Page 169 of 244

167
In geval van pech
8De bandenspanning
controleren / aanpassen
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om
de bandenspanning te controleren of de
banden op spanning te brengen.
► Zet de schakela ar A in de stand
"Reparatie".
►
Rol de witte slang G
volledig uit.
►
Sluit de witte slang aan op het ventiel van de
band.
►
Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V
-aansluiting in de auto.
Alleen de 12V-aansluiting voorin de auto
mag worden gebruikt.
►
Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
Op deze sticker staat de
bandenspanning aangegeven.
► Pas de bandenspanning met de compressor
aan (voor oppompen: zet schakelaar B
in stand
I; voor leeglopen: zet schakelaar B in stand O en
druk op knop C). Volg hierbij de informatie op het
bandenspanningslabel.
Als de gewenste bandenspanning na ongeveer 7 minuten niet is bereikt, is de
band niet te repareren met de
bandenreparatieset; neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
►
V
erwijder de set en berg deze op.
Rijd met een gerepareerde band niet
meer dan 200 km; neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te laten vervangen.
Als de spanning van één of meer banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de
gereedschapsset .
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde of lekke band.
De krik is onderhoudsvrij.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn
2006/42/EG over machines.
Sommige delen van de krik, zoals de
schroeven en scharnieren, kunnen letsel
veroorzaken. Raak ze dus niet aan.
Verwijder alle vetresten.
Wiel met wieldop
Monteren: haal de wielbouten aan en
breng daarna de wieldop aan; plaats daartoe
de opening in lijn met het ventiel en druk de
wieldop vervolgens rondom vast met de palm
van uw hand.
►
Parkeer de auto zonder het verkeer te
belemmeren en trek de parkeerrem aan.
Page 170 of 244

168
In geval van pech
► Volg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek, dragen
van een reflecterend veiligheidsvest, enz.) met
betrekking tot de regels die gelden in het land
waar u zich bevindt.
►
Zet het contact af.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel ligt onder de vloer van de
bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Zie het hoofdstuk Gereedschapsset
voor
toegang tot het reservewiel.
Verwijderen van het wiel
► Draai de gekleurde centrale moer los.
► V erwijder de bevestigingsonderdelen (moer
en bout).
►
T
il het reservewiel aan de achterzijde op en
trek het naar u toe.
►
Neem het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het wiel
► Leg het wiel terug in de reservewielbak.
► Draai de moer op de gekleurde bout enkele
slagen los,
►
Plaats het bevestigingssysteem (moer en
bout) op het midden van het wiel.
►
Draai de centrale moer vast tot deze klikt en
het wiel goed vastzit.
► Plaats de houder met het gereedschap in het
hart van het wiel en maak de houder vast.
►
Plaats de polystyreen opbergbak terug.
Verwijderen van het wiel
De auto parkeren
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor dat
deze op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Als uw auto is uitgerust met een
handbediende parkeerrem, trek dan de
parkeerrem aan en controleer of het
controlelampje van het remsysteem brandt.
Als uw auto is uitgerust met een elektrische
parkeerrem en de automatische werking van
de parkeerrem is niet geactiveerd, schakel
dan de parkeerrem in en controleer of het
lampje van het remsysteem en het lampje P
op de hendel van de parkeerrem branden.
Zet het contact af.
Page 171 of 244

169
In geval van pech
8Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak: schakel de eerste versnelling
in om de wielen te blokkeren.
Bij een auto met automatische transmissie:
zet de selectiehendel in de stand P om de
wielen te blokkeren.
U moet ervoor zorgen dat er geen inzittenden
meer in de auto zitten en op een veilige plek
staan.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.
► Verwijder de beschermdop(pen) van de
wielbout(en) met behulp van het gereedschap 7
(afhankelijk van de uitvoering).
►
Monteer het velgenslot 2
op de wielsleutel 5
om de slotbout los te draaien (waar aanwezig).
► Draai de overige bouten iets los met alleen
de wielsleutel 5
.
Gebruik niet:
– de krik voor andere werkzaamheden
dan het opkrikken van de auto,
–
een andere krik dan de door de fabrikant
geleverde krik.
► Plaats het voetstuk van de krik op de grond,
recht onder een van de twee steunpunten A
of
B. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtst bij
het te verwisselen wiel bevindt.
► Draai de krik 6 uit totdat de kop van de krik
het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van
het steunpunt A of B moet goed in het middelste
deel van de kop van de krik steken.
► Krik de auto op totdat er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet-
lekke) reservewiel te monteren.
– Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats.
–
V
erwijder het wiel.
Page 172 of 244

170
In geval van pech
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of zachte ondergrond kan de
krik wegschuiven of wegzakken - Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend bij krikpunt A of
B onder de auto en zorg ervoor dat het
contactvlak van de auto goed in het middelste
deel van de kop van de krik staat. Anders
kan de auto beschadigd raken en/of de krik
inklappen - Kans op letsel!
Monteren van een wiel
Bevestiging van het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren
van het noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de bouten
volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten dat het reservewiel
stevig vastzit.
► Plaats het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
Draai de slotbout met de wielsleutel 5
en het
velgenslot 2 (afhankelijk van uitvoering) iets vast.
►
Draai de overige bouten handvast met alleen
de wielsleutel 5
.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► Draai de krik 6
om deze omlaag te zetten en
haal deze los.
► Draai de slotbout met de wielsleutel 5 en het
velgenslot 2 (afhankelijk van uitvoering) vast.
►
Draai de overige wielbouten vast met alleen
wielsleutel 5
.
►
Plaats de beschermdop(pen) van de
wielbouten terug (afhankelijk van de uitvoering).
►
Berg het gereedschap op in de houder
.
Na het verwisselen van een wiel
Verwijder de naafdop van het wiel om het
op de juiste manier in de bagageruimte op te
bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan
80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van
de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Op deze sticker staat de
bandenspanning aangegeven.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie, vooral dit
label.
Page 173 of 244

171
In geval van pech
8Na het verwisselen van een wiel
Verwijder de naafdop van het wiel om het
op de juiste manier in de bagageruimte op te
bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan
80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van
de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Op deze sticker staat de
bandenspanning aangegeven.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie, vooral dit
label.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
–
W
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het
contact en de koplampen/lampen
minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld
- risico op ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Vervang de lampen per paar om onbalans in
de verlichting te voorkomen.
Terugplaatsen van de lampunits
Voer de handelingen voor het
terugplaatsen in de omgekeerde volgorde van
het verwijderen uit.
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende
typen (kop)lampen:
–
Koplampen met Full led-technologie.
–
Dagrijverlichting / parkeerlichten.
–
Zijrichtingaanwijzers.
–
V
erlichting zijkant.
–
Derde remlicht.
–
Parkeerlichten achter
.
Als u dit type lamp moet vervangen, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full led-
technologie niet aan - elektrocutiegevaar!
Page 174 of 244

172
In geval van pech
Verlichting vóór
Met halogeenkoplampen
1.Dagrijverlichting / parkeerlichten (led).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (H7).
4. Richtingaanwijzers (PY21W).
5. Mistlampen vóór (H11).
Met "Full LED"-koplampen
1.Dagrijverlichting / parkeerlichten (led).
2. Dimlicht (led).
3. Grootlicht (led).
4. Richtingaanwijzers (led).
5. Mistlampen vóór (H11).
Toegang tot de koplampen (uitvoering
met halogeenlampen)
Openen van de motorkap / toegang tot
de lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme motor -
Gevaar voor verbranding!
Houd rekening met voorwerpen of kleding die
vlam kunnen vatten of in de propeller van de
motorventilator kunnen komen - Gevaar voor
beknelling!
Verplaats om de voorste lampen beter
bereikbaar te maken de koplamp eerst enkele
centimeters naar voren:
►
V
erplaats de oranje clip naar achteren en trek
vervolgens aan de stekker terwijl u het zwarte
gedeelte (boven de oranje clip) ingedrukt houdt.
►
V
erwijder de twee bouten waarmee de
koplamp is bevestigd.
►
Maak de pen aan de achterzijde en
vervolgens de centreernok aan de voorzijde los.
►
Kantel de koplamp naar voren.
Dimlicht/groot licht (model met
halogeenlampen)
► Trek aan de borglip om de kunststof
beschermkap te verwijderen.
► Trek de stekker van de gloeilamp los.
► Maak de twee veren los (indrukken en naar
buiten bewegen).
► Verwijder de lamp en vervang deze.
Het gedeelte achter de rechterlamp kan
heet worden (ontluchtingsleidingen):
gevaar voor brandwonden.
Page 175 of 244
173
In geval van pech
8Dimlicht/groot licht (model met
halogeenlampen)
► Trek aan de borglip om de kunststof
beschermkap te verwijderen.
►
T
rek de stekker van de gloeilamp los.
►
Maak de twee veren los (indrukken en naar
buiten bewegen).
►
V
erwijder de lamp en vervang deze.
Het gedeelte achter de rechterlamp kan
heet worden (ontluchtingsleidingen):
gevaar voor brandwonden.
Mistlampen vóór
► Maak het sierdeel los door aan de bovenzijde
ervan (inkeping) te trekken.
►
Draai de 2 bouten los om de eenheid uit de
behuizing te verwijderen.
► Maak de stekker los.
► Draai de lamphouder een kwart slag los.
►
V
erwijder de lamphouder.
►
V
ervang de gloeilamp.
Page 176 of 244

174
In geval van pech
Richtingaanwijzers (uitvoering met
halogeenlampen)
► Draai de lamphouder een kwart slag los.
► V erwijder de lamphouder.
►
V
ervang de gloeilamp.
Als een van de controlelampjes voor een richtingaanwijzer (links of rechts) sneller
gaat knipperen, is één van de gloeilampen
aan die zijde defect.
De gloeilamp van de richtingaanwijzers bevindt
zich onder de koplamp.
►
Maak het sierdeel los door aan de bovenzijde
ervan (inkeping) te trekken.
►
Draai de lamphouder een kwart slag los.
►
V
ervang de gloeilamp.
Achterlichten (hatchback)
1.Parkeerlichten (ledverlichting).
2. Achteruitrijlichten (W16W).
3. Richtingaanwijzers (PY-21W oranje).
4. Remlichten (LED-verlichting).
5. Mistlampen (P21W).
Achteruitrijlichten, richtingaanwijzers
(op de schermen)
► Open het kofferdeksel/de achterklep en
verwijder vervolgens het afdekplaatje.
► Haal de stekker van de lampeenheid los.
► V erwijder de bevestigingsmoer van de lamp.
►
V
erwijder de lichteenheid voorzichtig via de
buitenzijde.
►
Draai de lamphouder een kwart slag los en
vervang de gloeilamp.
Mistachterlichten (achterklep)
► Open de achterklep en verwijder vervolgens
de grote plastic afdekking.
► Maak de 2 toegangsdeksels los (links en
rechts).
► Draai de bouten in elke opening los.
► Maak de bekleding van de bagageruimte los
om bij de stekker van de lamp te kunnen komen.
► Haal de stekker van de lampeenheid los.