knop geselecteerd:
Door op de knop te drukken worden de modi weergegeven op het instrumentenpaneel en, afhankelijk van de uitvoering, op het scherm met TOYOTA Pro Touch met navigatiesysteem.U kunt geen modus selecteren als het controlelampje READY uit is.Als de melding verdwijnt, wordt de geselecteerde modus geactiveerd en wordt deze continu aangegeven op het instrumentenpaneel (behalve modus Normal).Telkens wanneer het contact AAN wordt gezet, wordt standaard de modus Normal geselecteerd.
Normal
Hierdoor worden de actieradius en de dynamische prestaties geoptimaliseerd.Trap het gaspedaal volledig in om een maximaal koppel en vermogen te verkrijgen.
Eco
Optimaliseert het energieverbruik door het vermogen van de verwarming en airconditioning
te beperken (zonder ze daadwerkelijk uit te schakelen) en het elektromotorkoppel en -vermogen te beperken.
Power
Biedt dezelfde voertuigprestaties wanneer volledig beladen (maximaal toelaatbaar voertuiggewicht) als wanneer de auto in de modus Normal staat en onbeladen is.
Stop & Start
De functie Stop & Start zet de motor tijdelijk uit (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen, enz.). De motor wordt automatisch weer gestart (START-stand) zodra de bestuurder te kennen geeft weer te gaan rijden.Deze functie, die vooral is ontwikkeld voor gebruik in de stad, zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een lager geluidsniveau tijdens het wachten.Het systeem heeft geen invloed op de werking van de overige functies van de auto, met name het remsysteem.
WARNI NG
Rijden op een overstroomde wegSchakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u op een overstroomde weg moet rijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer rijadviezen, met name over het rijden op overstroomde wegen.
217
Praktische informatie
7
Laden van de tractiebatterij
(elektrisch)
Sluit, om te laden, de auto aan op een elektriciteitsnet thuis (thuis of versneld laden) of op een openbare snellader (supersnel laden).Voer, om volledig te laden, de gewenste laadprocedure uit zonder onderbreking, totdat het laden automatisch wordt beëindigd. U kunt kiezen
voor direct of uitgesteld laden (behalve bij een openbare snellader, modus 4).U kunt het thuis of versneld laden op elk gewenst moment onderbreken door de auto te ontgrendelen en de stekker te verwijderen. Raadpleeg voor supersnel laden de openbare snellader.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het instrumentenpaneel en het touchscreen.
NOTIC E
U kunt de laadvoortgang ook volgen met behulp van de app MyToyota (binnenkort beschikbaar).Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de op afstand bedienbare functies.
NOTIC E
Lounge-modusWanneer de auto is verbonden, kan het contact AAN worden gezet en kunnen bepaalde functies, zoals het audio- en telematicasysteem en de airconditioning, enkele uren worden gebruikt.
WARNI NG
Om veiligheidsredenen kan de motor niet worden gestart als de laadkabel is aangesloten op de aansluiting van de auto. Er wordt een waarschuwing weergegeven op het instrumentenpaneel.
NOTIC E
Koelen van de tractiebatterijDe koelventilator in de motorruimte wordt tijdens het laden ingeschakeld om de ingebouwde lader en de tractiebatterij te koelen.
NOTIC E
Auto die gedurende 1 tot 12 maanden stilstaatOntlaad de tractiebatterij tot 2 of 3 streepjes op de laadniveaumeter op het instrumentenpaneel.
Sluit de laadkabel niet aan.
Parkeer de auto altijd op een plaats met temperaturen tussen -10°C en 30°C (als u parkeert op een plaats met extreme temperaturen kan de tractiebatterij beschadigd raken).Neem de kabel los van (+)-pool van de accu in de motorruimte.Sluit ongeveer elke 3 maanden een 12V-acculader aan op de (+)- en (-)-pool
van de accu om de accu te laden en de bedrijfsspanning te behouden.
Voorzorgsmaatregelen
Elektrische auto's zijn ontwikkeld in overeenstemming met de richtlijnen met betrekking tot maximale elektromagnetische velden uitgegeven door de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP - Richtlijnen 1998).
Gebruikers van pacemakers of vergelijkbare apparatuur
De elektrische auto's zijn ontwikkeld in overeenstemming met de richtlijnen met betrekking tot maximale elektromagnetische velden uitgegeven door de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP - Richtlijnen 1998).
222
Lastreductiemodus
Systeem dat het gebruik van bepaalde functies beheert overeenkomstig de resterende lading in de accu.Tijdens het rijden schakelt de lastreductiefunctie bepaalde functies uit, zoals de airconditioning en de achterruitverwarming.De uitgeschakelde functies worden automatisch
weer ingeschakeld zodra de omstandigheden dit toelaten.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
WARNI NG
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag nooit worden voorzien van een sneeuwketting.
NOTIC E
Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto.
Oorspronkelijke bandenmaat van de auto
Type ketting
215/65 R1612 mm schakel
215/60 R17
225/55 R17
U kunt ook sneeuwsokken gebruiken.Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige..
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.► Activeer de parkeerrem en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.► Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.► Rijd voorzichtig weg en rijd even met een snelheid van maximaal 50 km/h.► Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.
NOTIC E
Wij raden u ten zeerste aan voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
WARNI NG
Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg, om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, verzeker u er dan van dat de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.
229
Praktische informatie
7
WARNI NG
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans op bevriezing, kalkafzetting, enz.).
Dieselbrandstofadditief
(dieselmotor met roetfilter)
of Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het permanent branden van dit waarschuwingslampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een te laag additiefniveau voor het roetfilter.
Bijvullen
Dit additief moet op zeer korte termijn bijgevuld worden.Ga naar een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
AdBlue (dieselmotoren)
Wanneer het reserveniveau is bereikt, wordt een waarschuwing geactiveerd.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de indicatoren en met name de AdBlue-actieradiusindicatoren.Om te voorkomen dat de auto conform de voorschriften niet meer kan worden gestart, moet u het AdBlue-reservoir bijvullen.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over AdBlue en met name het bijvullen van AdBlue.
Controles
Controleer, tenzij anders aangegeven, deze onderdelen overeenkomstig het onderhoudsschema van de fabrikant en uw motor.
Laat ze anders controleren door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Gebruik uitsluitend producten die worden aanbevolen door TOYOTA of producten van een vergelijkbare kwaliteit en met vergelijkbare specificaties.Om de werking van belangrijke onderdelen als die van het remsysteem te optimaliseren, heeft TOYOTA een selectie van zeer specifieke producten in haar aanbod.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.Niettemin is het raadzaam om regelmatig te
controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.
NOTIC E
Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12V-accu het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
WARNI NG
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-loodzuuraccu.Laat hem altijd vervangen door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (bijv. veel stof, veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moet het filter twee keer zo vaak worden vervangen.
NOTIC E
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning negatief beïnvloeden en onaangename geuren veroorzaken.
293
TOYOTA Pro Touch
11
WARNI NG
Het touchscreen is een capacitief scherm.Gebruik voor het schoonmaken van het scherm een zachte, niet-schurende doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:– Statusinformatie van de airconditioning (afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu.– Statusinformatie van het Radio Media-menu en het telefoonmenu.– Statusinformatie m.b.t. privacy.– Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.Selecteren van de audiobron (afhankelijk van de uitrusting):– FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de uitrusting).– Telefoon verbonden via Bluetooth en Bluetooth-multimedia-uitzending (streaming).– USB-stick.
NOTIC E
Via het menu “Instellingen” kan een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke interesses worden aangemaakt, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders, audio-instellingen, geluidssfeer, enz.). De instellingen worden automatisch toegepast.
NOTIC E
In zeer warme omstandigheden wordt het volume mogelijk beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem wordt mogelijk gedurende ten minste 5 minuten in de stand-bymodus gezet (met het scherm en het geluid uit).Het systeem keert weer terug naar de normale werking wanneer de temperatuur in het passagierscompartiment is gedaald.
Stuurkolomschakelaars
Stuurkolomschakelaars -
Type 1
Radio:Selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.Selecteren van het vorige/volgende item uit een menu of lijst.Media:Selecteren van het vorige/volgende nummer.Selecteren van het vorige/volgende item uit een menu of lijst.Radio:Kort indrukken: weergeven van de lijst met radiozenders.Lang indrukken: bijwerken van de lijst.Media:Kort indrukken: weergeven van de lijst met mappen.Lang indrukken: weergeven van de verschillende sorteeropties.Wijzigen van de audiobron (radio, USB, AUX mits apparatuur is aangesloten, CD, streaming).Bevestigen van een selectie.
Verhogen van het geluidsvolume.