WAARSCHUWING!
•Wanneer u met geopende achterklep rijdt,
kunnen giftige uitlaatgassen in het interieur
gezogen worden. Deze gassen kunnen
schadelijk zijn voor u of uw passagiers.
Houd de achterklep dicht terwijl u rijdt.
•Wanneer u toch met open achterklep moet
rijden, zorg dan dat alle ramen gesloten zijn
en dat de aanjager van de airco op de
hoogste stand staat. Schakel de circulatie-
stand niet in.
In de openstand wordt de achterklep onder-
steund door gasveersteunen. De gasdruk in
deze steunen daalt echter bij koud weer en dan
moet u mogelijk ook zelf iets ondersteunen bij
het openen van de achterklep.
VEILIGHEIDSGORDELSYSTEMENEen zeer belangrijke veiligheidsvoorziening in
uw auto is het beveiligingssysteem voor de
inzittenden:
•Driepuntsveiligheidsgordels voor alle zit-
standen.•Geavanceerde airbags aan de voorkant voor
de bestuurder en passagier
•Extra actieve hoofdsteunen (AHR) op de
bovenkant van de voorstoelen (geïntegreerd
in de hoofdsteun)
•Extra gordijn-zijairbags (SABIC) voor de be-
stuurder en de passagiers die naast een
raam zitten
•Extra zijairbags in de voorstoelen — indien
aanwezig
•Een krachtabsorberende stuurkolom en
stuur.
•Kniebescherming/-blokkering voorpassa-
giers.
•De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
gordelspanners, die de inzittenden betere
bescherming bieden, doordat tijdens aanrij-
dingen de door inzittenden uitgeoefende
krachten gecontroleerd worden opgevan-
gen.
•Alle veiligheidsgordels (behalve die van de
bestuurder) hebben een automatisch ver-
grendelintrekmechanisme (ALR) dat de vei-ligheidsgordel vergrendelt door de riem he-
lemaal uit te trekken en vervolgens de riem
op de gewenste lengte aan te passen om
een kinderzitje te bevestigen of een groot
voorwerp op de stoel vast te maken — indien
aanwezig.
Als u kinderen vervoert die te klein zijn voor de
normale veiligheidsgordels, kunt u de veilig-
heidsgordels of de ISOFIX-voorziening ook ge-
bruiken om baby- en kinderzitjes te bevestigen.
Raadpleeg voor meer informatie ISOFIX —
Bevestigingssysteem voor kinderzitjes.
OPMERKING:
Het opblaasmechanisme van de geavan-
ceerde airbags voorin wordt in meerdere
stadia geactiveerd. De airbag kan zo meer of
minder krachtig worden opgeblazen, afhan-
kelijk van de soort aanrijding en de ernst
ervan.
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandachtig
door. Hier wordt uitgelegd hoe u het beveili-
gingssysteem voor inzittenden op de juiste
wijze gebruikt om uw passagiers en uzelf opti-
maal te beschermen.
26
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Het is gevaarlijk een autogordel onder de
arm door te dragen. Uw lichaam kan bij een
ongeval hard in aanraking komen met het
interieur van de auto, waardoor het risico
van hoofd- en nekletsel toeneemt. Een
gordel die onder de arm wordt gedragen,
kan inwendig letsel veroorzaken. De rib-
benkast is niet zo sterk als de schouders.
Draag de gordel altijd over uw schouder,
zodat het sterkste beendergestel van uw
lichaam de kracht absorbeert bij een aan-
rijding.
•Een schoudergordel die achter uw rug is
geplaatst, biedt geen enkele bescherming
bij een ongeval. Als u de schoudergordel
niet draagt, zult u bij een aanrijding gemak-
kelijk hoofdletsel oplopen. Het heup- en
schoudergedeelte van de gordel behoren
samen te worden gebruikt.4. Leg de heupgordel over uw dijen, onder de
buik. Om een losse heupgordel strak te trekken
moet u aan het schoudergedeelte van de gor-
del trekken. Om een te strakke heupgordel
losser te maken, kantelt u de gesp en trekt u
aan de heupgordel. Een nauw aansluitende
autogordel verkleint het risico dat u onder de
gordel doorglijdt bij een ongeval.WAARSCHUWING!
•Een heupgordel die te hoog wordt gedra-
gen, kan het risico van inwendig letsel bij
een ongeval vergroten. De krachten op de
gordel worden dan niet opgenomen via de
sterke heupbeenderen en het bekken,
maar via de buik. Draag de heupgordel
altijd zo laag mogelijk en zorg dat de gordel
strak zit.
•Een gedraaid zittende gordel kan u niet de
juiste bescherming bieden. Bij een aanrij-
ding kan de gordel dan zelfs snijwonden
veroorzaken. Controleer of de gordel recht
loopt. Als u een van de gordels in uw auto
niet meer recht krijgt, dient u onmiddellijk
naar uw erkende dealer te gaan om het
euvel te laten verhelpen.
5. Haal de schoudergordel zo over uw borst-
kas dat deze comfortabel zit en niet tegen de
hals rust. De rolautomaat spant de gordel au-
tomatisch aan.
De heupgordel in de juiste positie brengen
29
7. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Dit lampje licht bij wijze van test
gedurende vier tot acht seconden
op wanneer het contact de eerste
keer in de stand ON/RUN wordt
gedraaid. Wanneer het lampje niet
brandt tijdens het starten, continu
blijft branden of pas gaat branden tijdens het
rijden, moet het systeem zo snel mogelijk door
een erkende dealer worden nagekeken. Raad-
pleegGordelsystemeninWat u moet weten
voordat u de auto startvoor meer informatie.
8. Controlelampje richtingaanwijzers
De pijltjes gaan samen met de knipper-
lichten knipperen als de richtingaanwijzer
is ingeschakeld.
Als u meer dan ongeveer 1,6 km rijdt met een
van beide richtingaanwijzers ingeschakeld,
hoort u een geluidssignaal om u erop te atten-
deren dat u de richtingaanwijzers uit moet
zetten. Wanneer een van de controlelampjes
snel gaat knipperen, controleer dan of de gloei-
lamp in de richtingaanwijzer misschien defect
is.9. Controlelampje grootlicht
Deze indicator geeft aan dat grootlicht
ingeschakeld is. Druk de hendel van
de richtingaanwijzers van het stuur af
om de koplampen van groot- of dimlicht te
schakelen.
10. Anti-blokkeersysteem (ABS) — indien
aanwezig
Dit lampje controleert het antiblok-
keersysteem (ABS). Het lampje
gaat branden wanneer u het con-
tact in de stand ON/RUN draait en
kan daarna nog vier seconden blij-
ven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden aan blijft
of gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functioneert
en dat onderhoud nodig is. Het gewone rem-
systeem zal echter normaal functioneren, zo-
lang het BRAKE- waarschuwingslampje niet
brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten contro-
leren om weer van de voordelen van ABS te
profiteren. Wanneer het ABS-lampje niet gaatbranden bij het inschakelen van het contact,
moet het lampje worden gecontroleerd bij een
erkende dealer.
11. Controlelampje autogordel
Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN wordt gedraaid, zal
dit lampje vier tot acht seconden bran-
den om de werking van de gloeilamp
te testen. Als tijdens deze test de autogordel
voor de bestuurdersstoel wordt losgegespt,
hoort u een geluidssignaal. Als na controle van
het gloeilampje of tijdens het rijden de autogor-
del van de bestuurder niet is vastgemaakt, gaat
het waarschuwingslampje ter herinnering aan
en klinkt er een geluidssignaal. Raadpleeg
GordelsystemeninWat u moet weten voordat
u de auto startvoor meer informatie.
12. Toerenteller
Op de schaalverdeling wordt voor elke versnel-
ling het toegestane motortoerental aangege-
ven in omwentelingen per minuut (omw/min x
1000). Neem gas terug voordat de rode zone
bereikt wordt, om motorschade te voorkomen.
126
13. Waarschuwingslampje
motortemperatuur
Dit lampje waarschuwt bij een overver-
hitte motor. Als de temperatuur stijgt
en de meter dichter bijHkomt, gaat dit
controlelampje aan en klinkt er een
geluidssignaal als de ingestelde grenswaarde
wordt bereikt. Als de oververhitting blijft toene-
men, passeert de meternaald de waardeH,
blijft het controlelampje aanhoudend knipperen
en klinkt er een aanhoudend geluidssignaal tot
de motor kan afkoelen.
Tijdens het rijden moet u de auto zo snel
mogelijk aan de kant zetten. Als de airco (A/C)
aanstaat, zet deze dan uit. Zet de versnellings-
bak ook in NEUTRAAL en laat de motor statio-
nair draaien. Als de temperatuurnaald niet te-
rugkeert naar normaal, zet de motor dan
onmiddellijk uit en bel de wegenwacht. Zie voor
meer informatieWanneer de motor oververhit
raaktinWat te doen in geval van nood.
14. Waarschuwingslampje remsysteem
Dit lampje controleert verschillende
functies van het remsysteem, zoals het
remvloeistofpeil en het aantrekken van
de parkeerrem. Als het waarschuwingslampjevan het remsysteem gaat branden, is het mo-
gelijk dat de handrem is aangetrokken, het
vloeistofpeil in het remvloeistofreservoir te laag
is of dat zich een probleem voordoet in het
reservoir van het antiblokkeersysteem.
Als het lampje blijft branden wanneer de hand-
rem niet is aangetrokken en het remvloeistof-
peil in het reservoir van de hoofdremcilinder
zich ter hoogte van het merktekenFULLbe-
vindt, kan er sprake zijn van een storing in het
hydraulisch remcircuit of is er een probleem
met de rembekrachtiging gedetecteerd door
het antiblokkeersysteem (ABS)/elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC). In dat geval blijft
het lampje branden tot de oorzaak is verhol-
pen. Als het probleem verband houdt met de
rembekrachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn
tijdens het remmen en voelt u mogelijk een
trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserveremcapaciteit als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem een lek
optreedt, geeft het remwaarschuwingslampje
dit aan; het lampje gaat branden wanneer hetremvloeistofpeil in de hoofdremcilinder is ge-
daald beneden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Laat onderhoud
verrichten en het remvloeistofpeil controle-
ren.
Als het remsysteem defect is, moet een repa-
ratie direct worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waarschu-
wingslampje brandt, is gevaarlijk. Een deel
van het remsysteem kan defect zijn. De rem-
weg wordt dan langer. U kunt een aanrijding
krijgen. Laat de auto onmiddellijk controleren.
127
Auto’s die met een antiblokkeersysteem (ABS)
zijn uitgerust, beschikken ook over elektroni-
sche remkrachtverdeling (EBD). Wanneer EBD
uitvalt, gaat het controlelampje voor het rem-
systeem branden, samen met het controle-
lampje voor ABS. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
U kunt de werking van het controlelampje voor
het remsysteem controleren door de contact-
schakelaar vanuit de stand OFF in de stand
ON/RUN te draaien. Het lampje moet dan ca.
twee seconden lang branden. Het lampje moet
vervolgens uitgaan, tenzij de handrem is aan-
getrokken of er een defect aan het remsysteem
wordt gedetecteerd. Als het lampje niet gaat
branden, moet u het systeem door een erkende
dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden wanneer de
handrem wordt aangetrokken terwijl de con-
tactschakelaar in deON/RUN-stand staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.15. Controlelampje
versnellingsbaktemperatuur
Als u lang rijdt met hoge snelheid
of op hete dagen aanhangwagens
lange hellingen op trekt, kan de
olie in de automatische versnel-
lingsbak te heet worden. Wanneer
het controlelampje versnellings-
baktemperatuur gaat branden, lopen de pres-
taties van het voertuig terug totdat de automa-
tische versnellingsbak is afgekoeld. Zodra de
automatische versnellingsbak is afgekoeld en
het lampje uit gaat, kunt u weer normaal rijden.
Als de hoge snelheid wordt aangehouden,
keert de oververhitting terug.
Als de oververhitting blijft terugkeren, kan het
nodig zijn de auto stil te zetten en de motor
stationair te laten draaien met de transmissie in
vrijstand totdat het lampje uit gaat.
LET OP!
Wanneer u door blijft rijden terwijl het waar-
schuwingslampje versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan de versnellingsbak ernstig be-
schadigd of defect raken.
WAARSCHUWING!
Wanneer u door blijft rijden terwijl het waar-
schuwingslampje versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan onder bepaalde omstandigheden
de vloeistof overkoken, in aanraking komen
met de hete motor of uitlaatcomponenten en
brand veroorzaken.
16. Indicatielampje van het
beveiligingssysteem — indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedu-
rende circa 16 seconden, wanneer
het voertuigalarm wordt ingescha-
keld, en knippert daarna lang-
zaam totdat het voertuigalarm
wordt uitgeschakeld.
17. Temperatuurmeter
Als de wijzer naar deH(rood) wijst, geeft het
instrumentenpaneel een waarschuwingssig-
naal weer. Zet de auto stil aan de kant van de
weg. Laat de auto met uitgeschakelde airco
stationair draaien tot de meternaald weer in het
normale bereik staat. Als de wijzer op deH
(rood) blijft staan, moet u de motor onmiddellijk
uitzetten en de auto laten nakijken.
128
•Bediening............................ 169
•Algemene informatie...................... 169
•BEDIENING VIERWIELAANDRIJVING —
INDIEN AANWEZIG......................... 170
•TIPS VOOR HET RIJDEN OP DE WEG.............. 170
•STUURBEKRACHTIGING...................... 170
•Controle stuurbekrachtigingsvloeistof............ 171
•PARKEERREM............................ 172
•REMSYSTEEM............................ 173
•Antiblokkeersysteem (Anti-Lock Brake System, ABS) . . 173
•ELEKTRONISCH REMSYSTEEM................. 175
•Antiblokkeersysteem (Anti-Lock Brake System, ABS) . . 175
•Remassistent (Brake Assist System, BAS)......... 175
•Tractieregeling (Traction Control System, TCS)...... 176
•Elektronische kantelbeveiliging (Electronic Roll
Mitigation, ERM)......................... 176
•Starthulp op hellingen (HSA) – alleen handgeschakelde
versnellingsbakken....................... 177
•Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)........... 178
•BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE.............. 180
•Bandenspanning........................ 180
•Bandenspanningen....................... 181
160
AUTOSTICK— INDIEN AANWEZIGAutoStickis een interactieve versnellingsmo-
dus, waarbij de bestuurder handmatig uit zes
versnellingen kan kiezen en hierdoor meer con-
trole heeft. Met AutoStickkunt u op de motor
remmen, ongewenst op- of terugschakelen
voorkomen en de prestaties van de auto ver-
beteren. Met dit systeem heeft u ook meer
controle over de auto bij het inhalen, bij het
rijden in de stad, bij glad wegdek, in de bergen
of wanneer u een aanhangwagen trekt. Er
wordt alleen automatisch in een hogere ver-
snelling geschakeld om de Constant Variabele
Transmissie (CVT) te beschermen en/of te hoog
toerental van de motor te voorkomen. Er wordt
uitsluitend naar een lagere versnelling gescha-
keld bij minimum motortoerental om stilvallen te
voorkomen.
Bediening
OPMERKING:
Bij koude weersomstandigheden werkt
AutoStickpas wanneer CVT warm is.
De AutoStick-bediening wordt geactiveerd in
de stand DRIVE door de versnellingshendel
heen en weer te bewegen. De hendel naar de(+) kant bewegen activeert AutoSticken
schakelt omhoog naar de volgende handma-
tige versnelling, tenzij u al in of bijna in over-
versnelling rijdt; in dat geval wordt de 6e ver-
snelling gekozen. Op dezelfde manier zorgt het
bewegen van de keuzehendel naar (-) voor het
activeren van AutoSticken een schakeling
naar de eerstvolgende lagere handmatige ver-
snelling. Nadat AutoStickgeactiveerd is,
wordt de gekozen handmatige versnelling op
het versnellingsscherm getoond en de versnel-
lingshendel in de (+) of (-) richting duwen zorgt
voor één versnelling hoger of lager.
AutoStickwordt buiten werking gesteld:
•Door de schakelhendel kort naar (+) te ver-
plaatsen.
•Als de versnellingshendel uit de DRIVE
wordt geschakeld.
•Als de hendel naar rechts wordt geduwd in
de zesde versnelling.
•Als het anti-blokkeerremsysteem (ABS)
krachtig wordt ingedrukt.
Algemene informatie
•Indien een andere versnelling dan eerste
wordt gekozen en u de auto stopt, kiest de
transmissie-controlelogica automatisch de
eerste versnelling.
•Indien een lage versnelling gekozen wordt
en de motor sneller gaat lopen tot het maxi-
mum van het aantal toeren, kiest de trans-
missie automatisch de volgende hogere ver-
snelling.
•Als terugschakelen zou veroorzaken dat de
motor te snel gaat draaien, wordt die scha-
keling pas uitgevoerd als dat veilig is voor de
motor. De CVT blijft echter in de handmatig
gekozen versnelling.
•Wanneer het systeem oververhitting in de
aandrijflijn detecteert, gaat de versnellings-
bak terug naar automatisch schakelen en
blijft in deze stand tot de aandrijving weer is
afgekoeld.
•Wanneer het systeem een probleem detec-
teert, wordt AutoStickuitgeschakeld en au-
tomatisch schakelen geselecteerd tot het
probleem is opgelost.
169
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•De handrem moet altijd goed aangetrokken
zijn wanneer u de auto verlaat. Anders kan
de auto wegrollen en schade of letsel ver-
oorzaken. Zorg ook dat u de hendel bij een
automatische versnellingsbak op PARK
(parkeren) zet en bij een handmatige ver-
snellingsbak op REVERSE (achteruit) of in
de eerste versnelling. Als dit wordt nagela-
ten kan de auto gaan rollen en zo schade of
letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje van het rem-
systeem aan blijft nadat de handrem is losge-
laten, duidt dit op een defect van het remsys-
teem. Laat de remmen onmiddellijk nakijken
door een erkende dealer.
REMSYSTEEMUw auto is standaard uitgerust met rembe-
krachtiging. Als de rembekrachtiging wegvalt
(bijvoorbeeld als u herhaaldelijk remt terwijl de
motor niet draait), blijven de remmen functio-neren. Er is dan echter wel veel meer pedaal-
kracht nodig om de auto af te remmen dan
wanneer de rembekrachtiging wel werkt.
WAARSCHUWING!
Rijden met ‘slippend rempedaal’ is gevaarlijk
en kan ongevallen veroorzaken. Rijden met
de voet op het rempedaal veroorzaakt abnor-
maal hoge remtemperaturen, verhoogt de slij-
tage van de remblokken en kan leiden tot het
uitvallen van het remsysteem. Dan heeft u in
noodgevallen niet het volledige remvermogen
tot uw beschikking.
Als een van de twee hydraulische systemen de
normale capaciteit verliest, zal het overgeble-
ven systeem blijven functioneren, maar de rem-
werking wordt dan iets minder effectief. De slag
van het rempedaal wordt langer en er is meer
pedaalkracht nodig om de auto af te remmen of
te doen stoppen. Als de storing echter wordt
veroorzaakt door een interne lekkage, zodat
het remvloeistofniveau in de hoofdremcilinder
daalt, gaat tevens het waarschuwingslampje
remsysteem branden.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om te blijven rijden wanneer
het waarschuwingslampje brandt. De remwer-
king kan aanzienlijk achteruitgaan of de auto
wordt tijdens remmen minder stabiel. Het
duurt dan langer om de auto tot stilstand te
brengen en u houdt de auto moeilijker onder
controle. U kunt een aanrijding krijgen. Laat
de auto onmiddellijk controleren.
Antiblokkeersysteem (Anti-Lock
Brake System, ABS)
Het ABS-systeem zorgt in de meeste situaties
voor meer voertuigstabiliteit en betere rempres-
taties. Het systeem gaat automatisch pompend
remmen in moeilijke remsituaties, om zo het
blokkeren van de wielen te voorkomen.
173