WAARSCHUWING!
Voordat u het LTA-systeem gebruikt
• Vertrouw niet uitsluitend op hetLTA-systeem. Het LTA-systeem is
geen systeem dat de auto
automatisch bestuurt of de
hoeveelheid aandacht die moet
worden besteed aan het gebied vóór
de auto beperkt. De bestuurder dient
altijd volledige verantwoordelijkheid
te nemen voor een veilig rijgedrag
door de omgeving steeds goed in de
gaten te houden en het stuurwiel te
bedienen om de rijrichting van de
auto te corrigeren. De bestuurder
moet ook zorgen voor voldoende
pauzes als hij moe is, bijvoorbeeld als
hij langere tijd heeft gereden.
• Als u niet op de juiste manier rijdt en niet goed oplet, kan dat leiden tot
een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van het LTA-systeem
Gebruik in de volgende gevallen de
toets LTA om het systeem uit te
schakelen. Als u dat niet doet, kan dat
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Er wordt gereden op een wegdek dat glad is door regenachtig weer,
sneeuwval, vorst, enz.
• Er wordt gereden op een met sneeuw bedekte weg.
• Witte (gele) lijnen zijn moeilijk te zien door regen, sneeuw, mist, stof,
enz.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Er wordt gereden in een tijdelijkerijstrook of een smalle rijstrook door
wegwerkzaamheden.
• Er wordt gereden in een gebied met wegwerkzaamheden.
• Er is/zijn een reservewiel, sneeuwkettingen, enz. gemonteerd.
• Als de banden erg versleten zijn of als de bandenspanning te laag is.
• Tijdens het slepen in een noodgeval.
Voorkomen van storingen in het
LTA-systeem en onbedoeld
uitgevoerde handelingen
• Breng geen wijzigingen aan de koplampen aan en plak geen stickers
op het lampglas.
• Breng geen wijzigingen aan de wielophanging, enz. aan Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige indien de
wielophanging, enz. moet worden
vervangen.
• Monteer of plaats geen voorwerpen op de motorkap of de grille. Monteer
ook geen accessoires aan de
voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
• Als uw voorruit gerepareerd moet worden, neem dan contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Omstandigheden waaronder de
functies mogelijk niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Houd om veilig te rijden de
omgeving steeds goed in de gaten,
bedien het stuurwiel om de rijrichting
van de auto te corrigeren en vertrouw
niet uitsluitend op de werking van het
systeem.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
198
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Er wordt met de auto gereden in een
gebied zonder witte (gele) lijnen,
zoals voor een tolboom of
kaartautomaat of op een kruising.
• De witte (gele) lijnen zijn
onderbroken of er zijn verhoogde
rijstrookmarkeringen of stenen
aanwezig.
• De witte (gele) lijnen zijn niet of
moeilijk te zien door zand, enz.
• Er wordt met de auto gereden op een
wegdek dat nat is door regen,
plassen, enz.
• De verkeerslijnen zijn geel (waardoor
ze mogelijk moeilijker te herkennen
zijn dan witte lijnen).
• De witte (gele) lijnen lopen over een
stoeprand, enz.
• Er wordt met de auto gereden op een
helder oppervlak, zoals beton.
• Als de rand van de weg niet duidelijk
of niet recht is.
• Er wordt met de auto gereden op een
oppervlak dat helder is als gevolg
van gereflecteerd licht, enz.
• Er wordt met de auto gereden in een
gebied waar de helderheid
plotseling verandert, zoals bij in- en
uitgangen van tunnels.
• Licht van de koplampen van een
tegenligger, de zon, enz. dringt de
camera binnen.
• Er wordt gereden op een helling.
• Er wordt gereden op een weg die
naar links of rechts helt of op een
bochtige weg.
• Er wordt gereden op een onverharde
of ongelijkmatige weg.
• De rijstrook is zeer smal of breed.
• De auto helt sterk over door het
vervoeren van zware bagage of door
een onjuiste bandenspanning.
• De afstand tot de voorligger is
extreem kort.
• De auto beweegt vaak op en neer ten
gevolge van de
wegomstandigheden tijdens het
rijden (slechte wegen of naden in
het wegdek).
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer u met uitgeschakelde
koplampen in een tunnel of in het
donker rijdt of wanneer een
koplamp gedimd wordt doordat het
lampglas vuil of niet goed uitgelijnd
is.
• De auto heeft last van zijwind.
• De auto krijgt een windstoot door
een passerend voertuig op een
naastgelegen rijstrook.
• De auto is net van rijstrook gewisseld
of een kruising overgestoken.
• Er worden banden gebruikt met
verschillende structuren of
profielen of van verschillende
fabrikanten of merken.
• Als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Er zijn winterbanden, enz.
gemonteerd.
• Er wordt gereden met extreem hoge
snelheden
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem
Lane Departure Alert-functie
Wanneer het systeem vaststelt dat de
auto de rijstrook of de rijbaan
*dreigt te
verlaten, wordt een waarschuwing
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
waarschuwingszoemer of trilt het
stuurwiel om de bestuurder te
waarschuwen.
Wanneer de waarschuwingszoemer klinkt
of het stuurwiel trilt, controleer dan het
gebied rondom uw auto en stuur de auto
voorzichtig terug naar het midden van de
rijstrook.
Auto met BSM: Wanneer het systeem
vaststelt dat de auto de rijstrook dreigt te
verlaten en dat de kans op een aanrijding
met een inhalende auto in de
naastgelegen rijstrook groot is, treedt de
Lane Departure Alert in werking, zelfs
wanneer de richtingaanwijzers zijn
ingeschakeld.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
200
3. Selecteer de gewenste kleur.
Instapverlichting
De verlichting wordt automatisch in- en
uitgeschakeld, afhankelijk van de stand
van het contact, de aanwezigheid van de
elektronische sleutel, het vergrendeld/
ontgrendeld zijn van de portieren en het
geopend/gesloten zijn van de portieren.
Voorkomen dat de 12V-accu te ver
ontladen raakt
Als de interieurverlichting blijft branden
nadat het contact UIT is gezet, gaat de
verlichting na 20 minuten automatisch
uit.
Wanneer de interieurverlichting of de
leeslampjes voor niet op de normale
wijze reageren
• Wanneer er water, vuil e.d. op het
lampglas zit
• Wanneer de verlichting met een natte
hand wordt bediend
• Als u handschoenen, enz. draagt
De interieurverlichting kan
automatisch gaan branden als
Als een van de airbags wordt
geactiveerd of bij een harde aanrijding
van achteren wordt de
interieurverlichting automatisch
ingeschakeld.
De interieurverlichting wordt na
ongeveer 20 minuten automatisch
uitgeschakeld.
De interieurverlichting kan handmatig
worden uitgeschakeld. Om verdere
aanrijdingen te voorkomen verdient het
echter aanbeveling de verlichting te
laten branden totdat de veiligheid
gegarandeerd is.
(De interieurverlichting wordt mogelijk
niet automatisch ingeschakeld,
afhankelijk van de kracht en de
omstandigheden van de aanrijding.)Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 428)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
brandstofcelsysteem is uitgeschakeld.
Verwijderen van het lampglas
Verwijder nooit het lampglas van de
interieurverlichting en de leeslampjes
voor. Anders kan de verlichting
beschadigd raken. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige wanneer een lampglas
verwijderd moet worden.
6.2 Gebruik van de interieurverlichting
309
6
Voorzieningen in het interieur
WAARSCHUWING!(Vervolg)
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
AUit
BAUTO
• Wanneer het bovenste deel van de
voorruit waar de regensensor is
geplaatst met de hand wordt
aangeraakt
• Wanneer een natte doek of iets
dergelijks in de buurt van de
regensensor wordt gehouden
• Als iets tegen de voorruit stoot
• Als u het regensensorhuis aanraakt of
als iets in aanraking komt met de
regensensor
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de achterbumper
Als de lak van de achterbumper is
geschilferd of bekrast, werken de
onderstaande systemen mogelijk niet
goed. Neem, als dit gebeurt, contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• BSM (indien aanwezig)
• Automatisch knipperende
alarmknipperlichten achter (indien
aanwezig)
• RCTA (indien aanwezig)
• PKSB (indien aanwezig)
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van
de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
• Was de auto zo spoedig mogelijk:
– Na het rijden in een kustgebied
OPMERKING(Vervolg)
– Na het rijden over gepekelde wegen
– Als er zich teer of boomsappen op
de lak bevinden
– Als er zich dode insecten, insecten-
of vogelpoep op de lak bevinden
– Na het rijden in gebieden waar
sprake is van veel rook, stof,
ijzerdeeltjes of chemische stoffen
– Als de auto erg vuil is geworden van
stof of modder
– Als er brandstof op de lak is gemorst
• Als de lak is geschilferd of bekrast, laat
deze dan direct herstellen.
• Verwijder vuil van de velgen en berg
ze op een droge plaats op om te
voorkomen dat de velgen tijdens de
opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan
de buitenzijde
• Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen
organische oplosmiddelen en borstel
ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen
beschadigen.
• Breng geen was aan op de lenzen. Was
kan het lampglas beschadigen.
Wassen in een autowasstraat
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in werking treden
waardoor de ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen raken.
Bij het wassen van de auto
Verwijder de dop van de tank in de auto
niet en zorg dat er geen water over de
tank stroomt. Als er water in de tank
terechtkomt, kan er schade ontstaan.
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Stel de camera of de omgeving ervan
tijdens het wassen van de auto niet
bloot aan sterke waterstralen uit een
hogedrukreiniger. Door de kracht van
de waterstralen werkt het apparaat
mogelijk niet goed meer.
• Spuit geen water rechtstreeks op de
radarsensor die achter het embleem is
7.1 Onderhoud en verzorging
334
7.3.14 Lampen
U kunt de onderstaande lampen
desgewenst zelf vervangen. Aangezien
de onderdelen beschadigd zouden
kunnen raken, raden wij u aan om de
vervanging te laten uitvoeren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voordat u een lamp vervangt
Controleer het vermogen van de defecte
lamp. (→Blz. 428)
Plaats lampen
AMistachterlicht
Lampen die vervangen moeten worden
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Koplampen
• Parkeerlichten voor
• Dagrijverlichting
• Richtingaanwijzers
• Achterlichten
• Remlichten
• Achteruitrijlicht
• Derde remlichtLedlampen
Behalve het mistachterlicht zijn alle
lampen voorzien van een aantal leds. Laat
een defecte led vervangen door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Condensvorming aan de binnenzijde
van het lampglas
Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde
van het koplampglas is normaal. Neem in
de volgende gevallen contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
voor meer informatie:
• Als er erg veel condens aan de
binnenzijde van het koplampglas zit.
• Als de binnenzijde van de koplamp nat
is en blijft.
Bij het vervangen van lampen
→Blz. 372
Lampen vervangen
Mistachterlicht
1. Verwijder de 2 schroeven en trek het
lampglas naar de achterzijde van de
auto om het te verwijderen.
2. Verwijder de lampunit en draai de
lamphouder linksom.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
373
7
Onderhoud en verzorging
3. Verwijder de lamp.
Draai de lamp linksom terwijl u de
lamp indrukt en verwijder hem.
4. Plaats een nieuwe lamp.
Draai de lamp rechtsom terwijl u de
lamp indrukt en plaats hem.
5. Draai de lampvoet rechtsom en zet
hem vast.
Breng de 4 nokken op de lamp in lijn met
de bevestiging en steek de lamp erin.
6. Bevestig het lampglas en de lampunit
en plaats de 2 schroeven.
WAARSCHUWING!
Lampen vervangen
• Schakel de verlichting uit. Wacht na
het uitschakelen van de verlichting
tot de lampen zijn afgekoeld. De
lampen kunnen erg heet worden en
brandwonden veroorzaken.
•
Raak het glas van de lamp niet aan met
blote handen. Als u het glas van de lamp
toch moet vastpakken, gebruik daarv-
oor dan een schone droge doek om te
voorkomen dat er vocht of olie op de
lamp komt. Als de lamp een kras heeft
of is gevallen, kan deze defect raken of
breken.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
374
WAARSCHUWING!(Vervolg)
•Zorg ervoor dat de lamp en de borgclips
goed vastzitten. Anders kan de lamp
door oververhitting beschadigd raken,
kan brand ontstaan of kan water binne-
ndringen in de lichtunit. Hierdoor kan
de lamp beschadigd raken en kan
conde- nsvorming in het lampglas
optreden.
Voorkomen van schade en brand
Controleer of de lampen en borgclips
goed vastzitten.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
375
7
Onderhoud en verzorging