79
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of grootlicht
"Highway-functie"
Bij de uitvoeringen voorzien van
koplampen met Full LED-technologie
wordt het bereik van de lichtbundel van
de dimlichten automatisch vergroot bij een
rijsnelheid van 110
km/u en hoger.
"Foggy-functie "
Bij koplampen met "Full LED"-
technologie wordt, om het “whiteout”-effect
bij het rijden in de mist te beperken, de
lichtsterkte van de dimlichten automatisch
verminderd wanneer de mistachterlichten
ingeschakeld zijn.
Deze twee functies kunt u inschakelen/
uitschakelen via het menu Adaptieve
verlichting van het touchscreen.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand "AUTO" of als alleen de
parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een
lichtsignaal met het grootlicht geven door de
lichtschakelaar naar u toe te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent
branden, wordt er een melding weergegeven en
klinkt er een geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht
of het grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om
deze functies in of uit te schakelen.
W
anneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (" AUTO"), blijven de mistlampen
en het dimlicht branden.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of
sneeuwval (de regels kunnen per land
verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te
schakelen zodra deze niet meer nodig is.
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld, behalve
het dimlicht als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
84
Verlichting en zicht
Statische bochtverlichting
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
zorgt deze functie ervoor dat de binnenkant van
de bocht met leds wordt verlicht.
De snelheid van de auto moet lager zijn dan
90 km/h.
Deze functie is alleen beschikbaar bij koplampen
met "Full LED"-technologie.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie wordt geactiveerd vanaf een
bepaalde stuuruitslag.
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
–
bij een geringe stuuruitslag.
–
bij snelheden boven 90
km/h,
–
als de achteruit is ingeschakeld.
Night Vision
Het systeem identificeert en signaleert de
aanwezigheid van voetgangers en dieren in het
gezichtsveld van de bestuurder, bij zeer weinig
licht, met behulp van een infraroodcamera aan
de voorkant van de auto.
Selecteer de weergavemodus "Night Vision",
zodat het beeld van de infraroodcamera constant
op het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Wanneer er aan de voorwaarden wordt voldaan,
wordt er een waarschuwing gegeven bij een
kans op een aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het
contract wordt afgezet of als er niet aan de
voorwaarden wordt voldaan.
Night Vision is een rijhulpsysteem voor
de bestuurder, maar hij of zij moet altijd
goed op het verkeer blijven letten.
Onder sommige omstandigheden zijn de
temperatuurcontrasten onvoldoende en kan
het systeem niet alle gevaren detecteren of,
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven
(bijvoorbeeld door warme motoren van langs
de weg geparkeerde vrachtwagens).
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld via het menu
Rijverlichting/Auto van het touchscreen.
Werkingsvoorwaarden
– Bij draaiende motor en in de Stop-stand van
het Stop & Start-systeem.
–
Bij weinig licht met naar behoren werkend
dimlicht ingeschakeld.
–
T
emperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
–
Snelheid lager dan 160
km/u.
–
Detectie van dieren groter dan 0,5 meter
.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het display op het instrumentenpaneel en de
waarschuwingen zijn niet beschikbaar (functie
"Nachtzicht” actief), gaat het verklikkerlampje
grijs branden.
Als aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, gaat het verklikkerlampje groen
branden: de weergave op het
instrumentenpaneel (indien de functie
"Nachtzicht" is geselecteerd) en de activering
van waarschuwingen zijn beschikbaar.
Als aan bepaalde werkingsvoorwaarden (snelheid of temperatuur) niet wordt
voldaan, gaat het verklikkerlampje oranje
branden: alleen de weergave op het
100
Veiligheid
Waarschuwingen
losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Dit lampje gaat rood branden op zowel het
instrumentenpaneel als het display met
waarschuwingslampjes voor de airbag vóór
aan passagierszijde en veiligheidsgordels, als
het systeem heeft gedetecteerd dat een van
de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Controlelampje losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordels
De rode controlelampjes op het display geven
aan welke veiligheidsgordels niet vastgemaakt of
losgemaakt zijn.
Niet vastgemaakt voorin
Als het contact wordt aangezet, gaan
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/of
de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een steeds harder
wordend geluidssignaal. Na twee minuten blijven
deze waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels voorin niet zijn vastgemaakt.
Niet vastgemaakt achterin
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een snelheid lager dan 20 km/h
gaan het waarschuwingslampje en de
betreffende controlelampjes gedurende
ongeveer 30 seconden branden als één of meer
veiligheidsgordels achter niet zijn vastgemaakt.
Losgemaakt
Als het contact is aangezet, gaan het
waarschuwingslampje en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/
of één of meer passagiers hun veiligheidsgordels
losmaken.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Hierna blijven deze waarschuwingslampjes
branden zolang de veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast,
ongeacht de reistijd en de plaats waar u in de
auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
140
Rijden
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit aanvullende systeem herkent deze
verkeersborden en geeft ze weer op
het instrumentenpaneel als de juiste
weergavemodus is geselecteerd:
– Verboden in te rijden: wanneer een weg in
de verkeerde richting wordt opgereden, wordt
een waarschuwingsmelding en het symbool van
dit bord weergegeven op het instrumentenpaneel
(verzoek om de rijrichting te controleren).
– Overige borden: wanneer u een dergelijk
bord nadert, wordt het betreffende symbool op
het instrumentenpaneel weergegeven.
De borden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van
het Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Aanbeveling
Naast de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem kan de bestuurder
de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling
voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
gebruiken met behulp van de toets voor
het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor
meer informatie over de
snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet
4. Vraag voor opslaan snelheid
5. Actuele ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert " MEM
" enkele
seconden; u kunt deze snelheid vervolgens als
nieuwe snelheid opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door
de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM
" niet
weergegeven. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
► Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
► Druk toets 2nogmaals in om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe snelheid op te
slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
216
In geval van pech
Versie 1 (Full)
Kast 1Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F1 3 AKeyless entry and start
F2 5 AMultifunctionele display
F5 5 AAchteruitrijcamera - parkeerhulp
F7 10 AHifi-versterker
=
1.Dagrijverlichting / parkeerlichten / remlichten
(led)
2. Dagrijverlichting / parkeerlichten (led)
3. Richtingaanwijzers (led)
4. Achteruitrijlichten (led)
5. Mistlampen (P21W)
Mistlicthen (P21W)
Deze gloeilampen kunnen via de buitenkant van
de achterbumper worden vervangen.
►
Steek uw hand onder de bumper
.
►
Draai de gloeilamphouder een kwartslag en
verwijder deze.
►
Draai de gloeilamp een kwartslag en vervang
de gloeilamp.
Raak de uitlaat niet aan als u de
gloeilamp kort na het uitschakelen van
het contact vervangt - kans op brandwonden!
Een zekering vervangen
Toegang tot het
gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich achter het paneel van de
zekeringkast.
Afhankelijk van de uitvoering:
► Trek het paneel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
►
V
erwijder het paneel volledig.
►
Haal de tang uit de houder
.
► Open het dashboardkastje.
► Druk op de handgreep in het midden van het
paneel van de zekeringkast.
►
Beweeg het deksel volledig omlaag.
►
Haal de tang uit de houder
.
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering vervangt:
► Achterhaal de oorzaak van de storing en
verhelp de oorzaak.
►
Schakel alle stroomverbruikende functies uit.
►
Zet de auto stil en zet het contact af.
►
Bepaal welke zekering defect is aan de hand
van de actuele zekeringtabellen en schema's.
Bij het vervangen van zekeringen is het
volgende zeer belangrijk:
►
Gebruik de speciale tang om de zekering uit
de zekeringkast te verwijderen en controleer of
het smeltdraadje van de zekering intact is.
►
V
ervang een defecte zekering altijd door een
zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde
217
In geval van pech
8kleur): een afwijkende stroomsterkte kan
storingen veroorzaken - kans op brand!
Als de storing zich kort na het vervangen van
de zekering opnieuw voordoet, laat dan het
elektrische systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren.
Complete zekeringtabellen en
bijbehorende schema's
Neem voor meer informatie contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer een zekering wordt vervangen
die niet in deze zekeringtabellen staat,
kunnen er ernstige storingen ontstaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Goed
Defect
Tang
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
systeem van uw auto is al rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
voordat u andere elektrische voorzieningen
of accessoires in de auto monteert of laat
monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het repareren van de auto of
het oplossen van storingen die zijn ontstaan
door de montage van accessoires die niet
door PEUGEOT zijn geleverd of aanbevolen,
of die niet zijn gemonteerd in
overeenstemming met de aanbevelingen. Dit
geldt met name als het gezamenlijke
stroomverbruik van de extra uitrusting meer
dan 10 milliampère bedraagt.
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Voer voor toegang tot de zekeringen dezelfde
procedure uit als voor toegang tot het
gereedschap voor het vervangen van de
zekeringen.
Versie 1 (Full)
Kast 1
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F1 3 AKeyless entry and start
F2 5 AMultifunctionele display
F5 5 AAchteruitrijcamera - parkeerhulp
F7 10 AHifi-versterker
218
In geval van pech
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap,
naast de accu.
Zekeringnr.Stroomsterkte (A) Functies
F8 20 ARuitenwisser achter
F10 30 ASloten
F 11 30 ASloten
F17 10 A12
V-aansluiting bagageruimte
F18 5 ANoodoproep en pechhulpoproep
F22 3 AVerlichting dashboardkastje
F26 3 ADisplay waarschuwingslampje veiligheidsgordels niet vastgemaakt
F27 3 ARegen- en zonnesensor
F31 5 AAirbags.
F33 15 A12V-aansluiting vóór
F35 5 AInstrumentenpaneel
F36 20 ATouchscreen, audio-/navigatiesysteem
Kast 2
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F17 10 AOpslaan van rijstanden
Versie 2 (Eco)
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F4 15 AClaxon
F5 20 ARuitensproeierpomp
F6 20 ARuitensproeierpomp achter
F8 20 ARuitenwisser achter
283
Trefwoordenregister
Kinderbeveiliging 115–116
Kinderen
100, 108–109, 112–113, 114
Kinderen (veiligheid)
11 5
Kinderzitjes
57–59, 100, 104–105, 107–108, 113, 114
Kinderzitjes (conventioneel)
107–108
Kinderzitjes i-Size
11 4
Klep laadaansluiting (plug-in hybride)
178,
183–185
Klep van de laadaansluiting
185
Kleurcode lak
238
Klokje (instellen)
250, 275
Koelvloeistof
195
Koelvloeistoftemperatuur
19
Koelvloeistoftemperatuurmeter
19
Kofferdeksel sluiten
30, 34
Koplampverstelling
81
Krik
206, 209–211
L
Laadkabel 180
Laadkabel (plug-in hybride)
179, 184
Laadniveaumeter (plug-in hybride)
21
Laadstekker (plug-in hybride)
178, 183–185
Laadtoestand van de tractiebatterij
25
Laden accu ~ Accu laden
222, 225
Laden tractiebatterij
180
Laden via een normaal stopcontact
180
Lader voor versneld laden (wallbox)
179
Lak
201, 238
Lampen (vervangen) 214–215
Lampen vervangen
214–215
Lane Departure Warning System
155, 164
Lane Departure Warning System (LDWS)
154
Lane Keeping System
145, 150–152
Leder (onderhoud)
202
LED-verlichting
80, 215
Leeslampjes
71
Lekke band
207, 209
Lendensteun, verstelling
46, 48
Lichtschakelaar
79–80
Lokaliseren van de auto
28
Luchtfilter
196
Luchtfilter (vervangen)
196
Luchtrecirculatie
63, 65
Luidsprekers
68
M
Make-upspiegel 67
Massagefunctie
50
Massages op meerdere punten
50
Matte lak
202
Matten
70–71, 136
Mat verwijderen
70–71
Meldingen
273
Menu
246
Menu's (audio)
241–242, 255–256
Menustructuren display
246
Milieu
7, 33
Mistachterlicht
79, 216
Mobiele app 26, 66, 183, 185
Monteren allesdragers ~ Allesdragers
monteren
189–190
Motor
198
Motoren
231–232, 234
Motorkap
192–193
Motorkapsteun
193
Motorolie
194
Motorolieniveaumeter
18, 22
N
Navigatiesysteem 260–262
Neerklapbare rugleuning ~ Rugleuning
neerklappen
47
Neerklappen stoelen achter
53–56
Netaansluiting (standaardstekker)
179
Night Vision
84
Niveau AdBlue®
196
Niveau brandstofadditief diesel ~
Brandstofaddititiefniveau
195–196
Niveau koelvloeistof ~
Koelvloeistofniveau
19, 195
Niveau remvloeistof ~
Remvloeistofniveau
195
Niveau ruitensproeiervloeistof ~
Ruitensproeiervloeistofniveau
86, 195
Niveaus controleren
194–195
Niveaus en controles
194–196
Noodbediening achterklep
34
Noodbediening portieren
32