35
Toegang
2Noodprocedures
Sleutels, afstandsbediening of
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk de sleutelcode
naar een PEUGEOT-dealer.
De PEUGEOT-dealer kan de sleutelcode en de
transpondercode uitlezen, waardoor er een nieuwe
sleutel kan worden besteld.
De auto volledig met de
sleutel ontgrendelen/
vergrendelen
Gebruik deze procedure in de volgende situaties:
– De batterij van de afstandsbediening is leeg.
–
Een storing in de afstandsbediening.
–
De accu van de auto is leeg.
–
De auto staat in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk
verhelpen door de afstandsbediening te resetten.
Zie de betreffende hoofdstukken.
►
Steek de sleutel in het portierslot.
►
Draai de sleutel in de richting van de voorzijde
/ achterzijde om de auto te ontgrendelen /
vergrendelen.
► Draai de sleutel binnen 5 seconden
nogmaals naar de achterzijde van de auto om de
supervergrendeling van de auto in te schakelen.
Als de auto is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het alarm niet
ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt de
sirene bij het openen van de deur. De sirene
stopt als het contact wordt ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld met de sleutel in het slot nadat de auto met de
afstandsbediening of het Keyless Entry and
Start-systeem is vergrendeld, dan worden alle
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Als de auto wordt ontgrendeld met de sleutel
in het slot nadat de auto met de sleutel is
vergrendeld, dan worden alleen de portieren
(voorportieren en schuifdeur(en)) ontgrendeld.
De achterdeuren en achterklep worden niet
ontgrendeld. Wanneer het contact wordt
aangezet, worden ze ontgrendeld.
Centrale vergrendeling werkt
niet
Gebruik deze procedures in de volgende situaties:
– Storing in de centrale vergrendeling.
–
Accu losgekoppeld of leeg.
Bij een storing in het centrale-vergrendelingssysteem moet de accu
worden losgekoppeld, zodat de auto volledig is
vergrendeld.
Portier linksvoor
► Steek de sleutel in het portierslot.
► Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om deze te vergrendelen
of in de richting van de voorzijde om de auto te
ontgrendelen.
Voorportier aan passagierszijde en
schuifdeur
Ontgrendelen
► T rek aan de handgreep aan de binnenzijde.
Vergrendelen
►
Open de deur
.
►
Controleer of het kinderslot van de schuifdeur
niet geactiveerd is. Zie het betreffende hoofdstuk.
Voordeur aan passagierszijde
Schuifdeur
► V erwijder de zwarte dop op de zijkant van het
portier met behulp van de sleutel.
43
Toegang
2Handsfree-functie
schuifdeur(en)
Openen / sluiten
Met een voetbeweging en de afstandsbediening
op zak in detectiegebied A wordt het systeem
ontgrendeld en de schuifdeur geopend of gesloten
en vergrendeld.
De afstandsbediening moet zich aan de achterkant
van de auto bevinden, op een afstand van meer dan
ca. 30
cm en minder dan ca. 2 m.
Het automatisch vergrendelen na het sluiten van de schuifdeur kan worden
geprogrammeerd in het configuratiemenu van de
auto.
Zorg dat u stabiel en op de juiste positie ten opzichte van de auto staat alvorens de
voetbeweging te maken, om te voorkomen dat u
uw evenwicht verliest of uitglijdt (vooral bij regen,
sneeuw, ijzel, modder enz.).
Voorkom dat u bij de voetbeweging de uitlaat
raakt, u kunt hierdoor brandwonden oplopen.
► Zet uw voet onder de hoek van de achterbumper
en maak dan een rustige horizontale beweging met
uw voet.
De sensor signaleert de beweging van uw voet en
activeert het openen of sluiten van de schuifdeur.
Maak de beweging één keer, zonder deze te onderbreken.
Als de schuifdeur niet opengaat, wacht dan
ongeveer 2 seconden en probeer het daarna
nogmaals.
Houd uw voet niet omhoog.
Het sluiten of openen wordt bevestigd door het gedurende enkele seconden knipperen
van de richtingaanwijzers in combinatie met een
geluidssignaal.
De beweging van de deur wordt omgekeerd als
de voet wordt bewogen tijdens de manoeuvre.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto
worden de buitenspiegels bij het vergrendelen /
ontgrendelen elektrisch ingeklapt / uitgeklapt.
Automatische vergrendeling
De auto wordt automatisch vergrendeld nadat de
schuifdeur via de handsfree-functie is gesloten.
Als uw auto niet is uitgerust met het alarmsysteem, wordt het vergrendelen
bevestigd door het gedurende ongeveer 2
seconden blijven branden van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto worden
gelijktijdig de buitenspiegels ingeklapt.
Activeren/Deactiveren
Met audiosysteem of touchscreen
De handsfree-functie is standaard ingeschakeld.De functie "Handsfree toegang" of automatisch vergrendelen van de
auto wanneer de schuifdeur wordt gesloten, wordt
geactiveerd en gedeactiveerd via het
configuratiemenu van de auto.
46
Toegang
voor meer informatie over het overzicht van
waarschuwings- en verklikkerlampjes, en in
het bijzonder de waarschuwing voor een geopend
portier.
De achterklep en de achterruit kunnen niet gelijktijdig worden geopend. Ze zouden
anders beschadigd kunnen raken.
Alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
bagageruimte of de motorkap probeert te openen.
Interieurbeveiliging
Het systeem controleert alleen op
bewegingen in de cabine.
Het alarm gaat af als er een ruit
wordt ingeslagen of als iemand
de cabine van het voertuig
binnendringt, maar gaat niet
af als iemand de laadruimte
binnendringt.
Het systeem controleert op
bewegingen in het interieur.
Het alarm gaat af als er een
ruit wordt ingeslagen, als iets of
iemand het interieur binnendringt
of als iets of iemand in het voertuig
beweegt.
Zelfbeveiligingsfunctie
Het systeem controleert of systeemcomponenten
niet goed werken.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de
bedieningseenheid of de kabels van het hoorbare
alarm uit te schakelen of te beschadigen.
Werkzaamheden aan het alarmsysteem Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als uw auto is uitgerust met extra verwarming/ventilatie, kan de
interieurbeveiliging niet worden gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de extra verwarming/ventilatie.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Activering
► Zet het contact af en verlaat de auto.
► V ergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de afstandsbediening of
met het Keyless Entry and Start-systeem.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, knippert
het rode controlelampje van de toets één keer per
seconde en gaan de richtingaanwijzers gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden
geactiveerd en de interieurbeveiliging na 45
seconden.
Wanneer een portier, de achterklep / de deuren of de motorkap niet goed is
gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar
worden de omtrekbeveiliging en de
interieurbeveiliging wel na 45 seconden
ingeschakeld.
47
Toegang
2Uitschakelen
► Druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening.
of
►
Ontgrendel de auto met het Keyless Entry and
Start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2
seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden niet
een van de portieren of de achterklep wordt
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm
in werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de
beveiligingsfuncties uitgeschakeld.
Als het controlelampje van de toets snel knippert bij
het ontgrendelen van de auto, is het alarm tijdens
uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen
dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als
bijvoorbeeld:
–
Het raam staat een klein stukje open.
–
De auto wordt gewassen.
–
Er wordt een wiel verwisseld.
–
De auto wordt gesleept.
–
De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden
op de toets van het alarm totdat het verklikkerlampje
blijft branden.
►
Stap uit de auto.
►
V
ergrendel de auto meteen met de
afstandsbediening of het Keyless Entry and
Start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging is ingeschakeld; het
rode verklikkerlampje in de toets knippert elke
seconde.
De beveiliging kan alleen worden uitgeschakeld
als het contact is afgezet.
Opnieuw inschakelen van de
interieurbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto
met de afstandsbediening of het Keyless Entry and
Start-systeem te ontgrendelen.
Het lampje in de toets gaat uit. ►
Schakel het volledige alarmsysteem weer in
door de auto met de afstandsbediening of met het
Keyless Entry and Start-systeem te vergrendelen.
Het rode verklikkerlampje in de toets knippert weer
één keer per seconde.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
► Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel (geïntegreerd
in de afstandsbediening) in het slot van het
bestuurdersportier.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
► ontgrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd
in de afstandsbediening) in het slot van het
bestuurdersportier;
►
Open het portier; het alarm gaat af.
►
Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje
van de knop gaat uit.
Storing
Wanneer het contact wordt aangezet, betekent het
permanent branden van het rode controlelampje in
de toets dat er een storing in het systeem aanwezig
is.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
48
Toegang
Automatisch inschakelen van het alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2
minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte
is gesloten.
►
Om het afgaan van het alarm bij het openen
van een portier of de achterklep te voorkomen,
moet u eerst op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening drukken of moet u de
auto ontgrendelen met het Keyless Entry and
Start-systeem.
Elektrische ruitbediening
1. Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
Werking
► Duw of trek de schakelaar tot het
weerstandspunt om de ruit te openen of sluiten. De
ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
►
Duw of trek de schakelaar voorbij het
weerstandspunt om de ruit automatisch te openen
of te sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten,
opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de
schakelaar om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrische ruitbediening blijft ongeveer 45 seconden nadat het contact is afgezet
actief als de voorportieren niet open zijn.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. Zet
het contact aan om deze weer te activeren.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de
ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar
tot de ruit volledig wordt geopend. Trek vervolgens
binnen 4 seconden de schakelaar omhoog tot de ruit
wordt gesloten.
Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening
uitgeschakeld.
Resetten van de ruitbediening
Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of
wanneer de ruit een abnormale beweging maakt,
moet de beveiliging tegen beknellen gereset.
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de
volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
►
Open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens
als de schakelaar omhoog wordt gedrukt, sluit de
ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en
trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten.
►
Blijf nog minimaal één seconde aan de
schakelaar trekken nadat de ruit is gesloten.
Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de elektrische ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk hiervoor op de
betreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische
ruitbediening van het voorportier aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij controleren
of de ruit zonder problemen kan worden
gesloten.
Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed op
kinderen.
Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten
niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans op
ernstig letsel!
100
Veiligheid
Algemene aanbevelingen met betrekking tot de
veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over de
identificatie van de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur. De
PEUGEOT-dealer is in staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een
verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde
van de auto enz.
Montage van elektrische accessoires: – Bij montage van elektrische apparatuur
of accessoires die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd, kan het stroomverbruik te hoog
worden en kunnen er storingen en defecten aan
het elektrische systeem van uw auto voordoen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
voor meer informatie over het aanbod van
goedgekeurde accessoires.
–
Uit veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld
aan de elektronische systemen in de auto,
uitsluitend voorbehouden aan PEUGEOT-
dealers of gekwalificeerde werkplaatsen waar de
beschikking is over geschikt gereedschap (kans
op storingen in de elektronische systemen die
kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen).
De fabrikant kan niet aansprakelijk worden
gesteld als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd.
–
Wijzigingen of aanpassingen die niet door
PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen
van de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
een PEUGEOT-dealer de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke
installatievoorschriften) van de voor montage
geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/
EG).
Conformiteitsverklaring voor radioapparatuur
De relevante certificaten zijn beschikbaar op de
website Website van het merk:
http://public.servicebox.peugeot.com/APddb/
Alarmknipperlichten
► Wanneer u op deze rode toets drukt, gaan alle
richtingaanwijzers knipperen.
Ze werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten
automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate
van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door op de
toets te drukken.
212
In geval van pech
Gevarendriehoek
Deze reflecterende en inklapbare voorziening moet
langs de kant van de weg worden geplaatst bij pech
of schade aan de auto.
Voordat u uit de auto staptSchakel de alarmknipperlichten in en
doe het veiligheidsvest aan. Zet dan de
gevarendriehoek in elkaar en plaats deze.
De gevarendriehoek in elkaar
zetten en plaatsen
Zie de bovenstaande afbeelding voor uitvoeringen
met een gevarendriehoek als originele uitrusting.
Raadpleeg bij andere uitvoeringen de instructies
voor het uitvouwen in de gebruiksaanwijzing van de
gevarendriehoek.
►
Plaats de gevarendriehoek achter de auto en
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende regels.
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij een auto met dieselmotor moet het
brandstofsysteem worden ontlucht als de
brandstoftank leeg is.
Voordat u begint met het ontluchten van het
systeem, is het van groot belang om minimaal 5 liter
diesel in de brandstoftank te gieten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het tanken en de
tankbeveiliging (diesel).
Voor andere uitvoeringen dan BlueHDi bevinden de
componenten van het brandstofsysteem zich in de
motorruimte; ze kunnen onder een verwijderbare
afdekplaat liggen.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de motorruimte, en met
name de plaats van deze onderdelen onder de
motorkap.
1.5 BlueHDi-motoren
► Zet het contact aan (zonder de motor te starten).
► W acht ongeveer 1 minuut en zet het contact af.
►
Start de motor
.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw
startpoging en herhaal de procedure.
2.0 BlueHDi-motoren
► Zet het contact aan (zonder de motor te starten).
► W acht ongeveer 6 seconden en zet het contact
af.
►
Herhaal deze handelingen 10 keer
.►
Start de motor
.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw
startpoging en herhaal de procedure.
2.0 HDi-motoren
► Open de motorkap en maak indien nodig de
sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen
bereiken.
►
Draai de ontluchtingsschroef los.
► Bedien de handopvoerpomp tot u
brandstof door de transparante slang ziet
stromen.
►
Draai de ontluchtingsschroef weer vast.
►
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als
de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15
seconden voordat u het opnieuw probeert).
►
Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en
vervolgens de startmotor opnieuw.
►
Breng de sierkap aan, klem deze vast en sluit de
motorkap.
215
In geval van pech
8
E.Opbergruimte met een kabel en een adapter
voor een 12V-aansluiting.
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie en het op
spanning brengen.
H. Sticker met de snelheidslimiet.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is
om een gerepareerde lekke band op spanning te
brengen.
Gebruik alleen de twee 12V-aansluitingen voorin
voor het aansluiten van de compressor.
Reparatie- en
afdichtingsprocedure
► Parkeer de auto zonder het verkeer te
belemmeren en trek de parkeerrem aan.
►
V
olg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek, dragen van
een reflecterend veiligheidsvest enz.) conform de
regels die gelden in het land waar u zich bevindt.
►
Zet het contact af.
► Draai de schakelaar ( A) in de stand
"Reparatie".
►
Controleer of de schakelaar
B in de stand "O "
staat.
Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band.
► Rol de witte slang G volledig uit.
► Draai de dop van de witte slang los.
►
Sluit de witte slang aan op het ventiel van de
lekke band.
►
Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting van de auto.
► Bevestig de sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in het
interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar te
herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is
gerepareerd.
►
Start de motor en laat de motor draaien.
Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van
de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten
de band gespoten.
►
Schakel de compressor in door de schakelaar
B
in de stand I te zetten, tot de bandenspanning 2,0
bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk
in de band gespoten; maak de slang gedurende
deze handeling niet los van de aansluiting (kans op
spatten).
Als de gewenste bandenspanning na ongeveer 7 minuten niet is bereikt, is de
band niet te repareren met de
bandenreparatieset; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
►
V
erwijder de set en draai de dop van de witte
slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de
vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel staat
op de flacon vermeld.