167
Rijden
6Visiopark 1
Beeld achterzijde
U activeert de camera op de achterklep door
de achteruitversnelling in te schakelen en niet
harder dan 10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan
ongeveer 10
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt
geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7
seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave
van de omgeving achter de auto (standaard)
naar de weergave van het beeld van bovenaf
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen ( 1) geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
168
Rijden
De verschillende weergaves van de camera
achter komen overeen met de weergaves die
beschreven zijn in het gedeelte over de functie
Visiopark 1.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functie Visiopark 1.
Beeld van de camera's voor en achter
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van
maximaal 20 km/h kunt u deze functie
activeren via het menu Rijverlichting/Auto van
het touchscreen:
► Selecteer "Parkeerhulp".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto als
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra
informatie over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links
A, midden B
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille
geplaatste camera vóór en een camera achter
die in de buurt van de schakelaar voor het
openen van de achterklep is geplaatst.
Dankzij deze camera's kan het systeem de
nabije omgeving van de auto weergeven op
het touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit een
weergave van de omgeving achter de auto
(camera achter), als de achteruitversnelling
is ingeschakeld, en een weergave van de
omgeving vóór de auto (camera vóór), als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat of een
vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan
ongeveer 20
km/h.
–
W
anneer u uit de achteruitversnelling schakelt
(de weergave van de camera voor vervangt de
weergave van de camera achter gedurende 7
seconden).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Als een aanhanger is aangekoppeld of een fietsendrager is gemonteerd op de
trekhaak, wordt het gebied achter de auto op
het beeld van bovenaf van de auto zwart
weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
camera vóór.
169
Rijden
6De verschillende weergaves van de camera
achter komen overeen met de weergaves die
beschreven zijn in het gedeelte over de functie
Visiopark 1.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functie Visiopark 1.
Beeld van de camera's voor en achter
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van
maximaal 20 km/h kunt u deze functie
activeren via het menu Rijverlichting/Auto van
het touchscreen:
►
Selecteer "
Parkeerhulp".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto als
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld: –
Automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan ongeveer 30
km/h (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20 km/h).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf van de
auto (zoom).
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De oranje lijnen 1 geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de voorbumper weer; de twee oranje lijnen 3 en
4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
171
Rijden
6Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
A.Fileparkeren
B. Uitparkeren na fileparkeren
C. Inparkeren in een vak haaks op de rijbaan
Het Park Assist-systeem werkt niet als de
motor is afgezet.
Als Park Assist is geactiveerd, gaat Stop &
Start niet in de STOP-stand. In de STOP-
stand wordt bij het activeren van de Park
Assist de motor gestart.
Het Park Assist-systeem neemt de
controle van de stuurinrichting
gedurende maximaal 4 parkeercycli over. Het
wordt na deze 4 cycli uitgeschakeld. Als de
auto niet goed is geparkeerd, neem weer
controle over het stuurwiel om de manoeuvre
te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: de
weergave van dit pictogram in
combinatie met een maximumsnelheid geeft
aan dat het sturen wordt overgenomen door
het systeem: raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd: dit
pictogram geeft aan dat het sturen niet
meer door het systeem wordt uitgevoerd. U
moet het stuurwiel zelf weer vastpakken.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking
uitgeschakeld.
De parkeerhulp is niet beschikbaar
wanneer de beschikbare ruimte wordt
gemeten. Na deze meting waarschuwt de
functie u tijdens de manoeuvre als uw auto
een obstakel nadert: het geluidssignaal klinkt
ononderbroken als de ruimte tussen de auto
en het obstakel minder dan 30 cm bedraagt.
Als de parkeerhulp is uitgeschakeld, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld tijdens
de ondersteunde manoeuvres.
Bij het in- of uitparkeren kan de functie
Visiopark 1 - Visiopark 2 in werking
treden. Met deze functies kunt u de directe
omgeving van de auto beter in de gaten
houden dankzij aanvullende informatie op het
touchscreen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functies Visiopark 1 -
Visiopark 2.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode hoeken
bevinden.
De Park Assist houdt tijdens een manoeuvre
geen rekening met voorwerpen die groter dan
de auto zijn (zoals een dakladder of kogel).
Controleer altijd de directe omgeving van
uw auto voordat u met een manoeuvre
begint.
Als de ruimte tussen de auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem de
beschikbare ruimte mogelijk niet meten.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet
tussen de spaken van het stuurwiel.
Let op voorwerpen die de manoeuvre kunnen
blokkeren (zoals losse kleding, sjaals of
stropdassen) - kans op letsel!
Hulp bij fileparkeren
► Selecteer tijdens het parkeren " Park
Assist " in het menu Rijverlichting/Auto
op het touchscreen om de functie te activeren.
► Beperk de rijsnelheid tot maximaal 20
km/h en selecteer " Inparkeren" op het
touchscreen.
Bij het fileparkeren herkent het systeem
geen parkeervakken die aanzienlijk
korter of langer zijn dan de auto.
201
Praktische informatie
7Als de limiet van 5 seconden wordt
overschreden, schakelt de transmissie stand P
in; u moet de procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de
motor .
Keyless entry and start
Trap het rempedaal niet in terwijl u het
contact aan en weer uit zet. Als u dat wel
doet, start de motor waardoor u de procedure
opnieuw moet uitvoeren.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende aanbevelingen om beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de
motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer
lage temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat
wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, haal de
elektronische sleutel uit de detectiezone en
schakel de "handsfree" functie (Handsfree
toegang) uit.
Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt, houd
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van
de auto (vooral wanneer u gebieden met
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken met
chemicaliën die de lak van uw auto kunnen
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de
auto vaker wassen om zoutafzettingen (in
kustgebieden), roet (in industriële gebieden)
of modder (in natte of koude gebieden) te
verwijderen. Deze materialen kunnen zeer
corrosief zijn.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of gekwalificeerde werkplaats voor advies
over het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).
Laat lakschade bij voorkeur repareren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan
nooit een waterslang of hogedrukreiniger
om de binnenkant te reinigen.
Bekers of andere open houders met
vloeistof kunnen lekken, met kans op
schade aan het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen op het dashboard en de
middenconsole. Wees altijd voorzichtig!
Carrosserie
Hoogglanslak
Gebruik nooit schurende producten,
oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige
vlekken te verwijderen - kans op krassen in
de lak!
Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel
schijnt, of op kunststof of rubber onderdelen.
Gebruik een zachte doek met zeepwater
of een pH-neutraal product.
Neem de carrosserie met een schone
microvezeldoek af zonder er hard op te
wrijven.
Breng poetsmiddel aan op een schone en
droge auto.
Neem de instructies die op het product
worden vermeld in acht.
Structuurlak
Dit type lak reageert op licht, door variaties in
uiterlijk en afwerking, waardoor de lijnen en
omtrek van de auto worden benadrukt. De lak
is verrijkt met deeltjes die zichtbaar blijven en
218
In geval van pech
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap,
naast de accu.
Zekeringnr.Stroomsterkte (A) Functies
F8 20 ARuitenwisser achter
F10 30 ASloten
F 11 30 ASloten
F17 10 A12
V-aansluiting bagageruimte
F18 5 ANoodoproep en pechhulpoproep
F22 3 AVerlichting dashboardkastje
F26 3 ADisplay waarschuwingslampje veiligheidsgordels niet vastgemaakt
F27 3 ARegen- en zonnesensor
F31 5 AAirbags.
F33 15 A12V-aansluiting vóór
F35 5 AInstrumentenpaneel
F36 20 ATouchscreen, audio-/navigatiesysteem
Kast 2
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F17 10 AOpslaan van rijstanden
Versie 2 (Eco)
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F4 15 AClaxon
F5 20 ARuitensproeierpomp
F6 20 ARuitensproeierpomp achter
F8 20 ARuitenwisser achter
219
In geval van pech
8Zekeringnr.Stroomsterkte (A) Functies
F10 30 ASloten
F 11 30 ASloten
F14 5 ASirene alarmsysteem
F17 5 AInstrumentenpaneel
F22 3 ARegen- en zonnesensor
F24 5 AAchteruitrijcamera - parkeerhulp
F25 5 AAirbags
F27 5 AAlarm
F28 5 ANoodoproep en pechhulpoproep
F29 20 ATouchscreen, audio-/navigatiesysteem
F32 15 AAansteker
F36 5 AVerlichting dashboardkastje
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap,
naast de accu.
Toegang tot de zekeringen
► Maak de twee vergrendelingen A los.►
V
erwijder het deksel.
►
V
ervang de zekering.
►
Sluit het deksel na het vervangen van
de zekering zorgvuldig en zet de twee
vergrendelingen A
vast voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
285
Trefwoordenregister
Regeling luchtverdeling ~
Luchtverdeling
63, 65
Regelmatige controles ~ Controles
196–197
Regelmatig onderhoud
136, 196, 198
Regeneratie roetfilter
196
Reinigen (adviezen)
177, 201–202
Rembekrachtigingsysteem
92–93
Remblokken
197
Remlichten
215
Remmen
197
Remmen
128
Remschijven
197
Remvloeistof
195
Reservewiel
197, 204–206, 209–211
Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreservoir
195
Resetten
bandenspanningscontrolesysteem
134–135
Resetten van het traject
23
Richtingaanwijzers
80, 215
Rijadviezen
7, 117–118
Rijden
45–46, 117–118
Rijhulpcamera (waarschuwingen)
136
Rijhulpsystemen (algemene adviezen)
135
Rijstanden
95–96, 129–130
Rijstrookcontrolesystemen
92
Rijverlichting
79, 82
Roetfilter
195–196
Ruitensproeier achter
86
Ruitensproeiers
86
Ruitensproeiers vóór
86
Ruitenwisser achter
86
Ruitenwisserbladen (vervangen)
87–88Ruitenwisserbladen vervangen 87–88
Ruitenwissers
85, 87
Ruitenwisserschakelaar
85–87
Ruitenwissers vóór
86–87
S
Schakelaars stoelverwarming ~
Stoelverwarming, schakelaars
49–50
SCR (Selective Catalytic Reduction)
20, 198
SCR-systeem
20, 198
Selectiehendel
124–128
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch
bediende versnellingsbak
124
Sensoren (waarschuwingen)
136
Serienummer auto
238
Set voor tijdelijke bandenreparatie ~
Bandreparatieset
204–207, 209
Sfeerverlichting
22, 72
Signalering onoplettendheid
161–162
Skiluik
72
Slepen
227–229
Slepen van de auto
227–229
Slepen van een auto
227, 229
Sleutel
27, 29, 32
Sleutel met afstandsbediening
27, 118
Sleutel niet herkend
120–121
Smartphone
26, 69
SMS
273
Sneeuwkettingen
134, 190–191
Sneeuwscherm
191
Sneeuwschermen 191
Snelheidsbegrenzer
137, 140–143
Snelheidslimietherkenning
137, 139
Snelheidsregelaar
137, 140, 143–145
Snelheidsregeling met
snelheidslimietherkenning
140
Snelmenu's
25
Spaarfase
192
Sport-stand
130–131
Starten
221
Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten
175
Starten van de auto
119, 124–127
Starten van de motor
11 9
Stickers
202
Stickerset
202
Stilzetten van de auto
120, 124–127
Stoelen achter ~ Achterbank
52–59, 105
Stoelen verstellen
46, 48, 54–56
Stoelopstellingen
60
Stoelverwarming
49–50
Stop & Start
24, 61, 65, 132–133, 176, 192, 196, 224
Streaming audio Bluetooth
245, 270
Stuurkolomschakelaars
124–126
Stuurwiel (verstellen)
50
Supervergrendeling
28, 30
Synchroniseren afstandsbediening
33
Synchroniseren van de afstandsbediening ~
Afstandsbediening synchroniseren
33