75
Verlichting en zicht
4
Inschakelen / uitschakelen
► Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand
" AUTO".
► Selecteer in het menu Auto / Rijden
het tabblad "Rijfuncties" en daarna
"Automat. aan/uit grootlicht ".
Tot de functie is gedeactiveerd gaat de
verlichting over op de stand "automatische
verlichting":
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of gebruik van het groot licht door de
verkeerssituatie niet mogelijk is:
– De dimlichten blijven b randen:
Deze lampjes gaan op het
instrumentenpaneel branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het groot licht gaat automatisch
branden. Deze lampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de
mistlampen worden ingeschakeld of als het
systeem dichte mist detecteert.
Als de mistlampen zijn uitgeschakeld of de auto
uit een gebied met dikke mist verlaat, dan wordt
de functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
►
Geef een lichtsignaal om de werking van de
functie te onderbreken; het verlichtingssysteem
wordt overgeschakeld op de stand
"automatische verlichting": •
als de lampjes "AUT
O" en "Dimlicht" groen
brandden, zal het systeem overschakelen op
het grootlicht,
•
als de lampjes "AUT
O" en "Grootlicht" blauw
brandden, zal het systeem overschakelen op
het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
–
bij slecht zicht (sneeuw
, zware regenval
enz.),
– als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
–
als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of reflecterende
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
–
weggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers,
–
voertuigen waarvan de verlichting wordt
afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail
op de snelweg),
–
voertuigen die zich aan de top of de voet
van een steile helling, in een bocht of op een
zijweg bevinden.
Koplampen verstellen
Handmatige verstelling van
de koplampen