92
Veiligheid
Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes plaatsen
In overeenstemming met de Europese regelgeving toont dit overzicht de mo\
gelijkheden voor het bevestigen van universeel goedgekeurde kinderzitjes (a) met de
veiligheidsgordel en van de grootste ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes op plaatsen in de auto die zijn voorzien van ISOFIX-verankeringspunten.
Stoelnummer
Voorstoelen (d) Achterbank
(d)
1 3456
3 1456
Airbag vóór aan passagierszijde Uitgeschakeld "OFF"
(b) Ingeschakeld "ON"
(c)
Plaats geschikt voor een universeel (a)
kinderzitje nee
ja (f) (i) ja (f) (j) jaja (e) ja
Plaats geschikt voor een i-Size-kinderzitje neenee janee ja
Plaats voorzien van een Top Tether-haak nee nee janee ja
Kinderzitje van het type reiswieg neeneeneeneenee
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting neenee neeR3 (g) (h) nee R3 (g) (h)
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting nee
nee F3nee F3
Kinderzitje met zitverhoger neeB3B3nee B3
93
Veiligheid
5Regels:
– Een plaats die geschikt is voor i-Size is ook
geschikt voor R1, R2 en F2X, F2, B2.
–
Een plaats die geschikt is voor
R3 is ook geschikt
voor R1 en R2.
–
Een plaats die geschikt is voor
F3 is ook geschikt
voor F2X en F2.
–
Een plaats die geschikt is voor
B3 is ook geschikt
voor B2.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats wilt installeren,
dan moet de airbag vóór aan passagierszijde
worden uitgeschakeld ("OFF").
(c) Op deze plaats mag alleen een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting worden geplaatst
wanneer de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld ("ON").
(d) Raadpleeg afhankelijk van de uitvoering de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje
op deze zitplaats bevestigt.
(e) Plaats een kinderzitje met steun nooit op de
middelste zitplaats achter.
(f) Stel een stoel met hoogteverstelling in op
de hoogste stand en zet deze volledig naar
achteren.
(g) Zet de bestuurdersstoel in de hoogste stand. (h)
Zet de passagiersstoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting.
(i) Voor een universeel kinderzitje met de rug
in de rijrichting en/of met het gezicht in de
rijrichting ( U) uit de groep 0 , 0+, 1, 2 of 3 .
(j) Voor een universeel kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting ( UF) uit de groep 1 , 2 of 3 .
BelangrijkPlaatsen waar geen kinderzitje mag worden
geïnstalleerd.
Airbag vóór aan passagierszijde uitgeschakeld.
Airbag vóór aan passagierszijde ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren van een universeel goedgekeurd kinderzitje
dat met de veiligheidsgordel wordt bevestigd met de
rug en/of het gezicht in de rijrichting ( U), voor alle
lengtes en gewichtsgroepen.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren van een kinderzitje met de veiligheidsgordel
en universeel goedgekeurd met het gezicht in de
rijrichting ( UF) alleen voor de groepen 1 , 2 en 3 .
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van
een i-Size-kinderzitje.
Plaatsen waar geen kinderzitje met steun
kan worden geplaatst.
Aanwezigheid van een Top Tether- verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
kan worden gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting:
–
R1
: ISOFIX-kinderzitje voor een baby.
–
R2
: ISOFIX-kinderzitje met kleiner formaat.
–
R3
: ISOFIX-kinderzitje met groot formaat.
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
–
F2X
: ISOFIX-kinderzitje voor peuters.
–
F2
: ISOFIX-kinderzitje met lagere hoogte.
134
Rijden
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Ondanks dit systeem moet de bestuurder altijd blijven opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijke aanrijding waarneemt, bereidt het systeem het
remcircuit voor. U kunt hierbij wat geluid horen en
de snelheid van de auto kan iets afnemen.
Uitschakelen / inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan in de app ADAS op het touchscreen
worden ingesteld.
of Directe toegang tot de
snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met een
melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
De auto rijdt voorwaarts zonder aanhanger.
Het remsysteem is in werking.
ASR-systeem ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Stabiele snelheid op wegen met geen of weinig
bochten.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden zonder
aanvullende melding, om aan te geven dat het
automatische remsysteem niet beschikbaar is.
Dit is normaal en betekent dat er aan een
voorwaarde niet is voldaan en waarvoor u geen
contact hoeft op te nemen met een werkplaats.
In situaties met het contact aan waarbij automatisch
remmen een risico vormt, raden wij aan om het
systeem via de functie voor de parkeerhulp op het
touchscreen uit te schakelen, bijvoorbeeld:
–
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
In een autowasstraat.
–
Er wordt onderhoud uitgevoerd (zoals het
verwisselen van een band of werkzaamheden in de
motorruimte).
– De auto is op een rollenbank in een werkplaats
geplaatst.
–
De auto wordt gesleept.
–
Na schade aan de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt in de volgende gevallen automatisch uitgeschakeld:
–
Er is een reservewiel met een te kleine
diameter gedetecteerd.
–
Er is een storing met de rempedaalschakelaar
of met het remlicht links of rechts gedetecteerd.
–
Er is een storing in de sensoren, of in het
elektronische of in het remsysteem gedetecteerd.
–
Er is een aanhanger gedetecteerd door de
trekhaak van de auto (met een stekker).
–
Er is een ernstige aanrijding (bijvoorbeeld
een aanrijding waarbij de airbag is geactiveerd)
gedetecteerd.
Wanneer de detectiewerking is afgenomen of tijdelijk niet beschikbaar is door factoren
in de omgeving, dan wordt er geen indicatie voor
de bestuurder aangegeven (omdat de bestuurder
niets hoeft te doen).
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.
De bestuurder mag de auto niet te zwaar belasten (binnen de limieten van het
maximaal toegestane combinatiegewicht en
hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).
137
Rijden
6Storing
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden, als de werking
van het automatische remsysteem is verminderd of
beperkt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Dit kan worden veroorzaakt door minder zicht
(bijvoorbeeld door regen, mist, sneeuw, verblinding
door een laaghangende zon) of omdat een van de
sensoren is afgedekt. Stop de auto in dat geval en
controleer of de camera aan de voorzijde of de radar
aan de voorzijde met vuil, sneeuw, ijs of iets anders
is afgedekt waardoor de sensor niet goed werkt.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is
afgezet en weer gestart, neem dan contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan op het instrumentenpaneel en/of op
het display met waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels of de airbag vóór aan
passagierszijde branden om aan te geven dat de
veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de
passagier voorin niet is bevestigd (afhankelijk van de
uitvoering). Het automatische remsysteem is
uitgeschakeld totdat de veiligheidsgordels zijn
vastgemaakt.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
De functie omvat het systeem "Waarschuwing voor
bestuurder" en het systeem "Waarschuwing voor
bestuurder via camera".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of te
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in
slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als
hij / zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Inschakelen / uitschakelen
Standaard wordt de functie automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via ADAS op het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Waarschuwing voor
bestuurder
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer
dan 70
km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
–
Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
dan 70
km/h is.
213
Registratie van autogegevens en privacy
11Registratie van
autogegevens en privacy
In de auto zijn elektronische regeleenheden
geïnstalleerd. Deze regeleenheden verwerken
gegevens die bijvoorbeeld van de sensoren van
de auto worden ontvangen, of gegevens die door
de eenheden zelf worden gegenereerd of die ze
met elkaar uitwisselen. Sommige regeleenheden
zijn vereist voor de juiste werking van uw auto,
andere eenheden helpen u bij het rijden (rij- of
parkeerhulpsystemen) en nog weer andere
eenheden bieden comfort- of infotainment-functies.
Hieronder staat algemene informatie over hoe
gegevens in de auto worden verwerkt.
U vindt aanvullende informatie over de specifieke
gegevens die worden gedownload, opgeslagen
en verstuurd naar derden en waarvoor ze
in uw auto worden gebruikt. Dit staat onder
"Gegevensbescherming". Deze informatie is direct
gekoppeld aan de referenties voor de betreffende
functies in het bijbehorende instructieboekje voor de
auto of in de algemene verkoopvoorwaarden.
Deze informatie staat ook online.
Werkingsgegevens van de
auto
De regeleenheden verwerken gegevens die voor de
werking van de auto worden gebruikt.
Deze gegevens omvatten onder meer:
–
Informatie over de toestand van de auto
(zoals snelheid, reistijd, zijdelingse acceleratie, draaisnelheid van de wielen en vastgemaakte
veiligheidsgordels).
–
Omgevingsfactoren (zoals temperatuur
,
regensensor en afstandssensor).
Over het algemeen zijn deze gegevens tijdelijk,
worden ze niet langer dan één werkingscyclus
opgeslagen en worden ze alleen in de auto zelf
gebruikt. De regeleenheden slaan deze gegevens
vaak op (inclusief de sleutel van de auto). Met deze
functie kan informatie over de toestand van de auto,
de belasting van componenten, servicevereisten,
gebeurtenissen en technische storingen tijdelijk of
permanent worden opgeslagen.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
worden de gegevens als volgt opgeslagen:
–
De bedrijfsstatus van systeemcomponenten
(zoals het vulniveau, de bandenspanning en de
laadtoestand van de accu).
–
Fouten en storingen in belangrijkste
systeemcomponenten (zoals lampen en remmen).
–
Reacties van systemen in specifieke rijsituaties
(zoals activering van een airbag of activering van
stabiliteitsregel- en remsystemen).
–
Informatie over gebeurtenissen die schade aan de
auto hebben veroorzaakt.
–
Bij elektrische en plug-in hybride auto's de
laadtoestand van de tractiebatterij en de geschatte
actieradius.
Onder specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de auto een storing heeft gedetecteerd) kan het
nodig zijn om gegevens te registreren die anders
niet worden opgeslagen. Wanneer u servicewerkzaamheden aan uw auto
laat uitvoeren (zoals reparatie of onderhoud), dan
kunnen de opgeslagen bedrijfsgegevens worden
uitgelezen, samen met het VIN-nummer van de
auto, en kunnen ze waar nodig worden gebruikt.
Personeel dat voor het servicenetwerk werkt (zoals
garages en fabrikanten) of derden (bijvoorbeeld
pechhulpverleners) kunnen de gegevens van de
auto uitlezen. Dit geldt ook voor werkzaamheden die
onder garantie en vanwege kwaliteitsmaatregelen
worden uitgevoerd.
Deze gegevens worden meestal uitgelezen via
de OBD-aansluiting (On-Board Diagnostics) die
wettelijk verplicht in de auto is. De gegevens
worden gebruikt voor meldingen over de technische
toestand van de auto of componenten van de auto
en maakt de diagnose van storingen gemakkelijker,
in overeenstemming met verplichtingen onder
garantie en voor verbetering van de kwaliteit. Deze
gegevens, met name informatie over belasting
van componenten, technische gebeurtenissen,
bedieningsfouten en andere storingen, worden
waar nodig naar de fabrikant gestuurd, samen met
het VIN-nummer van de auto. Er kan ook sprake
zijn van aansprakelijkheid van de fabrikant. De
fabrikant kan de bedrijfsgegevens die uit de auto
worden gehaald ook gebruiken voor terugroepacties
voor producten. De gegevens kunnen ook worden
gebruikt om de garantie van de klant en eventuele
garantieclaims na te kijken.
Elke storing die in de auto is opgeslagen, kan
door een servicepunt tijdens onderhouds- of
216
Index
12V-aansluiting 56
12V-accu
167, 170–171, 184, 184–188
A
Aanhanger 80, 161
Aanhangergewichten
192–194
Aanraakgevoelige leeslampjes
59
Aansluiting 12 V
56, 62
ABS
78
Accessoires
75
Accu laden
184–185, 188
Achterbank
48
Achterklep
31
Achterlichten
183
Achterruitverwarming
54
Achteruitrijcamera
110, 144–145
Achteruitrijlicht
183
Actieve motorkap
85
Active LED Vision
65, 68
Active Safety Brake
133–136
Adaptieve snelheidsregelaar
114–115, 120–121
Afmetingen
195
Afstandsbediening
24–29
Afstellen van de koplamphoogte
65
Afzetten van de motor
97
Airbags
83, 85, 88
Airbags vóór
84–85, 88
Airconditioning
50, 53
Alarmknipperlichten
75, 175
Alarmsysteem
35–36
Allesdragers
165
Antiblokkeersysteem (ABS) 78
Antidiefstalsysteem/Startblokkering
26
Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling
79
Apps
21, 23
Armleuning achter
60
Armleuning vóór
58
Audioversterker
58
Autogegevens
10, 213
Automatische airconditioning ~
Airconditioning, automatische
53
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
50
Automatische ruitenwissers
72
Automatische transmissie ~ Versnellingsbak,
automatische
101–103, 105, 171, 184
Automatisch inschakelen verlichting
65
Automatisch noodremsysteem
133–136
B
Bagageafdekking 61
Bagagenet
61
Bagageruimte
31–32, 34, 62
Banden
171, 195
Banden oppompen
171, 195
Bandenreparatieset
175–176
Bandenspanning
171, 177, 195
Bandenspanningscontrole (met set)
176, 178
Bandenspanning te laag (detectie)
108
Batterij afstandsbediening ~
Afstandsbediening, batterij
30
Batterij afstandsbediening vervangen ~
Afstandsbediening, batterij vervangen
30
Beladen
165
Benzinemotor
105, 169, 193
Bergingsauto of trailer (slepen)
190
Binnenspiegel
47
Bluetooth (handsfree set)
204
Bluetooth (telefoon)
204–205
Bluetooth-verbinding
204–205
Boordcomputer
20
Boordgereedschap
62, 175–176
Brandstof
8, 150
Brandstofniveaumeter
150
Brandstoftank
150
Brandstof tanken
150
Brandstofverbruik
8, 18
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
150
Buitenlandse reizen
68
Buitenspiegels
46–47, 54, 141
Buitenverlichting
66
C
Carrosserie 173
Carrosserie-onderhoud
173
Centrale vergrendeling
28
CHECK
19
Claxon
76
Configuratie van de auto
10, 21
Connectiviteit
210
Contact
98, 210
Contact aangezet
98
221
Index
T
Technische gegevens 193–194
Te laag brandstofniveau
150
Telefoon
204–205, 209–210
Teller
10, 111
Temperatuurregeling
51
Terugwinnen van energie
18, 103
Tijdelijke bandenspanning (met set) ~
Banden, noodreparatie
176, 178
Tijd instellen
2 11
Toevoer van buitenlucht ~ Luchttoevoer
(bediening)
52–53
Top Tether (bevestiging)
89, 92–93
Touchscreen
21–23, 54
Tractiebatterij opladen
(plug-in hybride)
18, 151, 158, 160
Tractiebatterij (plug-in hybride)
19, 151–152, 158
Trailer Stability Management (TSM)
80
Trekhaak
80, 161
Trekhaak met afneembare kogel
162–164
U
Uitgebreide verkeersbordherkenning 11 5
Uitschakelen airbag passagier ~
Passagiersairbag uitschakelen
84, 88
USB-aansluiting
56–57, 60
V
Veiligheidsgordels 81–82, 89
Veiligheidsgordels achter 81
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
84, 86–91
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ~
Kinderen (veiligheidsvoorzieningen)
84, 86–91
Ventilatie
49–50
Ventilatieroosters
49
Verbruikscijfers
22
Vergrendelen
25–27
Vergrendeling portieren ~
Portieren vergrendelen
28–29
Vergrendeling van binnenuit
28
Verklikkerlampje READY
168
Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes
11
Verklikkerlampjes ~ Waarschuwingslampjes
11
Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder
niet vastgemaakt ~ Gordellampje
81
Verklikkerlampje veiligheidsgordels ~
Gordel (lampje)
81
Verlichting bagageruimte
62
Verlichting met Full LED-technologie
65, 68
Verlichting overdag ~ Dagrijverlichting
64
Vermogen
18
Vermogensmeter (plug-in hybride)
9, 18
Verversen
169
Vervoer van lange voorwerpen ~
Lange voorwerpen vervoeren
60
Verwarming
49
Visiopark
145
Visiopark 1
144
Voorruitverwarming
54
Voorstoelen
42–44
Voorverwarming/-koeling interieur
(plug-in hybride)
23, 54Vrijloop activeren 172
W
Waarschuwing kans op aanrijding 133–135
Waarschuwing oplettendheid bestuurder
137–138
Waarschuwing vergeten verlichting
63
Wallbox (plug-in hybride)
153, 155, 160
Wassen
11 0
Wassen (adviezen)
152, 172–173
Wiel demonteren
179–181
Wiel monteren
179, 181
Wielophanging
172
Wiel verwisselen
175, 179
Window-airbags
84–85
Z
Zekeringen 184
Zekeringen vervangen
184
Zicht
53
Zij-airbags
84–85
Zijspots
66
Zonder gereedschap afneembare kogel
162–164
Zonneklep
56
Zonnescherm
38–39
Zonnesensor
50
Zuinig rijden
8