132
Rijden
Uitschakelen / inschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
uitzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak die volgens de voorschriften van
de fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de functie
Park Assist bezig is om de beschikbare ruimte van een
parkeerplaats te meten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
functie Park Assist.
Wanneer de auto wordt gestart, zijn de
grafische weergave en de geluidssignalen van
de parkeerhulpsystemen pas beschikbaar nadat het
touchscreen is opgestart.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de hoek
van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, gaat
een van deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Visiopark 1
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
bij draaiende motor, geeft dit systeem beelden van de
directe omgeving van de auto op het touchscreen weer met behulp van een camera aan de achterzijde van
de auto.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het ene
deel de omgeving zoals die door de camera('s) wordt
geregistreerd en in het andere deel het beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
– Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera achterop de
omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl de
manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de directe
omgeving gereconstrueerd (weergegeven tussen de
haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.
133
Rijden
6Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera achterop de
omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl de
manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de directe
omgeving gereconstrueerd (weergegeven tussen de
haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.
Beeld achterzijde
U activeert de camera op de achterklep door de
achteruitversnelling in te schakelen en niet harder dan
10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
20
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld.
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de rode
lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto) wordt
dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
achter de auto (standaard) naar de weergave van het
beeld van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
134
Rijden
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De blauwe lijnen (1) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom
de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten van
de auto via de buitenspiegels in de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , midden B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Park Assist
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het detecteert
een parkeerplek en stuurt vervolgens in de betreffende
richting om op deze plek te parkeren, terwijl de
bestuurder de rijrichting bepaalt, schakelt, accelereert
en remt.
Het systeem zorgt dat Visiopark 1 automatisch
wordt weergegeven en dat de parkeerhulp wordt
ingeschakeld zodat de bestuurder de manoeuvre in de
gaten kan houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken en
berekent de afstand tot obstakels met behulp van
ultrasone sensoren in de voor- en achterbumpers van
de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A. Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of
lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/Rijverlichting
van het touchscreen worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking-systeem
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te verlaten kunt
u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
137
Rijden
6Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
dit lampje uit en klinkt er een geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de
manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats
voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden met
beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een greppel
enz.).
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een
vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de
manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren
benodigde baan niet kan volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat de
breedte van de rijstrook onvoldoende is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van
parkeermanoeuvres in scherpe bochten.
–
Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die
veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden
door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels
enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
–
Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:
–
Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel),
kade of een rand van een afgrond.
–
Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de volgende situaties zich voordoet:
–
Als de bandenspanning van een band te laag is.
–
Als een van de bumpers is beschadigd.
–
Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–
W
anneer voorwerpen worden vervoerd die
langer zijn dan de auto (ladder op de allesdragers,
fietsendrager op de achterklep enz.).
–
Indien een niet-goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is.
–
Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
–
Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
–
Als wielen met een andere diameter dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht.
–
Na aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
–
Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het
PEUGEOT-dealernetwerk,
–
Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn
goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het lampje kort en klinkt er een geluidssignaal om
een systeemstoring aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem wordt
gebruikt, gaat het waarschuwingslampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet
tijdens het gebruik van het systeem (een van deze
waarschuwingslampjes gaat branden), dan wordt de
functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
164
Praktische informatie
Met automatische transmissie
EAT8 en handbediende
parkeerrem
/
Procedure voor het activeren van de vrijloop
► Selecteer stand N terwijl de auto stilstaat en de
motor draait, en zet het contact uit.
Binnen 5 seconden:
►
Zet het contact weer aan.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en duw de
selectiehendel naar voren of naar achteren om stand N
te bevestigen.
►
Zet het contact af.
Als de limiet van 5 seconden wordt overschreden,
schakelt de transmissie stand P in; u moet de
procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Druk op toets P op de selectiehendel.
Met automatische transmissie
EAT8 of selectiehendel
(elektrisch) en elektrische
parkeerrem
/
Procedure voor het activeren van de vrijloop
► Selecteer stand N terwijl de auto stilstaat en de
motor draait, en zet het contact uit.
Binnen 5 seconden:
►
Zet het contact weer aan.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel naar voren of naar achteren om stand N
te bevestigen.
►
Druk het rempedaal in en duw op de knop om de
parkeerrem uit te schakelen.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact uit.
Als de limiet van 5 seconden wordt overschreden,
schakelt de transmissie stand P in; u moet de
procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de motor .
Elektronische sleutel
Trap het rempedaal niet in terwijl u het contact
aan en weer uit zet. Als u dat wel doet, start de
motor waardoor u de procedure opnieuw moet
uitvoeren.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende aanbevelingen om
beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de motorruimte - kans op schade aan elektrische
componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage
temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat wast, vergrendel dan alle portieren en, afhankelijk
van de uitvoering, haal de elektronische sleutel uit
de detectiezone.
Wanneer u een hogedrukreiniger gebruikt, houd
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van de auto
(vooral wanneer u gebieden met beschadigde lak,
sensoren of afdichtingen reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën
bevatten die de lak van uw auto kunnen
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de auto vaker
wassen om zoutafzettingen (in kustgebieden), roet
(in industriële gebieden) of modder/zout (in natte of
koude gebieden) te verwijderen. Deze materialen
kunnen zeer corrosief zijn.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of gekwalificeerde werkplaats voor advies
over het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).
Laat lakschade bij voorkeur repareren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit een waterslang of hogedrukreiniger om de
binnenkant te reinigen.
Bekers of andere open houders met vloeistof
kunnen lekken, met kans op schade aan het
instrumentenpaneel en de bedieningselementen op
het dashboard en de middenconsole. Wees altijd
voorzichtig!
Reinig instrumentenpanelen, touchscreens en
andere displays door ze voorzichtig met een zachte,
droge doek af te vegen. Gebruik geen producten
(zoals alcohol of desinfectiemiddelen) of zeepwater
direct op deze oppervlakken - kans op schade!
Carrosserie
Hoogglanslak
Gebruik nooit schurende producten, oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige vlekken
te verwijderen - kans op krassen in de lak!
Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel schijnt,
of op kunststof of rubber onderdelen.
Gebruik een zachte doek met zeepwater of een pH-neutraal product.
Neem de carrosserie met een schone
microvezeldoek af zonder er hard op te wrijven.
226
Event Data Recorders (EDR)
Event Data Recorders (EDR)
Er zijn elektronische regeleenheden in uw auto
gemonteerd. Regeleenheden verwerken gegeven die,
bijvoorbeeld, afkomstig zijn van autosensoren of die de
regeleenheden zelf aanmaken of onderling uitwisselen.
Sommige regeleenheden zijn vereist voor een veilige
werking van uw auto, andere bieden ondersteuning
tijdens het rijden (bestuurdersondersteuningssystemen)
of verzorgen comfort- of infotainmentfuncties.
Hieronder volgt algemene informatie over
gegevensverwerking in de auto. U vindt extra informatie
over welke specifieke gegevens worden geüpload,
opgeslagen en doorgegeven aan derden en voor
welke doeleinden in uw auto onder het trefwoord
Gegevensbescherming gekoppeld aan de verwijzingen
voor de desbetreffende functionele eigenschappen
in de desbetreffende gebruikershandleiding of in de
algemene verkoopvoorwaarden. U kunt deze ook
online inzien.
Bedieningsgegevens in de auto
Regeleenheden verwerken gegevens voor bediening
van de auto.
Dergelijke gegevens omvatten, bijvoorbeeld:
–
statusinformatie over de auto (bijv
.snelheid,
vertraging, dwarsversnelling, onderling verwisselen van
wielen, schermpje "veiligheidsgordels omgedaan")
–
omgevingsomstandigheden (bijv
. temperatuur,
regensensor, afstandssensor)
In de regel zijn dergelijke gegevens van voorbijgaande
aard en worden ze niet langer dan een bedrijfscyclus
opgeslagen en alleen aan boord van de auto zelf verwerkt. Vaak maken regeleenheden gebruik van
gegevensopslag (zo ook de autosleutel). Dit om
tijdelijke of permanente opslag mogelijk te maken
met betrekking tot de autoconditie, de belasting van
componenten, de onderhoudsvereisten en technische
gebeurtenissen en storingen.
Afhankelijk van de technische uitrustingsniveaus
worden de volgende gegevens opgeslagen:
–
bedieningsstatus van systeemcomponenten (bijv
.
vloeistofpeil, bandenspanning, accustatus)
–
storingen en gebreken in belangrijke
systeemcomponenten (bijv. verlichting, remmen)
–
systeemreacties in bepaalde rijsituaties (bijv
.
triggering van een airbag, activering van de
stabiliteitsregelingen)
–
informatie over gebeurtenissen die tot schade aan de
auto hebben geleid
–
bij elektrische voertuigen het oplaadniveau in de
hoogspanningsaccu, geschatte actieradius
In speciale gevallen (bijv. als de auto een storing heeft
gedetecteerd), moeten mogelijk gegevens worden
opgeslagen die anders vluchtig van aard zijn.
Wanneer u gebruikmaakt van diensten (bijv.
reparatie, onderhoud), zijn de bedieningsgegevens
samen met het chassisnummer uit te lezen en
waar nodig te gebruiken. Personeel werkzaam
binnen het servicenetwerk (bijv. garages,
fabrikanten) of derden (bijv. pechhulpverleners)
kunnen de gegevens uitlezen aan de auto.
Hetzelfde geldt voor garantiewerkzaamheden en
kwaliteitsborgingsmaatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitgelezen in de auto
via de OBD-aansluiting (On-Board Diagnostics) zoals wettelijk voorgeschreven. De uitgelezen
bedieningsgegevens documenteren de technische
conditie van de auto of afzonderlijke componenten
en helpen om storingen op te sporen, te voldoen aan
garantievoorwaarden en de kwaliteit te verhogen. Deze
gegevens, in het bijzonder informatie over de belasting
van componenten, technische gebeurtenissen,
bedieningsfouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer doorgegeven aan
de fabrikant, als dat nodig mocht zijn. De fabrikant is
tevens onderworpen aan productaansprakelijkheid. De
fabrikant gebruikt mogelijk ook bedieningsgegevens
van auto's nodig voor terugroepacties. Deze gegevens
kunnen ook worden gebruikt ter controle van
garantieclaims van klanten.
Storingscodegeheugens in de auto kunnen worden
gereset door een servicebedrijf in het kader van
onderhoud of reparatie of op uw verzoek.
Comfort- en
infotainmentfuncties
Comfortinstellingen en persoonlijke instellingen kunnen
worden opgeslagen in de auto en te allen tijde worden
gewijzigd of gereset.
Afhankelijk van het desbetreffende uitrustingsniveau,
zijn dergelijke gegevens:
–
instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel
–
instelling van het chassis en de airconditioning
–
persoonlijke instellingen zoals die voor de
interieurverlichting
233
Trefwoordenregister
Parkeerhulp achter 131
Parkeerhulp achter met grafische weergave en
geluidssignalen
130
Parkeerhulpsystemen (algemene adviezen)
106
Parkeerhulp vóór
131
Parkeerhulp zijkant
131
Parkeerlichten
57–58, 58, 174
Persoonlijke instellingen
11
Plafonniers
53–54
Plafonnier voor
54
Portieren
35
Portieren sluiten
31, 35
Profielen
198, 221
Programmeerbare verwarming
27, 50
Proximity Keyless Entry and Start
30
Pyrotechnische gordelspanners
73
R
Radar (waarschuwingen) 106
Radio
191–192, 215
Radiozender
191–192, 215–216
RDS
192, 215
Recuperatief remmen (vertragen door
remmen op de motor)
99–100
Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager, regeling
47–48
Regeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling
48
Regelmatige controles ~ Controles
159–161
Regelmatig onderhoud
107, 159, 161
Regeneratie roetfilter
160
Registratie van voertuigdata en privacy
226
Reinigen (adviezen)
141, 164–165
Rembekrachtigingsysteem 68
Remblokken
160
Remmen
160–161
Remmen
100
Remschijven
160–161
Remvloeistof
158
Reservewiel
161, 166–168, 170
Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreservoir
159
Resetten bandenspanningscontrolesysteem
105
Resetten van het traject
24
Richtingaanwijzers
57, 57–58, 57–58, 174–175, 175
Rijadviezen
7, 86–87
Rijden
86–87
Rijhulpcamera (waarschuwingen)
106
Rijhulpsystemen (algemene adviezen)
106
Rijstanden
70–71, 101
Rijstrookcontrolesystemen
68
Rijverlichting
56, 59
Roetfilter
160
Ruitensproeier achter
62
Ruitensproeiers
62
Ruitensproeiers vóór
62
Ruitenwisser achter
62
Ruitenwisserbladen (vervangen)
62–63
Ruitenwisserbladen vervangen
62–63
Ruitenwissers
61, 63
Ruitenwisserschakelaar
61–63
Ruitenwissers vóór
61, 63S
Schakelaar 88–89
Schakelaars stoelverwarming ~
Stoelverwarming, schakelaars
43
Schuif-/kanteldak
38–39
SCR (Selective Catalytic Reduction)
21, 161
SCR-systeem
21, 161
Selectiehendel
96–99
Selectiehendel (elektrische auto)
99
Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak ~
Schakelen elektronisch bediende versnellingsbak
94
Sensoren (waarschuwingen)
106
Serienummer auto
187
Set voor tijdelijke bandenreparatie ~
Bandreparatieset
166–169
Sfeerverlichting
54
Signalering onoplettendheid
129–130
Slepen
179–181
Slepen van de auto
179–180
Slepen van een auto
179, 181
Sleutel
28–29, 33
Sleutel met afstandsbediening
28, 88
Sleutel niet herkend
91
Smartphone
27, 52
SMS
220
Sneeuwkettingen
105, 154
Sneeuwscherm
154
Sneeuwschermen
154
Snelheidsbegrenzer
109–112
Snelheidslimietherkenning
107, 109
Snelheidsregelaar
109–110, 112–114
235
Trefwoordenregister
Visiopark 1 132
Voorruitverwarming
50
Voorstoelen
41–42
Voorverwarming/-koeling interieur
(elektrische auto)
27, 50
Vrijloop activeren
179
W
Waarschuwing kans op aanrijding 127–128
Waarschuwing oplettendheid bestuurder
130
Waarschuwingssignaal sleutel in contact
89
Waarschuwing vergeten verlichting
57
Wallbox (elektrische auto)
142
Wassen
107
Wassen (adviezen)
141, 164–165
Webbrowser
210, 213
Wiel demonteren
171–172
Wiel monteren
171–172
Wielophanging
161
Wiel verwisselen
167, 170
WiFi-netwerkverbinding
214
Window-airbags
75–76
Z
Zekeringen 175
Zekeringen vervangen
175
Zicht
50
Zij-airbags
75–76
Zijspots
59
Zonder gereedschap afneembare kogel 150–152
Zonneklep
51
Zonnescherm
38–39
Zonnesensor
46
Zuinig rijden
7