
3. Neem de slang los van het ventiel,
verwijder het dopje van de slang en
sluit dan de slang weer aan.
4. Schakel de compressor in, wacht een
paar seconden en schakel deze dan
weer uit. Controleer of de
bandenspanningsmeter de
voorgeschreven spanning aangeeft.
(→Blz. 482) Zet de compressor weer
aan als de spanning onder de
voorgeschreven waarde ligt en vul de
band tot de juiste spanning is bereikt.
Nadat een band is gerepareerd met de
bandenreparatieset
• Vervang de bandenspanningssensor
en -zender.
• Zelfs als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau ligt, gaat
mogelijk het waarschuwingslampje
lage bandenspanning
branden/knipperen.
WAARSCHUWING!
Bij het repareren van een lekke band
• Parkeer de auto op een veilige plaats
en een vlakke ondergrond.
• Raak de wielen of het gedeelte rond
de remmen direct nadat met de auto
is gereden niet aan. Nadat met de
auto is gereden, zijn de wielen en het
gedeelte rond de remmen mogelijk
zeer heet. Wanneer u deze delen met
uw handen, voeten of andere
lichaamsdelen aanraakt, kan dit
leiden tot brandwonden.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Sluit de slang stevig aan op het
ventiel terwijl het wiel aan de auto
bevestigd is.
Als de slang niet goed op het ventiel
is aangesloten, kan er lekkage van
lucht optreden waarbij
bandenreparatievloeistof naar
buiten spuit.
• Als de slang tijdens het vullen
loskomt van het ventiel, is het
mogelijk dat de slang abrupte
bewegingen maakt vanwege de
luchtdruk.
• Nadat de band gevuld is, kunnen er
spetters bandenreparatievloeistof
naar buiten komen als de slang wordt
losgemaakt of wanneer u lucht uit de
band laat ontsnappen.
• Volg voor het repareren van de band
de volgende procedure. Als u de
procedure niet volgt, kan de
bandenreparatievloeistof naar
buiten spuiten.
• Bewaar afstand tot de band wanneer
deze gerepareerd wordt, omdat de
band kan klappen. Zet de schakelaar
van de compressor direct uit als u
ziet dat de band scheurtjes vertoont
of vervormt.
• De reparatieset kan oververhit raken
als deze langere tijd achter elkaar
wordt gebruikt. Gebruik de
compressor niet langer dan
40 minuten achter elkaar.
• Delen van de reparatieset worden
tijdens het gebruik heet. Behandel de
reparatieset voor en na gebruik
voorzichtig. Raak het metalen deel
rond de verbinding tussen de fles en
de compressor niet aan. Dit is
namelijk zeer heet.
• Plak de waarschuwingssticker voor
de rijsnelheid alleen op de
aangegeven plaats. Als de sticker
wordt aangebracht op een plaats
waar zich een airbag bevindt, zoals
op het middelste deel van het
stuurwiel, dan kan dit de werking van
het airbagsysteem hinderen.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
464

Als uw auto oververhit raakt. . . .473
Correctieprocedures.........473
De interieurverlichting en de
koplampen gaan niet branden of de
claxon maakt geen geluid.......466
De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of
de claxon maakt geen of weinig
geluid..................466
Herstarten van het EV-systeem . .469
Herstelprocedure...........475
Hoorbare symptomen........441
Merkbare symptomen........441
Noodreparatieprocedure......459
Noodstartfunctie...........466
Omstandigheden waaronder u vóór
het slepen contact dient op te nemen
met de dealer.............438
Onderdelen van de
bandenreparatieset.........457
Openen van de klepjes van de
laadaansluitingen..........467
Plaats van bandenreparatieset en
gereedschap..............457
Procedure bij slepen in een
noodgeval...............440
Situaties waarbij het niet mogelijk is
om door een ander voertuig te
worden gesleept...........438
Slepen in een noodgeval......440
Slepen met een lepelwagen.....438
Starten van het EV-systeem. . . .469
Vergrendelen en ontgrendelen
van de portieren...........468
Vervoeren op een autoambulance .440
Verwijderen van de
bandenreparatieset.........459
Voordat u de band repareert. . . .456
Zichtbare symptomen........441
Ter informatie.................5
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbags voor voorpassagier
uitschakelen...............36
Baby- en kinderzitjes.........37
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
onderste ISOfix-bevestigingspunt .48
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
veiligheidsgordel............47Bij gebruik van een baby- of
kinderzitje................39
Geschiktheid baby- en kinderzitjes
voor elke zitpositie...........41
Handmatig in-/uitschakelsysteem
airbag...................35
Inhoudsopgave.............37
Met een bevestigingspunt voor de
bovenste gordel............49
Plaatsingsmethode baby- of
kinderzitje................46
Punten om rekening mee te
houden..................38
Rijden met kinderen in de auto....37
Systeemonderdelen..........36
Verklaringen................498
Verstellen van de stoelen
Achterstoelen.............168
Afstellen in verticale richting. . . .171
Hoofdsteunen
.............170
Plaatsen van de hoofdsteunen . . .172
Procedure voor het verstellen . . .167 ,
168
Rugleuningen achter
neerklappen..............169
Verwijderen van de hoofdsteunen .171
Voorstoelen..............167
Verstellen van het stuurwiel en de
spiegels
Afstellen van de hoogte van de
binnenspiegel.............174
Antiverblindingsstand........174
Binnenspiegel.............174
Buitenspiegels............174
Claxonneren..............173
Inklappen en uitklappen van de
spiegels.................175
Koppeling van spiegelstand aan
achteruitrijden............176
Procedure voor het verstellen . . .173 ,
175
Stuurwiel................173
Trefwoordenlijst
582

Voordat u gaat rijdenAdvies .................196
Belangrijke punten met betrekking tot
het beladen van een
aanhangwagen ............193
Lading en bagage ...........191
Maximale gewichten .........193
Montagepositie voor de
trekhaak/afneembare trekhaak . .194
Rijden met de auto ..........186
Rijden met een aanhangwagen . .193
Rijprocedure ..............186
Trekhaak/trekhaak met afneembare
kogel ..................193
Wegrijregeling ............191
Voor een veilig gebruik Afstellen van de hoogte van het
schouderbevestigingspunt van de
veiligheidsgordel (voorstoelen) . . .26
Afstellen van de spiegels .......23
Airbags ..................28
De juiste houding achter het stuur .23
Gordelspanners (voorstoelen en
buitenste zitplaatsen achter) .....26
Juist gebruik van de
veiligheidsgordels .........23,25
Plaatsen van de vloermatten .....22
SRS-airbagsysteem ..........28
Vast- en losmaken van de
veiligheidsgordel ............26
Veiligheidsgordels ...........24
Veilig rijden ...............23
Voordat u gaat rijden .........22
Wat moet u doen als... (Problemen
oplossen) Als u denkt dat er iets mis is . . . .496
De portieren kunnen niet worden
vergrendeld, ontgrendeld,
geopend of gesloten .........496
Wanneer zich een probleem heeft
voorgedaan ..............497
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen) ........496Zelf uit te voeren onderhoud
Annuleren van de
identificatiecoderegistratie .....416
Banden .................406
Bandenspanning ...........424
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem ................408
Batterij elektronische sleutel . . . .429
Belangrijke aanwijzingen voor
lichtmetalen velgen .........426
Bijvullen van
ruitensproeiervloeistof .......405
Controleren en vervangen van
zekeringen ...............430
Controleren van de 12V-accu . . .403
Controleren van de banden .....406
Controleren van de koelvloeistof van
de vermogensregeleenheid .....402
Controleren van de koelvloeistof van
de verwarming ............401
Controle van radiateur en
condensor ...............402
Elektromotorcompartiment . . . .400
Instellen van de bandenspanning .412
Interieurfilter .............426
Keuzevanvelg ........... .425
L
ampen .................432
Motorkap ................398
Onderdelen ..............400
Onderhoud ..............397
Openen van de motorkap ......398
Plaatsen van bandenspannings-
sensoren en -zenders ........409
Plaatsen van een garagekrik . . . .399
Plaatsen van het wiel .........422
Plaats van gereedschap .......419
Plaats van het kriksteunpunt . . . .400
Registratie van de positie van elk wiel
na het wisselen van banden .....410
Registreren van
identificatiecodes ..........414
Trefwoordenlijst
583
Trefwoordenlijst