63
Ergonomie en comfort
3Om de huidige instelling te wijzigen (aangegeven
door het desbetreffende lampje) drukt u
meerdere keren op toets 11 tot de gewenste
instelling wordt weergegeven.
Gebruik de instellingen " Normal" en "Fast" om
het comfort te waarborgen van de passagiers
achterin.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Maar
wanneer de stand AUTO wordt uitgeschakeld,
blijft het lampje voor de geselecteerde instelling
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
De luchtstroom neemt geleidelijk toe
totdat de gewenste comfortwaarde is
bereikt, om de toevoer van koude lucht in de
auto bij koud weer en een koude motor te
beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde comfortwaarde, heeft het geen
zin om de ingestelde waarde te wijzigen
om de gewenste temperatuur sneller
te bereiken. Het systeem corrigeert het
temperatuurverschil automatisch en zo snel
mogelijk.
Automatisch programma Zicht
Zie het hoofdstuk Ontwasemen / ontdooien
voorruit voor meer informatie over toets 8.
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de recirculatie
van de interieurlucht in als een bepaalde
grenswaarde voor de vervuiling van de
buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5
°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met de toets
“OPTIES " en vervolgens op toets 12 te drukken.
Handmatig instellen
U kunt een of meerdere van deze functies
handmatig aanpassen, terwijl het systeem de
andere functies automatisch blijft regelen: –
Luchtstroom.
– Luchtverdeling.
Het controlelampje in de toets " AUTO" gaat uit
als een van de instellingen wordt gewijzigd.
►
Druk nogmaals op toets
9
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
De luchtstroom aanpassen
► Druk op een van de toetsen 2 (- of +) om de
luchtstroom de vergroten of verkleinen.
Het symbool van de luchtstroom (een ventilator)
wordt opgevuld overeenkomstig de gevraagde
hoeveelheid.
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt,
stopt de ventilatie.
Naast de ventilator wordt OFF weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de
luchtstroomverdeling in het interieur aan te
passen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
64
Ergonomie en comfort
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 3 gedoofd.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde
efficiënt, maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
–
In de zomer de temperatuur in de auto
verlagen.
–
In de winter beslagen ruiten bij temperaturen
hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.
►
Druk op toets
5 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
controlelampje in de toets branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd
inschakelen om de lucht sneller af te koelen.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan
van de ruiten).
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur
op de laagste stand in, stuurt de luchtverdeling
naar de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters, stelt de luchtstroom in op maximaal en schakelt de luchtrecirculatie in het
interieur in.
►
Druk op toets
6 om de functie in of uit te
schakelen (het controlelampje gaat aan/uit).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Centrale regeling /
gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan
voorpassagierszijde kan worden afgestemd
op de instelling aan bestuurderszijde (functie
centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen met de
toets "OPTIES ".
►
Druk op de toets
13 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Functie "REAR"
Wanneer deze functie wordt geactiveerd, wordt
de achterste aanjager ingeschakeld. Zo kunnen
de achterpassagiers de luchtstroom uit deze
ventilatieroosters regelen onafhankelijk van de
luchtstroomregeling van de airconditioning voor
de voorste ventilatieroosters.
Wanneer deze functie wordt gedeactiveerd,
wordt de maximale luchtstroom uit de
achterste ventilatieroosters begrensd door de
luchtstroominstelling van de airconditioning voor
de voorste ventilatieroosters.
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen met de
toets "OPTIES ".
►
Druk op de toets
14 om de functie "REAR"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
►
Druk op de knop " grote ventilator
" of "kleine
ventilator" om de luchtstroom te verhogen of te
verlagen.
De betreffende lampjes gaan branden.
284
Trefwoordenregister
Noodoproep ~ Urgence-oproep 90–91
Noodprocedure afzetten van
de motor
120–121
Noodprocedure starten
120, 221
Noodremassistentie ~ Brake Assist System
(BAS)
93, 160
Noodremassistentie (AFU) ~ Brake Assist
System (BAS)
93
Nulstelling dagteller ~ Dagteller resetten
22
O
Oliefilter 196
Oliefilter (vervangen)
196
Olieniveau
18, 194
Oliepeilstok
18, 194
Olieverbruik
194
Onder de motorkap ~ Motorruimte
192–193
Onderhoud (adviezen)
177, 201
Onderhoudsadviezen
177, 201
Onderhoudscontroles
17, 196, 198
Onderhoudsindicator ~
Onderhoudsintervalindicator
17, 22
Ontdooien
51, 65
Ontgrendelen
27, 29
Ontgrendelen achterklep
28, 30
Ontgrendelen bagageruimte ~ Bagageruimte
ontgrendelen
28, 30
Ontgrendelen portieren ~ Portieren
ontgrendelen
31–32
Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur
ontgrendelen
31
Ontluchten brandstofsysteem ~
Brandstofsysteem ontluchten
203
Ontwasemen
51, 65
Ontwasemen achter
65
Ontwasemen achter ~
Achterruitverwarming
66
Ontwasemen voor
65
Op afstand bedienbare functies
26, 185
Op afstand bedienbare functies
(plug-in hybride)
26, 66
Opbergvak
67, 78
Opbergvakken
67, 70, 72, 74, 78
Opbergvakken portieren
67
Openen bagageruimte ~ Bagageruimte
openen
29, 34
Openen motorkap ~ Motorkap,
openen
192–193
Openen portieren ~ Portieren openen
29, 34
Openen ruiten ~ Ruiten openen
27
Oplaadbaar hybridesysteem
5, 8, 25,
119, 131, 177
Opladen via normaal stopcontact (plug-in
hybride)
184–185
Opschakelindicator
131
Overzicht motoren ~ Motorenoverzicht
236
Overzicht van het verbruik
25–26
Overzicht zekeringen ~
Zekeringentabel
216, 219P
Panoramisch schuifdak 42–44
Park Assist
170–172
Parkeerhulp achter
164
Parkeerhulp achter met grafische
weergave en geluidssignalen
164
Parkeerhulpsystemen (algemene
adviezen)
135
Parkeerhulp vóór
165
Parkeerlichten
80, 215
Persoonlijke instellingen
10
Plafonniers
71
Portieren
34
Portieren sluiten
30–31, 34
Profielen
249, 274
Programmeerbare verwarming
26, 66
Pyrotechnische gordelspanners
100
R
Radar (waarschuwingen) 135
Radio
243, 268
Radiozender
243, 268–269
RDS
243, 268
READY (verklikkerlampje)
192
Recuperatief remmen (vertragen
door remmen op de motor)
128
Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager,
regeling
63, 65