
105
Rijden
6
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden op overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, omdat hierbij de motor, de transmissie en de elektrische installatie van uw auto ernstig beschadigd kunnen raken.
Bent u genoodzaakt om over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:► verzeker u ervan dat het water nergens dieper is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere weggebruikers,► schakel de functie Stop & Start uit,► rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h,► zet de auto niet stil en zet de motor niet uit.Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan zodra de verkeerssituatie dit toelaat meerdere keren licht af om de remschijven en -blokken droog te maken.Neem als u twijfels hebt over de staat van uw auto contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het trekken van een
aanhangwagen
WARNI NG
Het rijden met een aanhangwagen heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
NOTIC E
Houd u aan de maximale aanhangwagengewichten.Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangwagengewicht af; door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
WARNI NG
Nieuwe auto: koppel geen aanhangwagen achter de auto voordat deze een kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
NOTIC E
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam bij stilstaande auto de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de aanhangwagen gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhangwagen en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhangwagen en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
NOTIC E
Als een originele TOYOTA-trekhaak wordt gebruikt, worden de parkeersensoren achter automatisch uitgeschakeld zodat u geen hinder hebt van het geluidssignaal.

108
Met de Keyless entry and
start-afstandsbediening
► Zorg dat de afstandsbediening zich in het detectiegebied in de auto bevindt.► Druk op de knop “START/STOP”.
Bij een handgeschakelde transmissie wordt de stuurkolom ontgrendeld en wordt de motor vrijwel direct gestart.Bij de automatische transmissie EAT8 wordt de motor vrijwel direct gestart.
NOTIC E
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is. Bij sommige weersomstandigheden wordt aanbevolen de volgende voorschriften te volgen:– Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien. Afhankelijk van de uitvoering:
als de airconditioning is ingeschakeld en de buitentemperatuur hoger is dan 35°C, kan het stationair toerental oplopen tot 1300 omw/min, afhankelijk van de airconditioningbehoeften.
– Onder winterse omstandigheden kan nadat het contact AAN is gezet het controlelampje voorgloeien langer blijven branden. Wacht met het starten van de motor tot het controlelampje uit is.– Laat onder extreem koude omstandigheden (temperatuur lager dan -23°C) de motor gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit garandeert een optimale werking en levensduur van de componenten van de auto, de motor en de versnellingsbak.Laat de motor nooit draaien in een onvoldoende geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten gevaarlijke uitlaatgassen zoals koolmonoxide uit. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
NOTIC E
Bij een benzinemotor kan na een koude start het voorverwarmen van de katalysator 2 minuten lang duidelijk voelbare motortrillingen veroorzaken wanneer de motor stationair draait (bij verhoogd stationair toerental).
WARNI NG
Bij een dieselmotor kan bij een buitentemperatuur beneden het vriespunt de motor pas worden gestart als het controlelampje voorgloeien uit is.Als dit lampje gaat branden nadat u op de knop “START/STOP” hebt gedrukt, moet u zonder nogmaals op de knop “START/STOP” te drukken het rem- of koppelingspedaal ingetrapt houden tot het lampje dooft en de motor wordt gestart en draait.
NOTIC E
De afstandsbediening van het “Keyless entry and start”-systeem moet zich in het detectiegebied bevinden.Laat de afstandsbediening zolang de motor draait altijd in de auto.Als de afstandsbediening zich niet meer in het detectiegebied bevindt, wordt een melding weergegeven.Zorg dat de afstandsbediening zich in het detectiegebied bevindt zodat u de motor kunt starten.

126
NOTIC E
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen wanneer het contact UIT wordt gezet.
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
NOTIC E
De rij- en parkeerhulpsystemen kunnen nooit de noodzaak voor de bestuurder om zelf alert te blijven vervangen.De bestuurder moet zich altijd aan de verkeersregels houden, moet onder alle omstandigheden de macht over zijn auto bewaren en moet te allen tijde in staat zijn om de controle weer over te nemen. De bestuurder
moet de rijsnelheid altijd aanpassen aan de weersomstandigheden, het verkeer en de toestand van de weg.De bestuurder moet te allen tijde het verkeer in de gaten blijven houden om de snelheid en afstand van andere voertuigen in te schatten voordat richting aangegeven en van rijstrook gewisseld wordt.De systemen werken uitsluitend binnen de grenzen van de natuurkundige wetten.
NOTIC E
RijhulpsystemenHoud zo veel mogelijk beide handen aan het stuur, gebruik altijd de binnen- en buitenspiegels, houd uw voeten in de buurt van de pedalen en onderbreek een lange rit elke twee uur met een pauze.
NOTIC E
ParkeerhulpsystemenDe bestuurder moet voorafgaand aan en tijdens het manoeuvreren altijd de omgeving van de auto in de gaten houden en hierbij de spiegels gebruiken.
WARNI NG
RadarDe werking van de radar en de bijbehorende functies kan negatief worden beïnvloed door de opeenhoping van vuil (modder, ijs, enz.) of bepaalde weersomstandigheden (zware regenval, sneeuw) of als de bumper is beschadigd.Als de voorbumper moet worden gespoten, neem dan contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Bepaalde laksoorten kunnen de werking van de radar beïnvloeden.
WARNI NG
RijhulpcameraDeze camera en bijbehorende functies werken mogelijk minder goed of helemaal niet als het gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, berijpt, met sneeuw bedekt, beschadigd of met een sticker bedekt is.Bij uitvoeringen met alleen een camera geeft deze melding aan dat de camera is afgedekt: “Rijhulpcamera: zicht beperkt, zie handleiding”.Ontwasem de voorruit bij vochtig en koud weer regelmatig.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware regenval, dichte mist, sneeuw) en verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op een nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht) kunnen de detectie eveneens negatief beïnvloeden.Neem als de voorruit moet worden vervangen contact op met een TOYOTA-dealer of gekwalificeerde werkplaats om de camera

136
NOTIC E
De werking van de cruise control kan tijdelijk worden onderbroken:– door het intrappen van het rempedaal.– automatisch, als het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De cruise control moet zijn ingeschakeld.Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:► In stappen van +/- 1 km/h: druk zo vaak als nodig kort op toets 2 of 3.► Continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd toets 2 of 3 ingedrukt.
WARNI NG
Tijdens het ingedrukt houden van toets 2 of 3 kan de rijsnelheid snel veranderen.
WARNI NG
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
Wijzigen van de ingestelde snelheid met behulp van de opgeslagen snelheden en het touchscreen:
► Druk op toets 5 om de opgeslagen snelheden weer te geven.► Druk op de toets van de door u gewenste snelheid.Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde snelheid.Wijzigen van de ingestelde snelheid door deze te vervangen door de snelheid die door de snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem wordt voorgesteld:► De voorgestelde snelheid wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.► Druk één keer op toets 5; er verschijnt een melding ter bevestiging van het verzoek om de snelheid op te slaan.► Druk nogmaals op toets 5 om de voorgestelde snelheid op te slaan.Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kunt u de ingestelde snelheid overschrijden door het gaspedaal in te trappen.
De cruise control wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de ingestelde snelheid.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft bereikt, schakelt de cruise control weer in: de weergegeven ingestelde snelheid knippert niet meer.
WARNI NG
In een steile afdaling kan de cruise control niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen om de rijsnelheid te beperken. De werking van de cruise control wordt dan automatisch onderbroken.Druk op toets 4 om het systeem opnieuw in te schakelen bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h.
Uitschakelen
► Draai knop 1 in stand “0”. De informatie van de cruise control wordt niet meer weergegeven.

138
Gebruik
Inschakelen van het systeem (Pause)
► Draai bij draaiende motor knop 1 omlaag in de stand CRUISE. De cruise control is gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de cruise control en selecteren van de ingestelde snelheid
Bij een handgeschakelde transmissie moet de snelheid van de auto liggen tussen 30 en 160 km/h.Bij een automatische transmissie moet stand D of M zijn geselecteerd en moet de snelheid van de auto liggen tussen 30 en 180 km/h.► Druk op toets 2 of 3: de actuele rijsnelheid van de auto wordt de ingestelde snelheid (ten minste 30 km/h) en de cruise control treedt direct in werking (groene weergave).► Druk op toets 3 om de ingestelde snelheid te verhogen of op toets 2 om deze te verlagen (in stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).
WARNI NG
Tijdens het ingedrukt houden van toets 2 of 3 kan de rijsnelheid snel veranderen.
Onderbreken/hervatten van de cruise control
► Druk op toets 4 of trap het rempedaal in. Om de cruise control te onderbreken, kunt u ook:• vanuit stand D stand N selecteren;• het koppelingspedaal ten minste 10 seconden ingetrapt houden;• de bedieningshendel van de elektrisch bedienbare parkeerrem indrukken;► Druk op toets 4 om de werking van de cruise control te hervatten. De werking van de cruise control kan automatisch worden onderbroken:• als de rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h bij een handgeschakelde transmissie;• als het motortoerental lager wordt dan 1100 omw/min bij een handgeschakelde transmissie;• bij een ingreep van het ESP.Handgeschakelde transmissie: om de werking van het systeem te hervatten moet de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden, harder gaan rijden dan 30 km/h en het systeem weer activeren door op toets 2, 3 of 4 te drukken.Automatische transmissie: na het afremmen van de auto waardoor deze tot stilstand is gebracht,
zorgt het systeem ervoor dat de auto blijft stilstaan; de werking van de cruise control is onderbroken. Om de werking van het systeem te hervatten moet de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden, harder gaan rijden dan 30 km/h en het systeem weer activeren door op toets 2, 3 of 4 te drukken.Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gekomen, wordt na ongeveer
5 minuten automatisch de elektrisch bedienbare parkeerrem geactiveerd.
N OTIC E
De cruise control blijft actief na het schakelen, ongeacht het type transmissie.
WARNI NG
Als de bestuurder probeert de werking van de cruise control te hervatten nadat deze is onderbroken, wordt kort de melding “Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt” weergegeven als de werking niet kan worden hervat (er wordt niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
Wijzigen van de ingestelde snelheid met de functie snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem
► Druk op toets 5 om de door de functie op het instrumentenpaneel voorgestelde snelheid te accepteren en druk nogmaals op de toets om deze snelheid te bevestigen.
WARNI NG
Selecteer om bruusk accelereren of vertragen van de auto te voorkomen een snelheid die dicht bij de actuele rijsnelheid ligt.

142
WARNI NG
Dit systeem kan nooit de noodzaak voor de bestuurder om zelf alert te blijven vervangen.Het systeem is ontworpen om de bestuurder te ondersteunen en de verkeersveiligheid te vergroten.De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en zich aan de verkeersregels houden.
NOTIC E
Zodra het systeem een mogelijk obstakel detecteert, wordt het remsysteem voorbereid op een automatische remactie. Er kan dan een licht geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingsvoorwaarden en
beperkingen van het systeem
Het ESP-systeem moet storingsvrij zijn.De DSC/ASR-systemen mogen niet uitgeschakeld zijn.Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt.De auto moet met een constante snelheid op een niet te bochtige weg rijden.In de volgende gevallen is het raadzaam het systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
van de auto:
– bij het trekken van een aanhangwagen,– bij het vervoer van lange voorwerpen op dakdragers of een imperiaal,– als sneeuwkettingen zijn gemonteerd,– voordat de auto met draaiende motor in een wasstraat wordt gewassen,– voordat de auto op een rollenbank wordt getest,– als de auto met draaiende motor wordt gesleept,– bij een beschadiging op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als het gebruik van het noodreservewiel wordt gedetecteerd (kleinere diameter).Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als een storing van de rempedaalschakelaar of van minimaal twee remlichten wordt gedetecteerd.
WARNI NG
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op een onjuist moment worden gegeven.Daarom moet u altijd de controle over uw auto bewaren zodat u op elk moment kunt ingrijpen om een ongeval te voorkomen.
WARNI NG
Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Distance Alert
Dit systeem waarschuwt de bestuurder dat de auto risico loopt op een aanrijding met de voorligger of een voetganger op zijn rijstrook.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde kans op een aanrijding en de door de bestuurder geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel.Daarbij wordt rekening gehouden met het dynamische gedrag van de auto, de snelheid van uw auto en die van de voorligger, de
weersomstandigheden en de rijomstandigheden (maken van een bocht, intrappen van pedalen, enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte moment wordt geactiveerd.Niveau 1 (oranje): alleen een visuele waarschuwing die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.De melding “Voertuig dichtbij” wordt weergegeven.

144
NOTIC E
De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto weer overnemen door een ferme stuurbeweging te maken en/of het gaspedaal in te trappen.
NOTIC E
Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het rempedaal.Als de auto volledig tot stilstand is gekomen, blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden geactiveerd.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.Het systeem kan worden uit- en ingeschakeld via het configuratiemenu van de auto.Het uitschakelen van het systeem wordt bevestigd door het branden van dit controlelampje, in combinatie met een melding.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is uitgezet en weer gestart, neem dan altijd contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.Het systeem detecteert met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit rijstrookmarkeringen en bermranden van de weg (afhankelijk van de uitvoering) en corrigeert de koers van de auto door de bestuurder te waarschuwen zodra overschrijding van de rijstrookmarkering of bermrand (afhankelijk van de uitvoering) dreigt.Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen.
Voorwaarden voor de werking
– De snelheid van de auto moet liggen tussen 65 km/h en 180 km/h.– De rijstrook moet worden begrensd door een rijstrookmarkering.– De bestuurder moet beide handen aan het stuurwiel houden.– De koersafwijking moet plaatsvinden zonder dat de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.– Het ESP-systeem moet ingeschakeld en storingsvrij zijn.

146
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de afhankelijk van de r\
ijsituatie weergegeven waarschuwingen en meldingen.Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status van de functieControlelampjeWeergave en/of bijbehorende meldingAanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs)
Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de voorwaarden:– snelheid lager dan 65 km/h,– geen rijstrookmarkering gedetecteerd,– ASR/DSC uitgeschakeld of ESP bezig met een ingreep,– “sportieve” rijstijl.
AAN
(grijs)
Systeem automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie van een aanhangwagen, gebruik van het bij de auto geleverde noodreservewiel).
AAN
(groen)
Rijstrookmarkering gedetecteerd.Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
(oranje)/(groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).