
46
Toegang 
knipperen van de richtingaanwijzers in 
combinatie met een geluidssignaal.
De bewegingsrichting wordt omgekeerd als 
tijdens de beweging van de schuifdeur de 
voetbeweging nogmaals wordt gemaakt.
Afhankelijk van de uitvoering van de 
auto worden de buitenspiegels bij het 
vergrendelen/ontgrendelen elektrisch 
ingeklapt/uitgeklapt.
Automatische vergrendeling
De auto wordt automatisch vergrendeld nadat de 
schuifdeur via de handsfree-functie is gesloten.
Als uw auto niet is uitgerust met het alarmsysteem, wordt het vergrendelen 
bevestigd door het gedurende ongeveer 2 
seconden blijven branden van de 
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van de 
auto worden gelijktijdig de buitenspiegels 
ingeklapt.
Activeren/Deactiveren
Met audiosysteem of touchscreen
De handsfree-functie is standaard ingeschakeld.De functie "Handsfree toegang" of 
automatisch vergrendelen van de 
auto wanneer de schuifdeur wordt gesloten, 
wordt geactiveerd en gedeactiveerd via het 
configuratiemenu van de auto.
 
Als de auto met de achterzijde naar boven 
op een helling staat, kan het zijn dat de 
schuifdeur niet in de geopende stand blijft staan, 
schoksgewijs weer sluit en daardoor letsel 
veroorzaakt.
Op een steile helling kan de schuifdeur 
zich door zijn eigen gewicht  plotseling in 
beweging zetten.
De beweging van de schuifdeur kan niet 
worden gestopt door de schakelaar te 
bedienen vanwege de tijd die nodig is om het 
bedieningssignaal te verwerken.
Het obstakeldetectiesysteem heeft 
onvoldoende tijd om te kunnen reageren.
Zorg ervoor dat de schuifdeur op een steile 
helling niet onbewaakt geopend blijft. Het niet 
in acht nemen van dit veiligheidsvoorschrift 
kan leiden tot schade aan voorwerpen en 
letsel aan personen indien deze tijdens het 
bewegen van de schuifdeur bekneld raken.
Handsfree-functie 
schuifdeur(en)
Openen/sluiten 
 
Met een voetbeweging en de afstandsbediening 
op zak in detectiegebied  A wordt het systeem 
ontgrendeld en de schuifdeur geopend of 
gesloten en vergrendeld.
De afstandsbediening moet zich aan de 
achterkant van de auto bevinden, op een afstand 
van meer dan ca. 30 cm en minder dan ca. 2 m.
Het automatisch vergrendelen na het 
sluiten van de schuifdeur kan worden 
geprogrammeerd in het configuratiemenu van 
de auto.
Zorg dat u stabiel en op de juiste positie 
ten opzichte van de auto staat alvorens 
de voetbeweging te maken, om te voorkomen 
dat u uw evenwicht verliest of uitglijdt (vooral 
bij regen, sneeuw, ijzel, modder, enz.).
Voorkom dat u bij de voetbeweging de uitlaat 
raakt, u kunt hierdoor brandwonden oplopen.
 
 
► Zet uw voet onder de hoek van de 
achterbumper en maak dan een rustige 
horizontale beweging met uw voet.
De sensor signaleert de beweging van uw 
voet en activeert het openen of sluiten van de 
schuifdeur
.
Maak de beweging één keer, zonder 
deze te onderbreken.
Als de schuifdeur niet opengaat, wacht dan 
ongeveer 2 seconden en probeer het daarna 
nogmaals.
Houd uw voet niet omhoog.
Het sluiten of openen wordt bevestigd 
door het gedurende enkele seconden    

85
Ergonomie en comfort
3
 
Wanneer u de tafel of een afzonderlijke 
stoel naar voren of achteren wilt 
verplaatsen, zorg er dan voor dat de 
rugleuning van de stoel rechtop staat en de 
tafel is ingeklapt.
 
 
Wanneer u de tafelbladen opbergt, dan 
mag u nooit uw hand in het schuifgebied 
steken, want dan kunnen uw vingers klem 
komen te zitten. Gebruik de betreffende 
hendel.
Verwarming en ventilatie
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en 
airconditioningssysteem
►
 
Let erop dat voor een gelijkmatige 
verdeling van de lucht naar het interieur 
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de 
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters 
en overige uitstroomopeningen alsmede de 
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij 
blijven.
►
 
Dek de zonnesensor op het 
dashboard niet af; deze wordt gebruikt 
voor het regelen van het automatische 
airconditioningssysteem.
►
 
Zet de airconditioning minstens één of 
twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan 
om het systeem in perfecte staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze 
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT
-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken 
van een aanhanger op een steile helling 
bij een hoge buitentemperatuur) kan de 
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld 
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een 
uitgeschakelde aanjager en het te lang 
gebruiken van de luchtrecirculatie om te 
voorkomen dat de ruiten beslaan of de 
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is  wanneer de auto lang in de zon heeft 
gestaan, is het raadzaam het 
passagierscompartiment korte tijd te 
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in 
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning 
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje 
water onder de auto vormt. Dit is een normaal 
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en 
airconditioningssysteem
►
 
Controleer regelmatig de staat van het 
interieurfilter en laat de filterelementen 
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd 
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het 
toegevoegde speciale actieve middel is de 
lucht die de inzittenden inademen schoner en 
blijft het interieur schoner (vermindering van 
allergische reacties, stank en vetaanslag).  

98
Verlichting en zicht
Verlichting overdag / 
Parkeerlichten
 
 
Bij het starten van de motor wordt deze 
verlichting (indien aanwezig) automatisch 
ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand 
"0" of "AUTO" staat.
Automatisch inschakelen verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de 
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en 
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. Bij 
neerslag kan de verlichting gelijktijdig met het 
automatisch inschakelen van de ruitenwissers 
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als 
er voldoende omgevingslicht is of nadat de 
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor 
gaat de verlichting van de auto branden 
en gaat dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel branden in combinatie met 
een geluidssignaal en/of een melding.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de 
bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/
lichtsensor ten onrechte voldoende licht 
waarnemen. De verlichting wordt dan niet 
automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan 
beslaan en ervoor zorgen dat de regen-/
lichtsensor niet goed werkt. 
Bij vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en 
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Handmatig
 
 
In-/uitschakelen
►  Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" 
met de lichtschakelaar om de functie in/uit te 
schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting 
wordt na een bepaalde tijd automatisch 
uitgeschakeld.
Automatisch
Als de functie "Automatische verlichting" is 
ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand 
"AUTO"), wordt het dimlicht bij weinig 
omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra 
u het contact uitschakelt.
Met de ring in de stand " AUTO" en bij weinig 
licht gaat het dimlicht automatisch branden als 
het contact wordt afgezet.
Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en 
uitschakelen en de tijdsduur van 
de "follow me home"-verlichting instellen via het 
configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op 
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto 
en het instappen te vergemakkelijken. De 
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in 
de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig 
omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de 
afstandsbediening of op een van de 
portierhandgrepen bij een auto met het "Keyless 
entry and start"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden 
en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat 
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat 
uit na het aanzetten van het contact of het 
vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de 
functie en de tijdsduur van de    

99
Verlichting en zicht
4Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en 
uitschakelen en de tijdsduur van 
de "follow me home"-verlichting instellen via het 
configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op 
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto 
en het instappen te vergemakkelijken. De 
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in 
de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig 
omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de 
afstandsbediening of op een van de 
portierhandgrepen bij een auto met het "Keyless 
entry and start"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden 
en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat 
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat 
uit na het aanzetten van het contact of het 
vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de 
functie en de tijdsduur van de  instapverlichting zijn in te stellen via het 
configuratiemenu op het scherm van de auto.
Statische bochtverlichting
Dit systeem zorgt ervoor dat de mistlamp 
vóór tijdens het rijden met dim- of groot licht 
wordt ingeschakeld om de binnenkant van 
de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 
40
  km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, 
kruispunten, parkeergarages enz).
 
 
Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen / uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
–  bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of
–
 
als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
–
 
bij een geringe stuuruitslag.
–
 
bij snelheden boven 40
   km/u.
–
 
als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem 
kunnen via het configuratiemenu 
van de auto worden aangepast.
Grootlichtassistent
Als de ring in de stand " AUTO” staat, 
schakelt dit systeem automatisch tussen 
dimlicht en grootlicht op basis van de licht- en 
verkeersomstandigheden, met behulp van een 
camera aan de bovenkant van de voorruit.
 
 
Dit systeem is een hulpsysteem bij het 
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk 
voor de verlichting van zijn auto, voor de 
aanpassing van de verlichting aan de 
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en    

102
Verlichting en zicht
Met automatische 
ruitenwissers
 
 
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel 
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige 
neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige 
regenval)
Intervalstand (in verhouding tot de 
rijsnelheid)
Uit 
Eén keer wissen (duw de hendel even 
omlaag).
of
Automatische ruitenwissers 
Zie het betreffende hoofdstuk.
Na het afzetten van het contact kunnen 
de ruitenwissers nog een kleine 
beweging maken waarmee ze onder de 
motorkap worden opgeborgen.
Als het contact is afgezet met de  ruitenwissers ingeschakeld, moet u na 
het aanzetten van het contact weer de hendel 
bedienen om de ruitenwissers opnieuw in te 
schakelen (tenzij het contact minder dan 1 
minuut is afgezet geweest).
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers treden in werking en na 
enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een 
bepaalde duur ingeschakeld.
Bij auto's met automatische 
airconditioning wordt tijdens het 
bedienen van de ruitensproeiers vóór 
automatisch de luchttoevoer afgesloten om 
een onaangename geur in het interieur te 
voorkomen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het 
reservoir van de ruitensproeiervloeistof 
leeg is; kans op beschadiging van de 
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen 
risico is van bevriezing van de vloeistof op 
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk 
kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter 
producten die geschikt zijn voor zeer lage 
temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Laag ruitensproeiervloeistofniveau
Als het niveau in het reservoir laag is,  gaat dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel branden, in combinatie met 
een geluidssignaal en een melding.
Zolang het reservoir niet gevuld wordt, gaat het 
lampje branden telkens wanneer u het contact 
aanzet of de ruitenwisserschakelaar bedient.
Vul het reservoir van de ruitensproeiervloeistof 
(of laat het vullen) bij de volgende stop.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werken de ruitenwissers 
automatisch en passen ze zich aan de intensiteit 
van de regenval aan.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/
lichtsensor die middenboven tegen de voorruit is 
geplaatst, achter de binnenspiegel. 
Inschakelen 
 
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het 
inschakelen te bevestigen.
Dit controlelampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden en er 
verschijnt een melding.
Afzetten
►  Duw de hendel nog een keer kort omlaag of 
zet de hendel in een andere stand ( Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel gaat uit en er 
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 
minuut is afgezet, moet u de 
automatische ruitenwissers opnieuw activeren 
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische 
werking van de ruitenwissers werken deze in de 
intervalstand.
Laat het systeem controleren door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers 
uit en zet het contact af als de auto wordt 
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de 
automatische ruitenwissers tot de voorruit 
volledig ontdooid is.   

103
Verlichting en zicht
4Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of 
zet de hendel in een andere stand ( Int., 
1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel gaat uit en er 
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 
minuut is afgezet, moet u de 
automatische ruitenwissers opnieuw activeren 
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische 
werking van de ruitenwissers werken deze in de 
intervalstand.
Laat het systeem controleren door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers 
uit en zet het contact af als de auto wordt 
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de 
automatische ruitenwissers tot de voorruit 
volledig ontdooid is.
Ruitenwisser achter 
 
Uit. 
Interval. 
Wissen en sproeien (gedurende enige 
tijd).
Bij achteruitrijden
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld 
op het moment dat u de achteruitversnelling 
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser 
achter ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem 
kunnen via het configuratiemenu 
van de auto worden aangepast.
Deze functie is standaard geactiveerd. 
Wanneer er sneeuw of ijs op de 
achterruit ligt of er een fietsendrager op 
de achterklep is gemonteerd, schakel de 
automatische achterruitenwisser dan uit via 
het configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard 
en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang 
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag 
gemaakt.
Speciale stand van de 
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het 
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De 
stand kan ook in de winter (bij ijs en sneeuw) 
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los 
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de 
ruitenwissers raden wij u het volgende 
aan:
–
 
Ga er voorzichtig mee om.
–
 
Reinig ze regelmatig met zeepsop.
–
 
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk 
karton tegen de voorruit te houden.
–
 
V
ervang ze zodra ze tekenen van slijtage 
vertonen.   

11 5
Veiligheid
5Voor een juiste werking van de gordelsluiting 
moet u voor het vastmaken van de gordel 
controleren of er geen vreemde voorwerpen 
aanwezig zijn in de sluiting. 
Controleer zowel voor als na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen 
van een stoel of de achterbank of de gordel 
zich op de juiste plaats bevindt en goed is 
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op 
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle 
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel:
–
 
dient deze strak om het lichaam te worden 
gedragen.
–
 
moet deze in een vloeiende beweging 
naar voren worden getrokken, zonder dat de 
gordel gedraaid raakt.
–
 
mag deze door niet meer dan één persoon 
worden gebruikt.
–
 
mag deze geen beschadigingen of rafels 
vertonen.
–
 
mag er niets aan de gordel worden 
gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet 
goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of 
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van 
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan 
één kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op 
schoot zitten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over  kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten alle 
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels 
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, 
om te garanderen dat de werkzaamheden 
volgens de voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, 
vooral als de gordels beschadigingen 
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar 
bij PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen 
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige 
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen 
de werking van de veiligheidsgordels met 
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en 
analyseren de frontale en zijdelingse krachten 
waaraan de detectiezones bij een aanrijding 
worden blootgesteld:
–
 
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags 
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de 
bescherming van de inzittenden van de auto; 
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit 
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd 
en de inzittenden de auto eventueel kunnen 
verlaten.
–
 
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van 
achteren en in sommige gevallen bij over de kop 
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden 
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de 
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard 
van het obstakel en de snelheid van de auto op 
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het 
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als 
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens   

11 8
Veiligheid
zeer snel opgeblazen (binnen enkele 
milliseconden) en loopt vervolgens even 
snel leeg, waarbij de warme gassen via de 
daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of 
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de 
spaken vast en laat uw handen niet op het 
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet 
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten 
of een pijp brandwonden of ander letsel 
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen 
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet 
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op 
het stuurwiel of op het dashboard. Deze 
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel 
veroorzaken.
Zijairbags
Gebruik alleen goedgekeurde 
stoelhoezen die compatibel zijn met 
deze airbags. Neem voor informatie over 
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto 
contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets 
over de rugleuning van de stoelen (zoals 
kleding): dit zou bij het activeren van de 
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan 
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel 
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren 
bevatten de zijdelingse schoksensoren van 
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van 
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) 
die niet aan de voorschriften voldoen, 
kan ertoe leiden dat deze sensoren niet 
meer goed werken. In dat geval werken de 
zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren.
Active, Allure, Business VIP
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de 
hemelbekleding; wanneer de window-airbags 
worden geactiveerd, kan dit tot hoofdletsel 
leiden.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet, 
omdat deze deels voor de bevestiging van de 
window-airbags zorgen.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het 
vervoer van kinderen verschilt per land. 
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende 
adviezen op:
–
 
Conform de Europese wetgeving dienen 
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner 
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het 
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes
 op 
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen 
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.
–
 
De veiligste plaats voor het vervoeren van 
een kind is volgens de statistieken een plaats 
op de achterbank van uw auto.
–
 
Kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als 
achterin met de "rug in de rijrichting" worden 
vervoerd.
Het is raadzaam  om kinderen op de 
achterzitplaatsen van de auto te 
vervoeren:
–
 
tot 3 jaar "
 met de rug in de rijrichting ",
–
 
vanaf 3 jaar "
 met het gezicht in de 
rijrichting ".