130
Rijden
– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
De werking van de sensoren en camera('s) van
de auto kan negatief worden beïnvloed door:
– een opeenhoping van sneeuw of gevallen bladeren op het wegdek,– slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval),– geluidsverstoringen door lawaai van voertuigen en machines (vrachtwagens,
drilboren, enz.).
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.
– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het CITROËN-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het
systeem (dit waarschuwingslampje gaat
branden), dan wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging
wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
147
Praktische informatie
7Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt,
moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat
u het contact weer inschakelt, zonder de
deur aan bestuurderszijde te openen, de
auto te vergrendelen, de sleutel in het
contactslot te steken of de sleutel van het
Keyless entry and start-systeem in het
interieur te brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10
seconden de motor.
► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.
of
► Druk bij Keyless entry and start op de toets "START/STOP" om de motor af te zetten.
► Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de
brandstofvulklep. Draai de blauwe dop van het
AdBlue®-reservoir een kwart slag linksom.
Bijvullen
► Bij een verpakking AdBlue®: wanneer
u de uiterste houdbaarheidsdatum hebt
gecontroleerd, moet u de instructies op het etiket
zorgvuldig lezen voordat u de inhoud van de
verpakking in het AdBlue-reservoir van de auto
giet.
► Bij een AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in
het reservoir en blijf tanken totdat het vulpistool
afslaat.
Giet het AdBlue® reservoir niet te vol:– Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van AdBlue®-verpakkingen.– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg
is, wat wordt bevestigd met de melding
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Voer dezelfde handelingen na het bijvullen in omgekeerde volgorde uit.
Gooi lege AdBlue®-verpakkingen niet bij
het huisvuil.
Doe ze in een speciale houder of breng ze
terug naar het verkooppunt.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende voorschriften om
beschadiging van uw auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de
motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer
lage temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat
wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, verwijder de
elektronische sleutel uit de detectiezone en
schakel de functie (Handsfree toegang) uit.
Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt, houd
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van
de auto (vooral wanneer u gebieden met
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën
bevatten die de lak van uw auto kunnen
232
Trefwoordenregister
Plafonniers 57Portieren 31Portieren sluiten 26–28, 31Profielen 198, 222Pyrotechnische gordelspanners 77
R
Radio 177–178, 191, 193, 215–216, 218Radiozender 177, 191, 215–216RDS 191, 216Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager, regeling 47–48Regeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling 48Regelmatige controles ~ Controles 143–144Regelmatig onderhoud 107, 143Regeneratie roetfilter 144Reinigen (adviezen) 147–148Rembekrachtigingsysteem 71–72Remblokken 144Remlichten 159Remmen 144Remschijven 144Remvloeistof 142Reservewiel 144, 149–150, 153, 156Reservoir ruitensproeiers ~ Ruitensproeierreservoir 143Resetten bandenspanningscontrolesysteem 105Richtingaanwijzers 60, 157–159, 158Rijadviezen 6, 92
Rijden 92Rijhulpcamera (waarschuwingen) 106Rijhulpsystemen (algemene adviezen) 106Rijstrookcontrolesystemen 71–72Rijverlichting 59Roetfilter 143–144Ruitbediening 37Ruitensproeier achter 65Ruitensproeiers 65
Ruitensproeiers vóór 65Ruitenwisser achter 65–66Ruitenwisserbladen (vervangen) 66Ruitenwisserbladen vervangen 66Ruitenwissers 64, 67Ruitenwisserschakelaar 64–65, 67Ruitenwissers vóór 65, 67
S
Schakelaar 94–95Schakelaars stoelverwarming ~ Stoelverwarming, schakelaars 41SCR (Selective Catalytic Reduction) 17, 145SCR-systeem 17, 145Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch
bediende versnellingsbak 98Sensoren (waarschuwingen) 107Serienummer auto 173Set voor tijdelijke bandenreparatie ~ Bandreparatieset 149–152
Sfeerverlichting 57Signalering onoplettendheid 120Sjorogen 54Slepen 166Slepen van een auto 166–168Sleutel 25–30Sleutel met afstandsbediening 93–94Sleutel niet herkend 96–97SMS 221
Sneeuwkettingen 105, 134Snelheidsbegrenzer 108–109, 111–114Snelheidslimietherkenning 109–110Snelheidsregelaar 108–109,
111–112, 114–116
Snelheidsregeling met
snelheidslimietherkenning 111 – 11 2Spaarfase 138Starten 163Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten 132Starten van de auto 94–95Starten van de motor 94Stickers 148Stickerset 148Stilzetten van de auto 94–96Stoelen achter ~ Achterbank 41–43, 81Stoelen verstellen 40Stoelverwarming 41Stop & Start 22, 46, 49, 102–104,
132, 139, 143, 166
Streaming audio Bluetooth 181, 193, 218Stuurwiel (verstellen) 44