
13
Instrumenten
1
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op de volgende wijze tegen wegrollen:► Parkeer op een horizontaal oppervlak.► Schakel bij een handgeschakelde transmissie een versnelling in.► Schakel bij een automatische transmissie stand P in en plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen.Voer vervolgens (2) uit.Blijft branden, in combinatie met de melding “Storing parkeerrem”.U kunt de auto niet meer met de parkeerrem op zijn plaats houden terwijl de motor draait.Als het handmatig activeren en deactiveren niet mogelijk is, is de hendel van de elektrisch bedienbare parkeerrem defect.De automatische functies moeten te allen tijde worden gebruikt en worden automatisch geactiveerd bij een storing in de bedieningshendel.Voer (2) uit.
Laag brandstofniveau
/2
1 1Blijft branden (lampje of led) met de naald in het rode gebied (afhankelijk
van de uitvoering), in combinatie met een geluidssignaal en een melding.Het geluidssignaal en de melding worden steeds vaker herhaald naarmate het brandstofniveau verder naar nul zakt.Als het lampje gaat branden, zit er minder dan 6 liter brandstof in de tank.Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege brandstoftank te voorkomen.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het inspuitsysteem beschadigd raken.
Aanwezigheid van water in het dieselfilterBlijft branden (met instrumentenpaneel met LCD-pictogrammendisplay).Er zit water in het dieselfilter.Kans op beschadiging van het inspuitsysteem: voer onmiddellijk (2) uit.
Zelfdiagnosesysteem motorKnippert.Er is een storing in het motormanagementsysteem.De katalysator kan onherstelbaar beschadigd raken.Voer onmiddellijk (2) uit.Blijft branden.Er is een storing in het emissieregelsysteem.Dit lampje moet uitgaan nadat de motor is gestart.Voer zo snel mogelijk (3) uit.Blijft branden.
Er is een kleine motorstoring gesignaleerd.Voer (3) uit.Blijft branden.Er is een ernstige motorstoring gesignaleerd.Voer (1) en vervolgens (2) uit.
Voorgloeien dieselmotorBlijft branden.Hoe lang het lampje brandt, is afhankelijk van de weersomstandigheden.Het contact is AAN gezet.Wacht met starten tot het lampje uitgaat.Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact UIT. Zet het contact vervolgens weer AAN en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Bandenspanning te laagBlijft branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.Initialiseer het controlesysteem opnieuw nadat u de band(en) op de juiste spanning hebt gebracht.Het waarschuwingslampje lage bandenspanning knippert en blijft vervolgens branden. Het onderhoudswaarschuwingslampje blijft branden.Het bandenspanningsbewakingssysteem is defect.
De bandenspanning wordt niet langer bewaakt.Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning en voer (3) uit.
Antiblokkeersysteem (ABS)Blijft branden.Storing in het antiblokkeersysteem.De normale remwerking blijft behouden.Rijd voorzichtig, matig uw snelheid en voer vervolgens (3) uit.

84
wissen, of om de verwerking te beperken van persoonsgegevens die niet conform de bepalingen van Verordening 2016/679 (AVG) zijn verwerkt. Derden aan wie gegevens zijn doorgegeven moeten worden ingelicht over de rectificatie of het wissen van de gegevens, of over de beperking van de verwerking van de gegevens conform de eerder genoemde verordening, behalve als dit onmogelijk zou zijn of een disproportionele inspanning zou vereisen. U hebt ook het recht een klacht in te dienen bij de relevante autoriteit voor gegevensbescherming.
Alarmknipperlichten
► Als u op de rode toets drukt, gaan alle richtingaanwijzers tegelijkertijd knipperen.De alarmknipperlichten werken ook als het contact UIT is.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop, afhankelijk van de mate van remvertraging, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door op de toets te drukken.
Claxon
► Druk op het middelste deel van het stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma omvat de volgende systemen:
– Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remkrachtverdeling (EBFD).– Emergency Braking Assistance (EBA).– Antispinregeling (ASR).– Dynamic Stability Control (DSC).– Trailer Stability Assist (TSA).
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remkrachtverdeling (EBFD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop.De EBFD regelt de remdruk voor elk wiel afzonderlijk.Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een storing in het ABS.De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal, duidt dit op een storing in de EBFD.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

85
Veiligheid
5
NOTIC E
Tijdens de normale werking van het ABS kunt u lichte trillingen voelen in het rempedaal.
WARNI NG
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het niet los.
WARNI NG
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn goedgekeurd.
WARNI NG
Laat deze systemen na een aanrijding controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Emergency Braking
Assistance (EBA)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt. Het zorgt ervoor dat de
benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)/
Dynamic Stability Control
(DSC)
De antispinregeling verbetert de tractie door het motorkoppel te beperken en de aangedreven wielen af te remmen om zo het spinnen van de wielen te voorkomen. De ASR verbetert ook de koersstabiliteit tijdens het accelereren.Als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpt de Dynamic Stability Control automatisch in door het door de motor geleverde koppel aan te passen en een of meerdere wielen af te remmen om de auto, binnen de natuurkundige grenzen, weer in de juiste koers te brengen.Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.Ze treden in werking zodra ze signaleren dat de wielen te weinig grip hebben of dat de koers afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.Dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knippert als deze systemen ingrijpen.
Uitschakelen/inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond, enz.)
kan het nuttig zijn de DSC/ASR-systemen uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.Het verdient echter aanbeveling om het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen.Deze systemen worden, telkens wanneer het contact UIT wordt gezet of vanaf 50 km/h, automatisch weer ingeschakeld.Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het systeem handmatig weer worden ingeschakeld.Druk op deze toets of draai de knop naar deze stand.Het controlelampje in de toets of knop gaat branden: de DSC/ASR-systemen hebben niet langer invloed op de werking van de motor.Opnieuw inschakelen van het systeem:Druk op deze toets.
OfDraai de knop naar deze stand.
Het controlelampje in de toets of knop dooft.

111
Rijden
6
waarschuwingslampje remsysteem en het controlelampje P van de bedieningshendel in combinatie met de melding “Parkeerrem aangetrokken”.
Parkeren van de auto met
gedeactiveerde parkeerrem
WARNI NG
Onder zeer koude weersomstandigheden (vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet te gebruiken.Schakel om te voorkomen dat de auto wegrolt een versnelling in of plaats de wielblokken tegen een van de wielen.
NOTIC E
Bij een automatische transmissie wordt automatisch stand P geselecteerd als het contact UIT wordt gezet. Dit blokkeert de aangedreven wielen.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het in de vrijloop zetten van de auto.
NOTIC E
Als bij een automatische transmissie stand N is geselecteerd, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier een geluidssignaal. Dit stopt zodra het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij zeer koud weer, bij het trekken van een aanhangwagen of bij slepen (in het geval van autopech), kan het noodzakelijk zijn om de automatische werking van het systeem uit te schakelen.► Start de motor.► Activeer met de bedieningshendel de parkeerrem als deze is gedeactiveerd.► Laat het rempedaal volledig los.► Houd de bedieningshendel 10 tot 15 seconden
in de stand voor het deactiveren.► Laat de bedieningshendel los.► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.► Houd de bedieningshendel gedurende 2 seconden in de stand voor het activeren.Het uitschakelen van de automatische werking wordt bevestigd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel.► Laat de bedieningshendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen handmatig met behulp van de bedieningshendel worden geactiveerd en gedeactiveerd.Herhaal deze procedure om de automatische werking weer in te schakelen (dit wordt bevestigd door het doven van het lampje op het instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of in uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt), kan de auto worden afgeremd door aan de hendel te trekken en deze vast te houden. De auto wordt afgeremd zolang aan de hendel wordt getrokken en het remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding “Storing parkeerrem” op het instrumentenpaneel.
Bij een storing in de systemen ABS en DCS, aangegeven door het branden van een van of allebei deze lampjes op het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de auto niet meer worden gegarandeerd.In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de

124
NOTIC E
Overige camera'sDe op het touchscreen of het instrumentenpaneel weergegeven beelden van de camera('s) kunnen door het reliëf worden vervormd.Bij schaduw, fel zonlicht of onvoldoende licht kan het beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
WARNI NG
SensorenDe werking van de sensoren en de bijbehorende functies kan worden verstoord door het geluid van bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en machines (bijvoorbeeld vrachtwagens, drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode bladeren op de weg of bij schade aan de
bumpers en spiegels.Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lang piepsignaal) aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen, palen, draadhekken) zijn.Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
NOTIC E
OnderhoudReinig de bumpers, de buitenspiegels en het gezichtsveld van de camera's regelmatig.Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30 cm van de radar, sensoren en camera's.
WARNI NG
MattenHet gebruik van matten die niet door TOYOTA zijn goedgekeurd kan de werking van de snelheidsbegrenzer of cruise control belemmeren.Voorkomen dat de pedalen blijven hangen:► controleer of de mat goed is bevestigd,► leg nooit twee matten op elkaar.
NOTIC E
SnelheidseenhedenAls u in een ander land bent, controleer dan of de snelheidseenheid die door het instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of km/h), overeenkomt met de in dit land geldende eenheid.Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door het instrumentenpaneel gebruikte snelheidseenheid zodat deze overeenkomt met de ter plaatse geldende eenheid.Neem bij twijfel contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

258
12V-accu 166–167, 188–189
A
Aanhanger 86, 158Aanhangergewichten 198–200Aansluiten MirrorLink 222–223, 243Aansluiting 12 V 50–51Aansluiting 220 V 52ABS 84Accessoires 81, 107Accu 161, 188, 190–191Accu laden 189–190Achterbank 49Achterdeuren 30–31Achterklep 30, 33Achterlichten 184Achterportierruiten 42Achterruitverwarming 46, 67Achteruitrijcamera 124, 150
Achteruitrijlicht 184Actief dodehoekbewakingssysteem 146Actieradius AdBlue 166Active Safety Brake 138, 140Adaptieve cruise control met Stop-functie 127Adaptieve snelheidsregelaar 134AdBlue® 168AdBlue® bijvullen 170AdBlue®-reservoir 170Advanced Grip Control 87–88
Afmetingen 194Afstandsbediening 24–28, 30–31, 104Afstellen van de koplamphoogte 76Afzetten van de motor 104, 106Airbags 91–94, 96Airbags vóór 92, 94, 97Airconditioning 61, 65Airconditioning (handbediend) 62–63Airconditioning met gescheiden regeling 66Alarmknipperlichten 84Alarmsysteem 39–41Algemeen menu 204Allesdragers 162Android Auto verbinding 243Antiblokkeersysteem (ABS) 84–85Antidiefstalsysteem/Startblokkering 26Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling 85, 87–88Apple®-speler 209, 221, 248Apple CarPlay verbinding 223, 243Apps 244Armleuning 44
Armleuning vóór 50Automatische airconditioning met gescheiden regeling 64Automatische ruitenwissers 77, 79–80Automatische transmissie ~ Versnellingsbak, automatische 107, 11 2–11 7, 11 9, 167Automatisch inschakelen verlichting 73–75Automatisch noodremsysteem 138, 140AUX-aansluiting 208
B
Banden 168, 201Banden oppompen 168, 201Bandenreparatieset 173Bandenspanning 168, 176, 180, 201Bandenspanningscontrole (met set) 174, 176Bandenspanning te laag (detectie) 120Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening, batterij 33, 70Batterij afstandsbediening vervangen ~ Afstandsbediening, batterij vervangen 33Bediening autoradio aan stuurkolom ~ Autoradio, bedieningen aan stuurkolom 203, 216, 231Bekerhouder 50Beladen 54, 162Benzinemotor 163, 199Bijvullen AdBlue® 166, 170Binnenspiegel 47Bluetooth (handsfree set) 210, 224–225, 249–250Bluetooth (telefoon) 224–225, 249–250
Bluetooth-telefoon met spraakherkenning 213Bluetooth-verbinding 210, 224–225, 244–245, 249–250Boordcomputer 21–22Boordgereedschap 173–174Brandstof 7, 155Brandstofadditief 166–167Brandstofniveaumeter 155–156Brandstoftank 155, 155–157, 157Brandstof tanken 155–157