selecteert de van toepassing zijnde
waarschuwing om de details te
bekijken.
Voor de volgende indicatie-/
waarschuwingslampjes:
Hoofdwaarschuwingslampje;
Remsysteem waarschuwingslampje;
ABS-waarschuwingslampje;
Oplaadsysteem
waarschuwingslampje;
Motorolie waarschuwingslampje;
Controleer motor lampje;
Waarschuwingslampje hoge
temperatuur motorkoelvloeistof;
Waarschuwingslampje automatische
transmissie;
Indicatielampje storing
stuurbekrachtiging;
Waarschuwingslampje Air
Bag/Gordelspansysteem;
Waarschuwingslampje actieve
motorkap;
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel;
Waarschuwingslampje bij niet goed
gesloten portier;
Waarschuwingslampje Tyre Pressure
Monitoring System;
SLEUTEL waarschuwingslampje;
Led-koplamp SLEUTEL
waarschuwingslampje;
Moersleutel indicatielampje;
Indicatielampje TCS/DSC;
Indicatielampje DSC UIT;
Veiligheid indicatielampje;
Indicatielampje uitschakeling
passagiersairbag (indien aanwezig).
Het lampje gaat branden als het
contact wordt ingeschakeld voor een
werkingscontrole en schakelt enkele
seconden later uit ,of als de motor
wordt gestart. Laat het voertuig door
het Fiat Servicenetwerk inspecteren als
het lampje niet uit gaat of blijft branden.
Enkel voor “remsysteem
waarschuwingslampje”: het lampje
blijft continu branden wanneer de
parkeerrem is geactiveerd.
58
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
AUXILIARY DRIVING
SYSTEMS
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System,
bewakingssysteem
bandenspanning)
79) 80) 81)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) bewaakt de luchtdruk van de
vier banden. Als de luchtdruk van een
of meer banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel
van het het TPMS-
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een pieptoon.
Het systeem bewaakt de bandendruk
indirect met behulp van de gegevens
van de ABS-wielsnelheidsensoren.
Voor een goede werking van het
systeem moet dit worden geïnitialiseerd
met de aangegeven bandendruk
(waarde op het bandendruklabel). Zie
"Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning" in deze paragraaf.
Het waarschuwingslampje knippert als
het systeem een storing heeft.
Raadpleeg "Lampjes en berichten" in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK Elke band, inclusief de
reserveband (indien aanwezig) moet
eenmaal per maand worden
gecontroleerd bij koud weer en worden
opgepompt tot de aanbevolen druk
door de fabrikant van het voertuig zoals
vermeld op het voertuigplakkaat of het
bandendruklabel (als uw voertuig
banden heeft met een ander formaat
dan wordt aangegeven op het plakkaat
of het label, dan moet u de juiste
bandendruk voor deze banden
achterhalen).
BELANGRIJK Als extra
veiligheidsfunctie is uw voertuig
uitgerust met een TPMS-systeem met
een verklikkerlampje voor een lage
bandendruk als één of meerdere
banden aanzienlijk leeg zijn. U moet bij
het branden van dit verklikkerlampje uw
voertuig stoppen en uw banden zo snel
mogelijk controleren en oppompen tot
de juiste druk. Als u doorrijdt met platte
banden kunnen de banden oververhit
raken en kan dit leiden tot
bandproblemen. Een lage
bandenspanning vermindert tevens een
efficiënt brandstofgebruik en de
levensduur van het bandenprofiel; dit
kan van invloed zijn op de
wendbaarheid en het remgedrag van
het voertuig.BELANGRIJK Houd in acht dat het
TPMS geen vervanging is voor goed
onderhoud van de banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om een juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs indien een lage
bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt waarbij het TPMS-
verklikkerlampje voor lage
bandenspanning gaat branden. Uw
voertuig is tevens uitgerust met een
TPMS-storingslampje om aan te geven
wanneer het systeem niet goed
functioneert.
BELANGRIJK Het TPMS-
storingslampje wordt gecombineerd
met het verklikkerlampje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem
eens storing detecteert, knippert het
verklikkerlampje ongeveer een minuut
waarna het blijft branden. Deze reeks
wordt elke keer dat het voertuig wordt
gestart, herhaald zolang de storing
bestaat. Als het storingslampje brandt,
kan het zijn dat het systeem niet in
staat is een lage bandenspanning te
detecteren of te signaleren.
TPMS-storingen kunnen om
verschillende redenen optreden, onder
andere door de installatie of vervanging
van andere banden of wielen van het
voertuig waardoor het TPMS niet
correct functioneert. Controleer altijd
84
VEILIGHEID
Interieur..................192
Interne apparatuur.............41
Keyless invoersysteem..........9
Kilometerteller / Dagteller........54
Kinderzitje voor verschillende
stoelstanden...............99
Kinderzitjes installeren.........103
Klimaatregeling...............35
Koplamp- en
ruitensproeiervloeistof (peil
controleren)..............183
Koplampen.................26
Koplampsproeiers.............34
Krachtbegrenzer (spansysteem)....93
Lak (beschermen)............189
Lampjes en berichten...........57
Mistachterlichten.............28
Mistvoorlichten...............27
Motor....................196
Motorkap..................45
Motorkoelvloeistof (peil
controleren)..............181
Motorolie (niveau controleren).....181
Motorruimte................180
Multimedia.................209
Navigatie.................224
Niveaus controleren...........180
Noodprocedure klepje openen. . . .138
Noodstop signaleringssysteem. . . .145
Onderhoudscontrole...........57
Opbergplaats gereedschap......162
Parkeerrem................125
Parkeersensorsysteem.........136
Parkeren..................124
Passagiersairbag.............110
Passagiersdetectiesysteem......115
Periodieke controles
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........175
Portieren...................17
Posities versnellingspook.......127
Prestaties.................205
Radio 3”.................211
Radio 7”..................217
Rem- / koppelingvloeistof (peil
controleren)..............182
Richtingaanwijzers............29
Richtlijnen voor de behandeling
van het voertuig aan het einde
van de levensduur..........207
Rijbaanwisselsignalen..........29
Ruitensproeier...............34
Ruitenwissers................32
Ruitenwissers/sproeier voorruit.....32
SBA-systeem
(Gordelwaarschuwing)........92
Schakelindicator..............56
Slepen bij pech..............171Slepen van het voertuig........170
Sleutels....................9
Sneeuwkettingen............187
Snelheidsbegrenzer...........134
Spiegels...................24
Standaard velgen en banden.....198
Starten met een hulpaccu
(procedure)...............168
Starten met hulpaccu..........167
Startonderbrekingssysteem.......15
Stoelen....................21
Stoelen (handmatig verstelbaar)....21
Stoelen en stoffen bekleding
(reiniging)................192
Stopcontact................41
Stuurwiel...................24
Symbolen...................3
Tanken..................137
Tankprocedure..............137
TCS (Traction Control System,
tractieregelingssysteem).......79
Tips, bediening en algemene
informatie................210
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System, bewakingssysteem
bandenspanning)............84
Type kinderzitjes..............97
Uitschakeling
versnellingsvergrendeling
(automatische versnellingsbak) . .128
ALFABETISCH REGISTER