23
Instrumenten
1
Resetten van de dagtellerInstrumentenpaneel met LCD-pictogrammen-, LCD-tekst- of matrixdisplay
► Druk, wanneer het contact AAN staat, op de toets totdat er nullen worden weergegeven.
Koelvloeistoftemperatuur
Bij draaiende motor:
– In zone A is de temperatuur in orde.– In zone B is de temperatuur te hoog. Het bijbehorende waarschuwingslampje en het waarschuwingslampje STOP gaan rood branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.Wacht enkele minuten voordat u de motor uitzet.
WARNI NG
Zet het contact UIT, open voorzichtig de motorkap en controleer het koelvloeistofniveau.
NOTIC E
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus.
Controle
De temperatuur en de druk in het koelsysteem beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.Bijvullen van koelvloeistof:► laat de motor ten minste een uur afkoelen;► draai de dop twee slagen los om de druk te laten dalen;► verwijder de dop zodra de druk is gedaald;
► vul bij tot aan het merkteken “MAX”.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus.
WARNI NG
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir).
Controlelampje motoroliepeil
(Afhankelijk van de uitvoering)Bij uitvoeringen met een elektrische meter wordt bij het AAN zetten van het contact gedurende enkele seconden zowel het motoroliepeil als de onderhoudsinformatie op het instrumentenpaneel weergegeven.
NOTIC E
Het afgelezen peil is alleen correct als de auto op een horizontale ondergrond staat en de motor meer dan 30 minuten uitgeschakeld is geweest.
Met digitaal instrumentenpaneelU kunt controleren of het motoroliepeil in orde is door in het menu Rijden/Auto van het touchscreen op de toets Check te drukken.Instrumentenpaneel met LCD-pictogrammen-, LCD-tekst- of matrixdisplay
24
Oliepeil correct
Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.
Laag oliepeil
Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.Als het lage oliepeil wordt bevestigd met behulp van een controle met de peilstok, moet motorolie worden bijgevuld om motorschade te voorkomen.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus.
Storing motoroliepeilmeter
Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.
Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
WARNI NG
Bij een storing in de elektrische oliepeilmeter, wordt het oliepeil niet langer in de gaten gehouden.Als er een storing in het systeem zit, dient u het motoroliepeil handmatig te controleren m.b.v. de peilstok. Deze bevindt zich in de motorruimte.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus.
AdBlue®-actieradiusindicatoren
De dieselmotoren zijn uitgerust met een systeem dat het SCR-emissieregelsysteem (Selective Catalytic Reduction) en het roetfilter (DPF) combineert voor de nabehandeling van uitlaatgassen. Dit systeem kan niet functioneren zonder AdBlue®-vloeistof.Wanneer het AdBlue®-niveau tot onder het reserveniveau daalt (tussen 2.400 en 0 km), gaat een waarschuwingslampje branden wanneer het
contact AAN wordt gezet en wordt er een schatting van de afstand die kan worden afgelegd voordat het starten van de motor niet meer mogelijk is, weergegeven op het instrumentenpaneel.
WARNI NG
Als het AdBlue®-reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem er automatisch voor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart. Het is dan niet meer mogelijk om de motor te starten totdat het minimumniveau van AdBlue® is aangevuld.
Handmatig weergeven van de actieradius
Wanneer de actieradius groter is dan 2.400 km, wordt deze niet automatisch weergegeven.Instrumentenpaneel met LCD-pictogrammen-, LCD-tekst- of matrixdisplay
► Druk op deze toets om de actieradius tijdelijk weer te geven. Met digitaal instrumentenpaneelU kunt de actieradius weergeven door op de toets CHECK in het menu Rijden/Auto van het touchscreen te drukken.
27
Instrumenten
1
WARNI NG
De resterende actieradius wordt niet langer berekend. Het vermogen van de aandrijflijn neemt geleidelijk af.De verwarming en airconditioning worden uitgeschakeld (zelfs wanneer de indicator van de verbruiksmeter voor thermisch comfort niet in de stand ECO staat).
Verbruiksmeter thermisch comfort
(Electric)
De meter geeft het verbruik weer van de elektrische energie van de tractiebatterij door de apparaten voor thermisch comfort in het passagierscompartiment.De apparaten in kwestie zijn de verwarmings- en airconditioningsystemen.Deze uitrusting kan worden gebruikt:– Als de auto niet via de kabel is aangesloten, wanneer het lampje READY brandt.– Als de auto via de kabel is aangesloten, wanneer het contact AAN wordt gezet (“Lounge”-modus).Wanneer de ECO-modus wordt geselecteerd, worden de prestaties van een deel van deze
uitrusting beperkt. De naald van de verbruiksmeter voor thermisch comfort beweegt vervolgens naar het gebied ECO.
NOTIC E
Om het passagierscompartiment snel te verwarmen of te koelen, kunt u gerust tijdelijk de maximale verwarming of koeling selecteren.Wanneer de verwarming in de hoogste stand werkt, staat de indicator van de verbruiksmeter voor thermisch comfort in het gebied MAX. Wanneer de airconditioning in de hoogste stand werkt, blijft de indicator in het gebied ECO.Overmatig gebruik van de uitrusting voor thermisch comfort, met name bij lage snelheden, kan de actieradius van de auto aanzienlijk verkleinen.Vergeet niet de instellingen van de uitrusting te optimaliseren wanneer het gewenste comfortniveau is bereikt; pas de instellingen indien nodig aan wanneer u de auto start.Wanneer de verwarming langere tijd niet is gebruikt, kunt u de eerste paar minuten na het inschakelen een onaangename geur ruiken.
Dimmer verlichting
Hiermee kunt u de lichtsterkte van de verlichting van het dashboard handmatig aanpassen aan het omgevingslicht.
Instrumentenpaneel met LCD-
pictogrammen-, LCD-tekst- of
matrixdisplay
Druk, terwijl de verlichting brandt (niet in de stand AUTO), op toets A om de verlichting sterker te laten branden of op toets B om de verlichting te dimmen.Laat de knop los wanneer de gewenste lichtsterkte is bereikt.
33
Instrumenten
1
Instellen van datum en tijd
Zonder audiosysteem
Stel de datum en tijd in via het display van het instrumentenpaneel.► Houd deze toets ingedrukt.
► Druk op een van deze toetsen om de te wijzigen instelling te selecteren.► Druk kort op deze toets om te bevestigen.► Druk op een van deze toetsen om de instelling te wijzigen en bevestig nogmaals om de wijziging op te slaan.
NOTIC E
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het instellen van de datum en tijd bij het Bluetooth®-audiosysteem, de TOYOTA Connect Radio of het TOYOTA Connect Nav-systeem.
44
Ontgrendelen van de achterklep
► Steek vanaf de binnenzijde van de auto een kleine schroevendraaier in opening A van het slot en ontgrendel de achterklep.► Beweeg de grendel naar links.
NOTIC E
Als de accu ontladen is en uw auto is voorzien van een achterklep en een Extenso-cabine, hebt u geen toegang tot de laadruimte.Vervang de accu om weer toegang te krijgen.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de 12V-accu.
WARNI NG
Laat bij een storing of als u problemen ervaart bij het openen of sluiten van de achterklep, deze onmiddellijk controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen dat de situatie verslechtert en dat de achterklep dichtvalt, hetgeen ernstig letsel zou kunnen veroorzaken.
Vervangen van de batterij
Als de batterij leeg is, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Type batterij: CR2032/3 volt.
Zonder Smart entry-systeem met startknop
Met Smart entry-systeem met startknop
► Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los en til het deksel op.► Verwijder de lege batterij uit de behuizing.► Plaats een nieuwe batterij en let daarbij op de polariteit. Begin door hem in de contactpunten in de hoek te steken en klik vervolgens het deksel op de module.► Initialiseer de afstandsbediening opnieuw.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opnieuw initialiseren van de
afstandsbediening.
EC O
Gooi de batterijen van de afstandsbediening niet bij het gewone afval. Ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Breng ze naar een speciaal inzamelpunt.
49
Toegang
2
Algemene aanbevelingen
voor de schuifdeuren
WARNI NG
Bedien de deuren alleen als de auto stilstaat.We raden u voor uw eigen veiligheid en die van uw passagiers en voor een juiste werking van de deuren ten zeerste aan niet met een open deur te rijden.Controleer altijd of het veilig is om de deur te bedienen en zorg er met name voor dat kinderen en dieren zich niet zonder toezicht in de buurt van de bedieningselementen van de deuren bevinden.U wordt hierop geattendeerd door een geluidssignaal, een waarschuwingslampje “open deur” en een melding op het display. Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats als u deze waarschuwing uit wilt schakelen.Vergrendel de auto als u gebruikmaakt van een
wasstraat.
WARNI NG
Zorg er vóór het openen of sluiten en tijdens het bewegen van de deuren voor dat er zich geen personen, dieren of objecten bevinden in de deuropening of op een andere plaats waar de
gewenste beweging gehinderd wordt, in of buiten de auto.Het niet opvolgen van dit advies kan leiden tot letsel of schade als een persoon of object bekneld raakt.
WARNI NG
Zorg ervoor dat u het geleidergedeelte op de vloer niet blokkeert, zodat de deur correct kan
schuiven.Rijd om veiligheids- en functionele redenen niet met de auto als de schuifdeur open is.
NOTIC E
Open de schuifdeur volledig om de
vergrendeling (aan de onderkant van de deur) te activeren en de deur zo in de geopende positie te houden.
NOTIC E
Open de schuifdeur volledig om de vergrendeling (aan de onderkant van de deur) te activeren en de deur zo in de geopende positie te houden.
Deuren en vrije ruimte
Een geopende deur steekt uit buiten de carrosserie. Zorg voor voldoende vrije ruimte bij parkeren naast muren, lantaarnpalen, hoge stoepen, enz.
NOTIC E
Een geopende deur steekt nooit uit buiten de achterbumper.
87
Ergonomie en comfort
3
Om bij ingeschakelde airconditioning sneller koele lucht te verkrijgen kunt u gedurende enige tijd de recirculatiestand inschakelen door op toets 4 te drukken. Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.
NOTIC E
De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst in de stand UIT staat.
WARNI NG
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename verschijnselen optreden (vocht, beslagen ruiten).
Automatische
airconditioning met
gescheiden regeling
1.Temperatuur.
2.Luchtstroom.
3.Luchtverdeling.
4.Recirculatie van lucht in het interieur.
5.Airconditioning aan/uit.
6.Automatische comfortmodus.
7.Programma “Zicht”.
8.Functie “Mono”.
Automatische comfortmodus
► Druk meerdere keren op toets “AUTO” (6).De geactiveerde modus wordt zoals hieronder beschreven op het scherm weergegeven:Zorgt voor een zachte, stille werking door de luchtstroom te beperken.Biedt het beste compromis tussen een comfortabele temperatuur en een stille werking.Zorgt voor een dynamische, effectieve luchtstroom.
NOTIC E
Wanneer de motor koud is, zal de luchtstroom slechts geleidelijk toenemen tot het optimale niveau om te voorkomen dat te veel koude lucht wordt verspreid.Bij koud weer wordt er eerst alleen warme lucht naar de voorruit, de zijruiten en de voetenruimte gevoerd.
Handmatige modus
Als u dat wenst, kunt een andere dan de door het systeem voorgestelde modus kiezen door een instelling te wijzigen. De overige functies worden
dan nog steeds automatisch geregeld.
Het symbool “AUTO” verdwijnt wanneer u een instelling wijzigt.
Uitschakelen van het systeem
► Druk op toets 2 “-” totdat het ventilatorsymbool is verdwenen.Hierdoor worden alle functies van de automatische airconditioning met gescheiden regeling uitgeschakeld.De temperatuur wordt niet langer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.► Druk op toets 2 “+” om het systeem weer in te schakelen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk van elkaar naar wens instellen.De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
► Duw toets 1 omlaag om de waarde te verlagen of omhoog om de waarde te verhogen.
105
Verlichting en zichtbaarheid
4
Automatische ruitenwissers
voor
In de AUTO-modus werken de ruitenwissers automatisch en passen ze zich aan de intensiteit van de regen aan.Voor de detectie wordt gebruikgemaakt van een regen-/zonlichtsensor aan de bovenzijde van de voorruit, achter de binnenspiegel.
WARNI NG
Dek de regen-/zonlichtsensor niet af.Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit en zet het contact UIT als de auto wordt gewassen in een wasstraat.Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Inschakelen
► Druk de bedieningsschakelaar kort omlaag.De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.
Dit waarschuwingslampje gaat branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding.Afhankelijk van de uitvoering verschijnt dit waarschuwingslampje als pictogram op het display of gaat het branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding.
Uitschakelen
► Duw de bedieningsschakelaar nog een keer kort omlaag of zet de bedieningsschakelaar in een andere stand (Int, 1 of 2).Dit waarschuwingslampje dooft op het instrumentenpaneel en er wordt een melding weergegeven.
NOTIC E
Als het contact gedurende meer dan een minuut UIT is geweest, moeten de automatische ruitenwissers opnieuw worden ingeschakeld door de bedieningsschakelaar omlaag te duwen.
Storing
Als zich een storing voordoet in de automatische werking van de ruitenwissers, werken deze in de intervalstand.Laat ze in dat geval nakijken door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.